Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Kabinetsstandpunt `Geven voor weten'


1. Aanleiding en voorgeschiedenis 2
2. Rol van de overheid inzake filantropie 3
3. Cultuuromslag 4
4. Fiscaliteit 5
5. Wetenschapsfonds 8 Bijlage 1: Samenstelling Taskforce 10 Bijlage 2: Kabinetsstandpunt ten aanzien van de fiscale adviezen 11


1. Aanleiding en voorgeschiedenis

Aanleiding
Op 22 mei 2007 heeft de Taskforce `Geven voor weten' zijn tweede, afsluitende advies aangeboden aan de minister van OCW1. U treft dit bijgevoegd aan. Onderstaand treft u het kabinetsstandpunt over dit slotadvies aan. De opbouw is als volgt. Nadat de voorgeschiedenis van de Taskforce is weergeven, wordt in onderdeel 2 ingegaan op de rol en verantwoordelijkheden van de overheid inzake filantropie. Onderdeel 3 behandelt de adviezen van de Taskforce met betrekking tot de gewenste cultuuromslag. Fiscaliteit is het onderwerp van onderdeel 4. Tot slot gaat onderdeel 5 in op de aanbevelingen met betrekking tot een wetenschapsfonds.

Voorgeschiedenis
In juni 2005 werd door het Innovatieplatform het rapport "Geven voor weten. Particuliere middelen voor de wetenschap" gepubliceerd. Dit rapport is geschreven door een werkgroep onder leiding van prof. dr. P. Nijkamp (hierna: werkgroep Nijkamp). In het rapport is geconcludeerd dat de zogenoemde vierde geldstroom ­ particuliere, filantropische financieringsbronnen ­ als onderdeel van het innovatief denken en handelen ten behoeve van de kennissamenleving serieus dient te worden genomen. In dat verband heeft de werkgroep destijds acties voorgesteld op een drietal fronten: er moest een cultuuromslag worden bewerkstelligd, er moest gewerkt worden aan fondsvorming en - activering en ten slotte moest sprake zijn van meer overheidsstimulering om het geven voor de wetenschap te bevorderen. Ter zake van deze drie acties heeft het Innovatieplatform ook concrete aanbevelingen gedaan en voorgesteld een Taskforce in te stellen die deze concrete aanbevelingen verder moest uitwerken. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft daaropvolgend de Taskforce `Geven voor weten' ingesteld2. De Taskforce had tot taak bij te dragen aan i. het met het oog op filantropie als inkomstenbron veranderen van de cultuur en de structuur van kennisinstituten en ii. het oprichten van een wetenschapsfonds. Voorts is de Taskforce gevraagd te adviseren over de mogelijkheden om filantropische bijdragen via fiscale maatregelen te stimuleren3. De Taskforce bracht in december 2005 een eerste advies uit4. Het eerste advies van de Taskforce betrof vooral een nadere uitwerking en concretisering van de fiscale aanbevelingen van het Innovatieplatform. Verder heeft de Taskforce daarin een route uitgestippeld voor de cultuuromslag. Deze route zou nader worden uitgewerkt in het slotadvies van de Taskforce. Bij de brief van de minister


1 De samenstelling van de Taskforce is opgenomen in bijlage 1
2 Besluit van 12 december 2005, nr. OWB/FO2005-50287, Stcrt. 2006, 15.
3 De taakomschrijving van de Taskforce geeft onder meer weer: "De aanbevelingen van de door het Innovatieplatform ingestelde werkgroep `Onconventionele financieringsmethoden voor de wetenschap'(werkgroep Nijkamp) zijn helder en concreet en komen neer op: verander met het oog op de filantropische inkomstenbron de cultuur en structuur van de kennisinstituten, maak een wetenschapsfonds en faciliteer filantropische bijdragen via fiscale maatregelen. De Taskforce zal deze aanbevelingen verder uitwerken."

4 Het Eerste advies van de Taskforce «Geven voor weten: particuliere middelen voor de wetenschap», is aangeboden bij brief van 8 december 2005 (Kamerstukken II 2004­2005, 27 406, nr. 62).
---

van Onderwijs, Cultuur & Wetenschap van 10 augustus 2006 heeft het vorige kabinet het standpunt over het eerste advies van de Taskforce kenbaar gemaakt5.


2. Rol van de overheid inzake filantropie

Het kabinet erkent het grote belang dat filantropische middelen kunnen hebben voor maatschappelijk gewenste ontwikkelingen. Dat geldt niet alleen voor de wetenschap, waar het advies van de Taskforce grotendeels op is gericht, maar ook voor tal van andere sectoren.. Op het gebied van liefdadigheid kent Nederland een traditie die eeuwen teruggaat. In veel steden met een historische kern getuigen bijvoorbeeld de `hofjes' daarvan. Dat mensen ook nu nog bereid zijn te geven blijkt uit de inzamelingsactie naar aanleiding van de tsunami die op tweede kerstdag 2004 een ramp in Zuid-Oost- Azië veroorzaakte, maar ook uit de gulle gaven van particulieren aan allerlei organisaties voor goede doelen. De overheid bevordert het beschikbaar komen van filantropische middelen voor de samenleving. Tegelijkertijd is er het besef dat het geven voor 'Goede doelen' per definitie een private aangelegenheid is en dat de overheid daarbij terughoudendheid past. Het kabinet heeft als doel het probleemoplossende vermogen van de filantropische sector te versterken. Dat kan door ruimte te bieden, op basis van goede afstemming en met oog voor onderscheiden verantwoordelijkheden. Een en ander mag echter niet leiden tot extra regels en voorwaarden vanuit de overheid. Van groot belang is de onafhankelijkheid en creativiteit van de private sector.

