Antwoorden op kamervragen van Arib over het ontrekken van zorg voor Marokkaanse en Turkse kinderen met een verstandelijke handicap
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
DLZ-K-U-2804818
21 december 2007
Antwoorden van staatssecretaris Bussemaker, mede namens de minister
voor Wonen, Wijken en Integratie en de staatssecretaris van Justitie,
op de vragen van het Kamerlid Arib (PvdA) over het ontbreken van zorg
voor Marokkaanse en Turkse kinderen met een verstandelijke handicap
(2070801190).
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat veel Marokkaanse en Turkse kinderen met
een verstandelijke handicap verstoken blijven van hulp? 1)
Antwoorden 1
Ik ben bekend met het artikel in Volkskrant van 29 september 2007
waarin dit wordt beweerd.
Vraag 2
Wat is uw mening hierover? Wat is volgens u de reden dat deze kinderen
geen hulp of zorg krijgen, terwijl zij daar wel recht op hebben?
Vraag 3
Deelt u de mening, zoals verwoord in het artikel, dat binnen de
Marokkaanse en Turkse gemeenschap een groot taboe heerst op
gehandicapten, en dat ouders zich soms schamen om hulp of zorg te
vragen? Zo ja, welke concrete acties gaat u ondernemen richting deze
gemeenschappen om dit taboe te doorbreken?
Vraag 4
Herinnert u zich het advies van de Raad voor de Volksgezondheid en
Zorg in 2000 over de interculturalisatie van de zorg, waarin wordt
geconstateerd dat 50% van de allochtone ouders van gehandicapte
kinderen geen gebruik maakt van voorzieningen voor gehandicapten? Kunt
u een overzicht geven van de maatregelen die zijn genomen vanaf het
verschijnen van dit advies tot nu om de gehandicaptensector voor alle
bevolkingsgroepen toegankelijk te maken?
Antwoord 2, 3 en 4
Ik ben van mening dat een ieder die hulp of zorg nodig heeft, deze,
binnen de wettelijke kaders, ongeacht afkomst moet kunnen krijgen.
Uitgangspunt daarbij is wel dat degene die hulp of zorg nodig heeft,
of zijn vertegenwoordiger, om deze hulp of zorg vraagt. Het is bekend
dat schaamte een rol kan spelen bij het al dan niet vragen van hulp of
zorg.
Het daadwerkelijk gebruik maken van voorzieningen is deels cultureel
bepaald. De gehandicaptensector probeert onder andere door
voorlichting, deskundigheidsbevordering en het specifiek werven van
personeel van allochtone afkomst de gehandicaptenzorg beter bereikbaar
te maken voor deze bevolkingsgroepen. Voorbeelden hiervan zijn:
o de MEE-organisaties die al sinds 2001 consulenten met
niet-Nederlandse achtergrond in dienst hebben die informatie en
voorlichting geven aan allochtone bevolkingsgroepen en deze groepen
ook actief benaderen met hun hulpaanbod;
o de oudercursussen die MEE organiseert voor verschillende
bevolkingsgroepen met als doel informatieverstrekking over en
acceptatie van kinderen met beperkingen;
o vanuit de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) zijn in
Amsterdam en Rotterdam twee projecten gestart om jongeren met een
Turkse of Marokkaanse achtergrond te stimuleren in de
gehandicaptensector te gaan werken;
o instellingen, bijvoorbeeld de orthopedagogische behandelcentra voor
licht verstandelijk gehandicapten, ontwikkelen in toenemende mate
beleid gericht op interculturalisatie; instellingen waar al een groter
aantal allochtone cliënten behandeld wordt, hebben de behandelingen
inhoudelijk en methodisch daarop afgestemd.
Daarnaast gaan de professionals binnen de toekomstige Centra voor
Jeugd en Gezin een belangrijke rol spelen bij het vroegtijdig
onderkennen en aanpakken van problemen bij (jonge) kinderen. Het
Actieprogramma `Diversiteit in het jeugdbeleid', dat binnenkort aan u
wordt toegezonden, heeft als hoofdlijnen onder meer het (sturen op)
verbeteren van het bereik van de verschillende doelgroepen; het
verbeteren van de effectiviteit van de gerichtheid op de hulp- en
zorgbehoeften van de doelgroepen; het versterken van de professionals
met interculturele competenties en het zorgen voor een meer divers
samengesteld personeelsbestand bij de instituties. Op die manieren
streven we een betere aansluiting na tussen specifieke behoeften en
wijze van communiceren enerzijds en de aanpak vanuit de hulpverlening
anderzijds.