Om bovenstaande redenen blijft de overheid terughoudend bij het formuleren van beleid. Als uitgangspunten kiest het kabinet voor zelfregulering waar het kan en voor overheidsregulering waar het moet. Daarbij kunnen de volgende deelterreinen van overheidsbeleid worden onderscheiden:
- de bevordering van transparantie en betrouwbaarheid;
- overheidstoezicht op fiscale faciliteiten voor goede doelenorganisaties;
- het tegengaan van misbruik van goede doelenorganisaties voor terrorismefinanciering;
- de begunstiging van goede doelenorganisaties door kansspelbegunstigden.

De coördinatie en regie voor het overheidsbeleid inzake filantropie ligt bij de minister van Justitie. De achtergrond hiervan is zeker niet alleen gelegen in de verantwoordelijkheid voor misdaad- en terrorismebestrijding, en kansspelen, maar ook vanwege de lange traditie van verantwoordelijkheid voor de Wet op de Kerkgenootschappen. Bovenstaande hoofdlijnen vormen de context voor het kabinetsstandpunt inzake `Geven voor weten'.


3. Cultuuromslag

5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005­2006, 27 406, nr. 93.
---

In het standpunt op het eerste advies van de Taskforce is erop gewezen dat de fiscale aanbevelingen

van het Innovatieplatform alleen effect kunnen hebben als daadwerkelijk een cultuuromslag bij universiteiten en kennisinstellingen wordt bereikt. Het fiscale instrumentarium heeft daarbij niet meer dan een ondersteunend karakter. De cultuuromslag moet vertrekpunt zijn bij het bevorderen van particuliere, filantropische bijdragen aan de wetenschap. Dit kabinet onderschrijft deze visie.

Adviezen gericht aan de kennisinstellingen
Advies 1: Maak binnen het bestuur (CvB of RvB) een post "geldwerving en maatschappelijk relatiebeheer". Organisatieverandering dient "led by the center" te zijn. (VSNU) Advies 2: Maak een aparte dienst met dezelfde naam en breng daar ook het alumnibeleid onder (CvB's of RvB's) .
Advies 3: Maak het kennisinstituut bekend als een te begunstigen goed doel (Universiteitsfondsen) Advies 4: Verander de bestaande, veelal reactieve universiteitsfondsen in een proactieve stichting, onafhankelijk ten opzichte van het instituut, waarin het maatschappelijk draagvlak van burgers, bedrijven, fondsen, maat¬schappelijke organisaties vertegenwoordigd is (CvB's of RvB's). Advies 5: Pas het HRM beleid aan op het punt van aandacht voor, en beloning van maatschappelijk relatiebeheer (CvB's of RvB's) .

Uit een quick scan (zie bijlage 1 van het slotadvies) blijkt dat er tussen universiteiten nogal wat verschillen zijn in de mate waarin zij actief zijn om filantropische middelen te werven. Het algemene beeld is dat er op dit gebied nog veel te winnen is. Het kabinet beschouwt bovenstaande adviezen dan ook stuk voor stuk als nuttige aanbevelingen. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal deze in het bestuurlijk overleg met de kennisinstellingen agenderen. Wel merkt het kabinet daarbij op dat het vanzelfsprekend aan de kennisinstellingen zelf is in deze thematiek keuzes te maken.

Adviezen gericht aan de overheid
Advies 6: Grijp de financiering van kennisinstituten aan om de "sense of urgency" te bevorderen (minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
Advies 7: Maak een beleidsunit "filantropie" onder het kabinet van de Minister President (MP) Advies 8 : Geef een politiek signaal: sluit een convenant met de filantropische sector (Kabinet)

Voor wat betreft advies 6 heeft het de grote voorkeur de `sense of urgency' te bevorderen via de bestuurlijke dialoog daarover met de kennisinstituten (zie ook hierboven). Ook bijeenkomsten gericht op `cultuurverandering' kunnen hierbij een rol spelen, zoals het symposium `Geven voor weten' dat vorig jaar 1 november aan de Vrije Universiteit is gehouden. Het kabinet kiest er niet voor de financiering van de kennisinstellingen te wijzigen met als doel het binnenhalen van filantropische middelen te bevorderen. Een dergelijke wijziging in de financiering zou er weliswaar toe kunnen leiden dat er een herallocatie van overheidsmiddelen tot stand komt ten gunste van instituten die relatief goed zijn in het binnenhalen van geld, maar ook het effect kunnen hebben dat vooral die instellingen worden begunstigd die zich bezighouden met onderwerpen die populair zijn bij gevers. Het voordeel
---

van het eerste effect weegt volgens het kabinet niet op tegen het nadeel van het tweede. Ook zijn er

andere manieren zijn om de `sense of urgency' te bevorderen. Het kabinet is voorts van mening dat is er geen aanvullende financiële prikkels nodig zijn om het binnenhalen van filantropische middelen te bevorderen omdat alle filantropische middelen die een instituut weet binnen te halen per definitie een financieel voordeel voor dat instituut vormen.

Voor wat betreft advies 7 en advies 8 is hierboven aangegeven dat de regiefunctie binnen het rijk bij de minister van Justitie is belegd. Dat departement ontplooit, in overleg met andere betrokken departementen, tal van activiteiten om aan deze regiefunctie invulling te geven. Eén van deze activiteiten betreft het opstarten van een regulier overleg met de sector. Justitie heeft de Samenwerkende Brancheorganisaties Filantropie (SBF) daartoe een voorstel gedaan. Andere acties zijn onder meer het opzetten van een databank met betrouwbare gegevens over de filantropische sector en het herzien van de Wet op de kansspelen. Justitie zorgt ook voor een goede interdepartementale afstemming. In het beoogde overleg tussen Justitie en de SBF kan de mogelijkheid van een convenant tussen overheid en sector aan de orde komen. Justitie doet dus veel meer dan alleen `criminaliteitspreventie', zoals in het slotadvies gesuggereerd. Onderbrenging van een beleidsunit bij het ministerie van Algemene Zaken is tegen deze achtergrond niet aan de orde.

4. Fiscaliteit

In Nederland bestaan diverse fiscale faciliteiten die het "geven", ook aan de wetenschap, kunnen bevorderen. Het betreft voornamelijk faciliteiten die zijn verbonden aan zogenoemde algemeen nut beogende instellingen (ANBI's), waaronder ook wetenschappelijke instellingen worden begrepen. Hierna volgt een beschrijving van de belangrijkste faciliteiten die als doel hebben het geven voor de wetenschap te bevorderen. De afgelopen jaren hebben op dat terrein ­ mede na aanbevelingen van het Innovatieplatform en adviezen van de Taskforce ­ ook noemenswaardige uitbreidingen van het fiscale instrumentarium plaatsgevonden:
a) Ten eerste kent Nederland voor ANBI's in Nederland ­ en vanaf 2008 in de gehele Europese Unie ­ een volledige vrijstelling voor successie- en schenkingsrechten over datgene wat zij (erfrechtelijk) verkrijgen. Eveneens geldt een volledige vrijstelling van schenkingsrecht over wat van deze instellingen in het algemeen belang wordt verkregen. Aanvankelijk gold een belastingtarief van 11% en toen van 8%. De invoering van de volledige vrijstelling is met ingang van 1 januari 2006 ingegaan en zoals in het slotadvies van de Taskforce wordt opgemerkt, werd deze fiscale maatregel ook in het rapport `Geven voor weten' uit juni 2005 aanbevolen. b) Ten tweede kent zowel de inkomsten- als vennootschapsbelasting een giftenaftrekregeling. Voor deze giftenaftrekregeling geldt een drempel6 en een hoog plafond7. Het giftenaftrekplafond in de vennootschapsbelasting is ­ eveneens door een wetswijziging op 1 januari 2006 ­ opgehoogd van 6


6 In de inkomstenbelasting voor zover het 60 en 1% van het verzamelinkomen te boven gaat, in de vennootschapsbelasting 227 (bedragen 2007).

7 Maximaal 10% van het verzamelinkomen, respectievelijk de winst.
---

naar 10%. Ook dit betreft een fiscale maatregel die in het rapport `Geven voor weten' uit juni 2005

was aanbevolen. Wat betreft de giftenaftrek moet verder nog worden gewezen op de zogenoemde periodieke giftenaftrekregeling. Deze regeling bestaat naast de reguliere giftenaftrekregeling in de inkomstenbelasting. Via deze faciliteit kunnen deze giften zelfs zonder enige drempel of plafond van het verzamelinkomen worden afgetrokken.
c) Het eerste advies van de Taskforce bevatte een nadere uitwerking van de aanbeveling uit eerder genoemd rapport "Geven voor weten" over het detacheren van wetenschappelijk personeel tussen academische instellingen. Aanbevolen was een regeling te treffen gelijk aan die voor de sociaal- culturele en zorgsector, zodat de detachering tussen die instellingen voortaan onder voorwaarden zonder BTW-heffing (of tegen een lager tarief) kon plaatsvinden. Inmiddels heeft het kabinet ook dit advies van de Taskforce in regelgeving omgezet. Op grond van het Beleidsbesluit van 14 maart 2007, nr. CPP 2007/347M (Staatscourant 2007, 57) is de verschuldigdheid van BTW over het detacheren van wetenschappelijk personeel met ingang van 1 januari 2007 onder voorwaarden opgeheven.
d) In het rapport "Geven voor weten" van het Innovatieplatform uit juni 2005 werd ten slotte aanbevolen de fiscale regelgeving zodanig aan te passen dat de fiscale faciliteiten niet alleen het samenbrengen van fondsen voor wetenschappelijke doelen stimuleert, maar ook dat die fondsen daadwerkelijk daarvoor worden benut. Inmiddels is ook deze aanbeveling in fiscale regelgeving omgezet. Gewezen wordt op de wijziging van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 per 1 februari 2007 (Staatscourant 2007, 28), op grond waarvan ANBI's worden geacht geworven gelden ook daadwerkelijk voor het goede doel aan te wenden.

Een groot deel van de fiscale adviezen uit het eerste advies van de Taskforce is daarmee in fiscale wet- en regelgeving omgezet. Twee van de adviezen uit het eerste advies van de Taskforce zijn door het toenmalige kabinet niet overgenomen. Het betreft het advies om de drempel en het plafond voor de reguliere giftenaftrek af te schaffen en het advies om het `geheel of nagenoeg geheel'-criterium op uitkeringen van ANBI's te versoepelen. In het slotadvies legt de Taskforce deze adviezen aan het huidige kabinet opnieuw voor (advies 9 en 9b). Het huidige kabinet acht de door het vorige kabinet gehanteerde argumenten nog steeds overtuigend en zal om die reden de adviezen niet overnemen.

Al met al heeft Nederland ­ ook gezien de aanbevelingen en adviezen van Innovatieplatform en Taskforce die zijn overgenomen ­ een uitgebreid fiscaal instrumentarium, mede in vergelijking met de ons omringende landen. In dat kader wordt ook gewezen op de bijlage bij de kabinetsreactie op het eerste advies van de Taskforce. In die bijlage zijn de fiscale regimes met betrekking tot goede doelen uit de verschillende landen schematisch zijn weergegeven. Nederland loopt met het huidige fiscale instrumentarium zeker niet uit de pas als het gaat om de bevordering van het geven voor goede doelen in het algemeen en de fiscale behandeling van wetenschappelijke instellingen in het bijzonder.

De Taskforce doet in zijn tweede advies opnieuw een aantal fiscale aanbevelingen. De inhoudelijke beoordeling van het kabinet van deze voorstellen moet worden gelezen tegen de hiervóór geschetste
---

achtergrond. Daarbij wordt opgemerkt dat het fiscaal instrumentarium naar zijn aard niet meer dan

een ondersteunend karakter heeft als het gaat om het bevorderen van het "geven". Bij voorstellen voor nieuw fiscaal instrumentarium dient eerst de noodzaak van stimulering te worden bezien. Pas daarna kan de vraag aan de orde komen of sprake is van een verantwoordelijkheid van de overheid, of het voor de hand ligt het fiscale instrumentarium te gebruiken en zo ja, welk effect dan van het voorgestelde instrument mag worden verwacht. Tot slot spelen budgettaire afwegingen een rol.