Vraag 5
Klopt het dat verstandelijk gehandicapten van Marokkaanse en Turkse
afkomst door hulpinstanties worden geweigerd omdat ze onhandelbaar
zijn en de traditionele hulpverlening wegens taal- en cultuurbarrières
of door bureaucratie geen raad weet met deze kinderen? Zo ja, wat is
uw mening hierover? Zo neen, bent u bereid een onderzoek te doen naar
de toegankelijkheid van de gehandicaptenzorg voor allochtonen, en met
name voor Marokkaanse en Turkse kinderen? Bent u bereid op korte
termijn dit probleem met de gehandicaptensector te bespreken en over
de uitkomst hiervan de Kamer te informeren?
Antwoord 5
De gehandicaptensector mag geen cliënten weigeren, zeker niet op grond
van afkomst. Bij de IGZ zijn geen gevallen bekend dat verstandelijk
gehandicapten op grond van afkomst geweigerd zijn.
Vraag 6
Klopt het dat er geen cijfers beschikbaar zijn over het aantal
gehandicapten van Marokkaanse en Turkse afkomst? Zo ja, hoe komt dat?
Zo neen, bent u bereid een onderzoek te doen naar de omvang van dit
probleem?
Antwoord 6
Ja, dat klopt. De instellingen voor gehandicaptenzorg registreren geen
gegevens over etniciteit. Daarnaast is er in het geheel geen
registratie van mensen met een verstandelijke handicap die niet bekend
zijn bij instellingen voor gehandicaptenzorg. Als achtergrond bij deze
vraag is natuurlijk de vraag aan de orde hoe we mensen met een
verstandelijke beperking van Marokkaanse en Turkse afkomst met de
hulpverlening kunnen bereiken; hoe zorgen we dat ze niet
"verborgen"ziijn. Om er voor te zorgen dat de voorzieningen deze groep
ook echt bereiken, kunnen de toekomstige Centra voor Jeugd en Gezin
ook in dit kader een belangrijke rol spelen. In het Actieprogramma
`Diversiteit in het jeugbeleid' zal hier nader op in worden gegaan.
Vraag 7
Herinnert u zich het algemeen overleg over babysterfte 2) waarin uw
ambtsvoorganger een onderzoek heeft toegezegd naar de "kinderwens van
cosanguine ouders, risico's en erfelijkheidsvoorlichting" en de brief
d.d. 7 juni 2006 3) waarin uw ambtsvoorganger de Kamer in de zomer van
2006 zou informeren over de stand van zaken met betrekking tot het
onderzoek naar neef en nichthuwelijken? Zo ja, kunt u de Kamer zo snel
mogelijk de informatie hierover toezenden?
Antwoord 7
De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zendt u het rapport
binnenkort toe.
Vraag 8
Klopt de bewering van de directrice van Unal Zorg te Amsterdam dat
ouders van een verstandelijk gehandicapte zoon een bruid "importeren",
die in Nederland tegen haar zin als goedkope zorgverlener aan de slag
moet? Zo ja, wat is uw mening hierover? Bent u bereid een onderzoek
hiernaar te doen om de omvang van dit probleem in kaart te brengen?
Antwoord 8
Naast de vereisten ten aanzien van de middelen van bestaan (de
verblijfgever zelf moet aantonen zelfstandig en duurzaam over
voldoende middelen van bestaan te beschikken, in dit geval de 120%
norm) stelt de Vreemdelingenwet en -regelgeving nog een aantal
duidelijke vereisten waaraan voldaan moet worden, onder andere ook ten
aanzien van de persoonlijke staat. Zo moet er sprake zijn van een naar
Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in
Nederland geregistreerd partnerschap. In geval van een relatie moet
het gaan om een duurzame en exclusieve relatie waarin de partners niet
tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands
recht een huwelijksbeletsel vormen. Daarbij geldt een minimumleeftijd
van 21 jaar. Bovendien moet de vreemdeling voorafgaand aan de komst
naar Nederland beschikken over kennis op basisniveau van de
Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij en daartoe een
basisexamen inburgering met goed gevolg afleggen. Deze vereisten
impliceren dat een vreemdeling niet zonder meer naar Nederland kan
worden gehaald teneinde de verzorging van een (huwelijks)partner op
zich te nemen, en moeten bijdragen aan een weloverwogen keuze voor een
leven in de Nederlandse samenleving.
1) de Volkskrant, 29 september 2007
2) Algemeen Overleg prenatale screening, baybysterfte 19 januari 2006
(29 323, nr.23 )
3) Niet-dossierstuk VWS0600921, vergaderjaar 2005-2006