Mede bezien vanuit dit algemene toetsingskader is het kabinet van mening dat er voor het merendeel van de nieuwe fiscale voorstellen geen aanleiding bestaat voor het in wet- en regelgeving omzetten daarvan:

- Het voorstel voor een schenkingsfaciliteit voor aanmerkelijk belangaandelen aan ANBI's (advies 12) veronderstelt ten onrechte dat sprake is van een financieel of fiscaal knelpunt voor een aanmerkelijk belanghouder om zijn aandelen te schenken aan een goed doel.
- Het voorstel om de zakelijke gift te revitaliseren (advies 13) is geen voor de hand liggende oplossing voor het issue dat door de TF wordt geschetst; varianten zouden in de BTW-sfeer moeten worden gezocht, maar de BTW-richtlijn 2006 biedt daartoe geen ruimte.
- Bij het voorstel om een kwijtscheldingsfaciliteit in de successiewet op te nemen bij het schenken en nalaten aan wetenschappelijke instellingen (advies 14) is sprake van overstimulering. Bij dit advies neemt de Nederlandse staat feitelijk de totale schenking aan de wetenschappelijke instelling voor zijn rekening; de belastingplichtige verarmt niet. Voor een uitgebreidere toelichting wordt verwezen naar bijlage 2 bij dit kabinetsstandpunt.

Advies 15 betreft de mogelijkheid voor instellingen om bij één besluit allen aangemerkt te worden als instelling als bedoeld in artikel 6.33 sub b Wet inkomstenbelasting 2001. Om redenen van rechtshandhaving, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid is het niet gewenst wetenschappelijke instellingen als categorie bij één beschikking aan te merken als ANBI (advies 15). Hoewel de categorale aanwijzing om genoemde redenen niet tot de mogelijkheden behoort, is wel rekening gehouden met de administratieve lasten waarmee de eenmalige (eenvoudige) aanwijsprocedure voor instellingen gepaard gaat. De ministeriële regeling voor algemeen nut beogende instellingen laat uitdrukkelijk ruimte voor het afgeven van groepsbeschikkingen. Deze methode van aanwijzen ontmoet niet de juridische en controletechnische bezwaren die aan het aanwijzen van instellingen naar categorie kleven. Wel kunnen met deze methode van aanmerken de administratieve lasten verbonden aan de eenmalige aanwijsprocedure voor groepen van instellingen wezenlijk worden verminderd.

Het vorige kabinet heeft zich bij het kabinetsstandpunt op het eerste advies van de Taskforce destijds sympathiek getoond tegenover het advies van de Taskforce om een regeling voor wetenschappelijk beleggen in te voeren. Tegelijkertijd werd gewezen op de noodzaak eerst wetenschappelijke projecten aan te dragen, op grond waarvan zo'n regeling kan worden vormgegeven. In het slotadvies legt de Taskforce dit voorstel opnieuw aan het kabinet voor (advies 10). Ook het huidige kabinet heeft
---

sympathie voor zo'n faciliteit. Het in het slotadvies van de Taskforce genoemde project van een

wetenschapspark ontbeert evenwel een wetenschappelijk karakter. Het kabinet zou het echter jammer vinden wanneer dit in potentie nuttige instrument niet tot ontwikkeling zou komen, enkel omdat de kwalificerende (innoverende) wetenschappelijke projecten ontbreken, temeer omdat het kabinet dit advies graag wil overnemen. Om die reden zullen de ministeries van OCW en Financiën in overleg treden met kennisinstellingen om te bezien of en, zo ja, hoe deze impasse doorbroken kan worden.

Voor wat betreft advies 11, wetenschap venturing, is het aan het kabinet niet geheel duidelijk wat hier nodig zou zijn naast het bestaande fiscale instrumentarium. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat de samenleving op deze terreinen kennelijk faciliteiten mist of ze niet voldoende kent. Een vertegenwoordiging van de overheid (EZ, Financiën en OCW) zal actief in contact treden met degenen (organisaties en individuen) die hier een gemis ervaren om te bezien of een regeling wetenschap venturing naast de bestaande faciliteiten een toegevoegde waarde kan hebben om `Geven' te stimuleren. De voormalige leden van de Taskforce kunnen hiervoor als intermediair fungeren.

Het kabinet is al met al van mening dat het huidige fiscaal instrumentarium met de uitbreidingen op basis van dit en het vorige advies tal van positieve prikkels biedt voor een cultuur waarin `geven' een grotere rol gaat spelen bij het financieren van doelen van algemeen nut, in dit verband de wetenschappelijke instellingen. Zoals ook al in de kabinetsreactie op het eerste advies van de Taskforce is aangegeven, is het nu aan de actoren zelf om de fiscale mogelijkheden van dat instrumentarium ook optimaal te benutten. Het gaat hier derhalve om de ­ ook door het Innovatieplatform en de Taskforce naar voren gebrachte ­ cultuuromslag. In de woorden van de Taskforce: de oriëntatie van de sector moet vooral zijn gericht op het eigen draagvlak en niet op Den Haag; de cultuuromslag is vertrekpunt.

5. Wetenschapsfonds

Voor verwerving van filantropische inkomsten ziet de Taskforce mogelijkheden voor fondsvorming op verschillende niveaus: op het niveau van afzonderlijke kennisinstituten en op landelijk niveau.

Het eerste advies is gericht aan de kennisinstellingen:

Advies 16: Maak van bestaande (universiteits)fondsen proactieve, maatschappelijke draagvlakfondsen (zie verder advies 4) (CvB's ­ RvB's)

Er is nogal een verschil in de mate waarin universiteiten actief zijn in het werven van middelen via hun universiteitsfondsen. Met name voor de minder actieve universiteitsfondsen is de aanbeveling van de Taskforce een zeer waardevolle. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal dit advies in aansluiting op de adviezen 1 t/m 5 dan ook aan de orde stellen in het bestuurlijk overleg dat hij heeft met de kennisinstellingen.

---

Advies 17: Creëer een nationaal particulier wetenschapsfonds (VU-FIN-OC&W-NWO)

Bij dit advies merkt het kabinet op dat er voor een aantal maatschappelijke sectoren een particulier fonds bestaat. Zo richt het prins Bernard Cultuurfonds zich, zoals de naam al zegt, op de cultuursector en bevordert het Oranjefonds betrokkenheid in de samenleving. Een specifiek op wetenschap gericht fonds is er niet. Aan de zijde van de gevers valt te constateren dat aan onderwijs en onderzoek het minste wordt gegeven (zie pagina 13 van het boek `Geven in Nederland 2007') in vergelijking met andere maatschappelijke sectoren. Gezien deze constateringen is het creëren van een op wetenschap gericht fonds een uitstekende gedachte die het kabinet zeer toejuicht. Tegelijkertijd merkt het kabinet daarbij op dat de overheid geen particulier wetenschapsfonds kan creëren. Wel zal het kabinet private initiatieven om een wetenschapsfonds te creëren waar mogelijk ondersteunen.


---

Bijlage 1: Samenstelling Taskforce

Prof. Dr. Th.N.M. (Theo) Schuyt (voorzitter)
Mr. M. (Marnix) L. A. van Rij (lid)
Prof. Ir. R. (Roel) Pieper (lid)
Drs. S. (Sjoerd) van Keulen (lid)
Dr. L. (Renk) J. Roborgh (lid)
Mr. Drs. G. C. (Cor) Katerberg (secretaris / plv lid)

Ambtelijk secretariaat:
Mevr. B. Schouten (bureaumanager)
Mevr. Drs. B.M. Gouwenberg


10

Bijlage 2: Kabinetsstandpunt ten aanzien van de fiscale adviezen

Advies 9: Schaf met betrekking tot giften drempel en plafond in de inkomstenbelasting af

A. Advies Taskforce
Naar het oordeel van de Taskforce verhinderen de drempel en het plafond particulieren in het doen van giften. Om een cultuur van geven te bevorderen, pleit de Taskforce voor een afschaffing van de drempel en het plafond, zodat alle giften gedaan door particulieren aan wetenschappelijke instellingen onbeperkt en volledig aftrekbaar zijn.

B. Kabinetsstandpunt
Dit advies betreft een uitwerking van een aanbeveling van het Innovatieplatform. Het vorige kabinet heeft opgemerkt dat de budgettaire gevolgen (derving circa 380 miljoen) en administratieve lasten van het opheffen van de drempel van 1% niet in verhouding staan tot het beoogde effect. Voorts is opgemerkt dat de zogenoemde periodieke gift voldoende mogelijkheden biedt om zonder beperkingen aan wetenschappelijke instellingen te doneren. Het huidige kabinet onderschrijft dit standpunt. De uitgewerkte aanbeveling zal daarom niet worden overgenomen. Wel is het plafond voor de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting verhoogd van 6 naar 10% van de winst. Voor een uitgebreidere inhoudelijke reactie wordt verwezen naar het kabinetsstandpunt bij het eerste advies voor de Taskforce.

Advies 9b: Versoepel het «geheel of nagenoeg geheel»-criterium op uitkeringen van algemeen nut beogende instellingen

A. Advies Taskforce
Bij het Belastingplan 2006 is de vrijstelling op uitkeringen van algemeen nut beogende instellingen van artikel 33, eerste lid, 10°, Successiewet 1956, ingeperkt tot uitkeringen die geheel of nagenoeg geheel het karakter hebben van te zijn geschied in het algemeen belang. De Taskforce is van mening dat een cultuur van geven niet wordt bevorderd door vermogensfondsen volledig aan banden te leggen. De eis dat de uitkeringen alleen zijn vrijgesteld als deze zijn geschied in het algemeen belang kan naar het oordeel van de Taskforce in de praktijk wel eens te zwaar zijn voor bepaalde vermogensfondsen die statutair tot uitkeringen aan bijvoorbeeld familieleden gedwongen zijn. Een versoepeling van de eis door bijvoorbeeld geheel of nagenoeg geheel te veranderen in «hoofdzakelijk» (=70%) of «op de voorgrond staan» (=80%) is dan ook redelijk. Vanuit de Taskforce wordt dan met name gedacht aan schenkingen ten gunste van wetenschappelijke projecten.

B. Kabinetsstandpunt
Dit advies betreft een zelfstandig voorstel van de Taskforce, dat geen onderdeel vormde van het rapport van het Innovatieplatform. Het 90%-criterium schenkingen ten gunste van wetenschappelijke
---

projecten dient ertoe oneigenlijk gebruik van de regeling voor algemeen nut beogende instellingen

onmogelijk te maken. In het bijzonder is daarbij ook gedacht aan familieverbanden. Voorkomen moet immers worden dat vanwege het algemeen belang gefaciliteerde gelden vrij van heffing kunnen weglekken naar de privésfeer van degenen die bij de instelling zijn betrokken. Het is niet waarschijnlijk dat het voorstel van de Taskforce het schenken aan de wetenschap stimuleert. Wetenschappelijke instellingen kunnen immers aangemerkt worden als algemeen nut beogende instelling, waardoor de schenkingen aan deze instellingen steeds belastingvrij kunnen plaatsvinden. Wél waarschijnlijk is dat implementatie van het voorstel van de Taskforce bewerkstelligt dat het eenvoudiger wordt om via een algemeen nut beogende instelling familievermogen van ouder naar kind te schenken zónder schenkingsrecht. Tegen deze vorm van oneigenlijk gebruik is het 90%-criterium juist bedoeld. Voor een uitgebreidere inhoudelijke reactie wordt nog verwezen naar het kabinetsstandpunt bij het eerste advies voor de Taskforce.

Advies 10: Maak een regeling wetenschappelijk beleggen (Bijlage 2)

A. Advies Taskforce
De Taskforce stelt voor de Wet Inkomstenbelasting 2001 aan te vullen met een faciliteit voor wetenschappelijk beleggen analoog aan groen,cultureel en sociaal-ethisch beleggen (extra heffingskorting van 1.3% in box I en een vrijstelling in box 3 ). Deze faciliteit maakt het voor beleggers mogelijk om fiscaal gefacilieerd te participeren in risicodragende wetenschappelijke projecten.

B. Kabinetsstandpunt
Dit advies van de Taskforce betreft een uitwerking van een aanbeveling van het Innovatieplatform. Het vorige kabinet heeft aangegeven sympathiek te staan tegenover een fiscale faciliteit voor wetenschappelijk beleggen. Tegelijkertijd is destijds geconstateerd dat uit oriënterende gesprekken die hieromtrent zijn gevoerd zich nog geen projecten hebben aangediend die als project voor wetenschappelijk beleggen kunnen worden aangemerkt. Opgemerkt is dat het kabinet geschikte projecten, al dan niet vanuit de Taskforce, met belangstelling afwacht. Daaraan is toegevoegd dat het maken van een fiscale faciliteit als de onderhavige pas goed mogelijk is, als er zich geschikte projecten hebben aangediend. Geschikte projecten zijn nodig om een beeld te kunnen vormen van het soort projecten waarvoor facilitering gewenst is en alleen op basis daarvan kunnen ook algemene toetsingscriteria geformuleerd worden. Aan de invoering van een fiscale faciliteit voor wetenschappelijk beleggen zitten verder nog wel wat haken en ogen (budgettair en europeesrechtelijk), zodat niet reëel is reeds een dergelijke faciliteit te introduceren zonder dat zich ook projecten hebben aangediend.

Ook nu hebben zich nog geen geschikte wetenschappelijke projecten aangediend waarmee de fiscale faciliteit voor wetenschappelijk beleggen zou kunnen worden vormgegeven. De Taskforce doet weliswaar een voorstel voor een project voor wetenschappelijk beleggen, maar dit voorstel ontbeert een wetenschappelijk karakter. Door oprichting van een wetenschapspark waar wetenschappelijke
12

vruchten kunnen worden tentoongesteld, worden hoogwaardige kennis- en wetenschapsprojecten als

zodanig immers niet bevorderd. Dat mogelijk de met het wetenschapspark verkregen middelen voor het wetenschappelijk onderzoek worden ingezet, heeft op zichzelf geen betekenis.

Dit overziende dringt het beeld zich op enerzijds dat wetenschappelijk beleggen een nuttig instrument zou kunnen zijn, maar dat het anderzijds tot op heden niet mogelijk is gebleken praktijkvoorbeelden te vinden die daar onder zouden kunnen vallen. Het kabinet zou het echter jammer vinden wanneer dit in potentie nuttige instrument niet tot ontwikkeling zou komen, enkel omdat de kwalificerende (innoverende) wetenschappelijke projecten ontbreken, temeer omdat het kabinet dit advies graag wil overnemen. Om die reden zullen de ministeries van OCW en Financiën in overleg treden met kennisinstellingen om te bezien of en, zo ja, hoe deze impasse doorbroken kan worden.

Advies 11: Maak een regeling wetenschap venturing (Bijlage 3)

A: Advies Taskforce
De Taskforce stelt voor een regeling wetenschap venturing in het leven te roepen. Daarmee zou fiscaal vriendelijk de onrendabele top van een wetenschappelijk onderzoek of de loonkosten van een wetenschappelijk onderzoeker gefinancierd kunnen worden.

B. Kabinetsstandpunt
Dit advies betreft een zelfstandig voorstel van de Taskforce, dat geen onderdeel vormde van het rapport van het Innovatieplatform. Voor wat betreft advies 11, wetenschap venturing, is het het kabinet niet geheel duidelijk wat hier nodig zou zijn naast het bestaande fiscale instrumentarium. Tegelijkertijd constateert het kabinet dat de samenleving op deze terreinen kennelijk faciliteiten mist of ze niet voldoende kent. Een vertegenwoordiging van de overheid (EZ, Financiën en OCW) zal actief in contact treden met degenen (organisaties en individuen) die hier een gemis ervaren om te bezien of een regeling wetenschap venturing naast de bestaande faciliteiten een toegevoegde waarde kan hebben om `Geven' te stimuleren. De voormalige leden van de Taskforce kunnen hiervoor als intermediair fungeren..

Advies 12: Voorstel schenking aanmerkelijk belang aan algemeen nut beogende instelling (Bijlage 4)

A. Advies Taskforce
De Taskforce stelt voor om een fiscale faciliteit in het leven te roepen waarmee aanmerkelijk belanghouders hun beclaimde aanmerkelijkbelangaandelen fiscaal gefacilieerd kunnen schenken aan een algemeen nut beogende instelling. Er zou sprake zijn van een fiscaal knelpunt voor de aanmerkelijkbelanghouder om tot schenking over te gaan, omdat bij schenking inkomstenbelasting moet worden afgerekend over de waardestijging van de aandelen. Er wordt door de Taskforce een regeling voorgesteld op grond waarvan een aandeelhouder zijn aandelen schenkt aan een stichting die het algemeen nut beoogt. Deze stichting neemt vervolgens de door de aandeelhouder over die
13

schenking verschuldigde inkomstenbelasting voor haar rekening, maar deze belastingschuld kan de

instelling voldoen in een periode van 20 jaar (uitstel van betaling).

B. Kabinetsstandpunt
Dit advies betreft een zelfstandig voorstel van de Taskforce, dat geen onderdeel vormde van het rapport van het Innovatieplatform. Het voorstel van de Taskforce is het kabinet echter niet onbekend. Het is al verschillende keren en ook in meerdere varianten voorgelegd, onder meer bij de behandeling van het Belastingplan 20068. Het voorstel veronderstelt evenwel ten onrechte dat hier sprake zou zijn van een fiscaal of financieel knelpunt voor de aanmerkelijkbelanghouder en ook dat een faciliteit nodig is het geven aan goede doelen te bevorderen. Een filantropische ondernemer kan namelijk op dit moment reeds dividend uitkeren en ook aanmerkelijkbelangaandelen schenken aan goede doelen zonder dat hij/zij daarvoor privévermogen moet aanspreken. Tegenover de belasting op het dividend of de koerswinst staat namelijk een giftenaftrek. Bij toepassing van de periodieke giftenaftrek gelden door die giftenaftrek geen beperkingen in de vorm van een drempel of plafond. Het fiscale belang verbonden aan de giftenaftrek (box I-tarief) is daardoor op zijn minst gelijk, maar veelal zelfs hoger dan de verschuldigde aanmerkelijkbelangheffing (25%-tarief). Er bestaat op dit moment derhalve geen belemmering voor aanmerkelijkbelanghouders om zonder belastingheffing aanmerkelijkbelangaandelen te schenken aan goede doelenorganisaties.

Het kabinet vraagt zich overigens af of er in de praktijk wel behoefte bestaat aan de door de Taskforce voorgestelde faciliteit. Er is geen reden om te veronderstellen dat goede doelen een aanmerkelijk belang in bedrijven willen houden. Als een goede doelorganisatie als bijvoorbeeld het Rode Kruis mag kiezen tussen het verkrijgen van een pakket aanmerkelijkbelangaandelen in "Installatiebedrijf Jansen BV te Heerhugowaard" inclusief de daarop rustende aanmerkelijkbelangaandelen en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten of een daarmee corresponderende netto verkrijging, dan zal deze organisatie volgens het kabinet altijd de voorkeur geven aan de netto verkrijging. Omgekeerd hebben ondernemers volgens het kabinet ook geen belang bij goede doelenorganisaties als grootaandeelhouder. Het goede doel kan immers slechts gediend worden door via dividenduitkeringen liquiditeiten aan een actieve onderneming te onttrekken.

Advies 13: Revitaliseer de "zakelijke gift" in verband met maatschappelijk verantwoord ondernemen

A: Advies Taskforce
De Taskforce adviseert om de zakelijke giftenregeling te moderniseren. Deze regeling is thans gebaseerd op jurisprudentie uit de jaren '50, waarin het gaat om schenkingen verricht tijdens de tweede wereldoorlog.

B. Kabinetsstandpunt

8 Handelingen I, 12 december 2006, 13-533 en 534, en Eerste Kamer, vergaderjaar 2006­2007, 30 804, E.
14

Dit advies betreft een zelfstandig voorstel van de Taskforce, dat geen onderdeel vormde van het

rapport van het Innovatieplatform. In de vennootschapsbelasting kan een goed doel worden gesteund via sponsoring (volledig aftrekbaar), via een zakelijk gift (ook volledig aftrekbaar) en via een onzakelijk gift (aftrekbaar tot maximaal 10% van de winst). De Taskforce wil de reikwijdte van de zakelijke gift verruimen, in de eerste plaats omdat sponsoring tot heffing van BTW leidt, in de tweede plaats omdat het 10%-plafond in sommige gevallen te laag zou zijn. Wat dat tweede punt betreft verwijst het kabinet naar het standpunt dat is verwoord bij het voorstel van de Taskforce om het plafond in de giftenaftrekregeling af te schaffen. Voorts merkt het kabinet op dat het onwenselijk is om het begrip zakelijke gift te veel op te rekken; een gift is zakelijk (daarvan is sprake als een bedrijfsbelang wordt gediend) of is dat niet (in dat geval geldt de giftenaftrekregeling). Het door de Taskforce naar voren gebrachte BTW-argument is op zichzelf bezien correct (sponsoring leidt tot heffing van BTW, zakelijke giften niet), maar het ligt niet voor de hand om de vennootschapsbelasting te wijzigen vanwege een "BTW-probleem". Mogelijke oplossingen hiervoor in de BTW-sfeer ketsen af op de BTW-richtlijn 2006.

Advies 14: Vergroot kwijtschelding successie in geval van schenken en nalaten aan universiteiten

A: Advies Taskforce
De Taskforce wijst op een in de successiewet opgenomen mogelijkheid om successierechten geheel of gedeeltelijk in natura te kunnen voldoen. Het betreft een regeling op grond waarvan voorwerpen uit een nalatenschap met een nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang, door de verkrijger ook in eigendom kunnen worden overgedragen aan de Staat. In dat geval kan (een deel van) de successierechtschuld worden kwijtgescholden. Het bedrag van de kwijtschelding beloopt 120% van de waarde van de overgedragen voorwerpen, maar niet meer dan het verschuldigde successierecht. De Taskforce stelt voor deze regeling uit te breiden door ook schenkingen en legaten in geld aan aangewezen wetenschappelijke instellingen geheel of gedeeltelijk in aanmerking te laten nemen voor de voldoening van de (te zijner tijd) te betalen successierechten, mits de begunstigde instellingen de verkrijgingen aantoonbaar aanwenden in het belang van erkende wetenschappelijke doelen of projecten.

B. Kabinetsstandpunt
Dit advies betreft een uitwerking van een aanbeveling van het Innovatieplatform. Het voorstel van de Taskforce klinkt sympathiek. Het voorstel verschilt echter op een belangrijk onderdeel van de kwijtscheldingsregeling voor voorwerpen van nationaal cultuurhistorisch of kunsthistorisch belang. Bij deze regeling worden namelijk de voorwerpen nagelaten aan de Nederlandse Staat (een deel van de schuld wordt in natura betaald). Bij het voorstel van de Taskforce gaat het er daarentegen om dat de Staat een successiebelastingschuld kwijtscheldt in ruil voor ­ als de belastingplichtige daarvoor kiest ­ schenkingen aan een wetenschappelijke instelling. Kortom: de schenker betaalt zelf niets aan het goede doel, maar het subsidiëren van het goede doel komt geheel voor rekening van de Staat die immers volledig afstand doet van een belastingclaim. Waar de overheid bij de persoonsgebonden aftrekposten, waarvan ook de giftenaftrek deel uitmaakt, maximaal 52% "meebetaalt" (door de aftrek
15

tegen toptarief) en het de belastingplichtige zelf dus per saldo nog altijd minimaal 48% kost, zou het

voorstel van de Taskforce ertoe leiden dat de overheid 100% (aan het goede doel) (mee)betaalt. Een belastingplichtige zou het dus helemaal niets meer kosten. Dit is een overstimulering die zich niet verhoudt tot de bevordering van geven (= verarmen) voor de wetenschap.

Advies 15: Creëer de mogelijkheid voor instellingen om bij één besluit allen aangemerkt te worden als instelling als bedoeld in artikel 6.33 sub b Wet inkomstenbelasting 2001(bijlage 6).

A: Advies Taskforce
De Taskforce adviseert om wetenschappelijke instellingen ambtshalve categoraal als algemeen nut beogende instelling aan te wijzen. Deze instellingen zouden in het kader van de directe overheidssubsidiëring namelijk reeds aan stringentere voorwaarden moeten voldoen. De Belastingdienst zou zich daarbij kunnen baseren op informatie van andere overheidsinstanties als ministeries, provincies en gemeenten. Deze werkwijze zou kunnen leiden tot een besparing van de administratieve lasten voor zowel de Belastingdienst als de instellingen.

B: Kabinetsstandpunt
Dit advies betreft een zelfstandig voorstel van de Taskforce, dat geen onderdeel vormde van het rapport van het Innovatieplatform. Het voorstel van de Taskforce om de administratieve lasten bij de aanwijsprocedure voor algemeen nut beogende instellingen te beperken, is sympathiek. Een soortgelijk voorstel werd gedaan in het eerste advies van de Taskforce. Destijds is daarover door het toenmalige kabinet opgemerkt dat het kabinet het advies van de Taskforce serieus zou betrekken bij de vormgeving van het systeem rond de voor bezwaar vatbare beschikking voor algemeen nut beogende instellingen. Daarbij werd echter ook opgemerkt dat het kabinet het voorstel met de nodige terughoudendheid bekijkt, omdat het bevorderen van een filantropische geldstroom richting de wetenschap gediend is bij transparant opereren van de instellingen. In die ontwikkeling past niet dat wetenschappelijke instellingen geen beschikking zouden hoeven aanvragen, omdat instellingen daardoor minder geprikkeld zouden worden tot transparantie.

De ministeriële regeling op basis waarvan instellingen als algemeen nut beogende instelling worden aangemerkt, is inmiddels gepubliceerd9. Het betreft een in beginsel eenmalige (eenvoudige) aanwijsprocedure voor alle instellingen. Alleen de instellingen die zich kenbaar maken bij de Belastingdienst en ook voldoen aan de voorwaarden komen in aanmerking voor de fiscale faciliteiten. Aan het beschikkingenstelsel ligt de gedachte ten grondslag dat slechts instellingen zullen worden gefaciliteerd die ook door de Belastingdienst zijn geïdentificeerd. Identificatie is dus noodzakelijk. De achtergrond daarvan is allereerst gelegen in de sfeer van de rechtshandhaving. De Belastingdienst moet toezicht kunnen houden en het belang daarvan neemt met ingang van 1 januari 2008 aanzienlijk toe doordat met ingang van 2008 alle algemeen nut beogende instellingen in de EU tot het regime kunnen worden toegelaten. De identificatie van de instellingen is bovendien van belang in het kader

9 Wijziging van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, Stcrt. 2007, nr. 28
16

van de rechtszekerheid. Zowel de instelling als de donateur weet daarmee vooraf of een instelling als

ANBI kwalificeert. Dat voordeel bestaat niet bij de aanwijzing van een categorie instellingen, zoals de Taskforce voorstelt. Daardoor kan immers bij iedere gift of erfrechtelijke schenking discussie ontstaan over de vraag of een individuele instelling tot een categorie behoort. Zo beschouwd vermindert de invoering van een individueel beschikkingenstelsel zelfs de administratieve lasten voor instellingen. Het begrip `wetenschappelijke instelling' is overigens onvoldoende omlijnd om daarop een categorale aanwijzing te baseren.

Het kabinet is er niettemin mee bekend dat de eenmalige aanwijsprocedure administratieve lasten oproept. Dat is bij de vormgeving van de ministeriële regeling voor algemeen nut beogende instellingen onderkend en om die reden bevat de regeling ook de mogelijkheid instellingen die behoren tot een groep bij één beschikking aan te wijzen (groepsbeschikking). Voor zo'n groepsbeschikking is vereist dat de instellingen qua algemeen nut doelstelling met elkaar zijn verbonden (een groep vormen). Verder is nodig dat de aanvrager van de beschikking namens de andere instellingen ook bevoegd is om de tot die groep behorende instellingen te vertegenwoordigen. Het aanmerken van een instelling als algemeen nut beogende instelling biedt enerzijds weliswaar fiscale voordelen voor een instelling, maar tegelijkertijd brengt die aanmerking voor een instelling anderzijds ook verplichtingen met zich. Het zijn met name die verplichtingen die zich ertegen verzetten instellingen als algemeen nut beogende instelling aan te merken zonder dat een instelling daarom heeft gevraagd.

Voor zover de Taskforce met zijn voorstel suggereert wetenschappelijke instellingen als instellingen sui generis buiten die fiscale verplichtingen te houden op de grond dat deze instellingen via andere overheidregelgeving reeds aan stringentere voorwaarden zijn onderworpen, dan wijst het kabinet erop dat die overheidsregelgeving om andere dan fiscale redenen wordt gesteld en dat zij niet zonder meer van betekenis zijn voor de fiscaliteit. Het is in het kader van de rechtsgelijkheid overigens niet mogelijk voor een bepaalde categorie instellingen een regime in het leven te roepen waarop geen fiscaal toezicht wordt gehouden.


17