ChristenUnie


Inbreng over een eventueel boerkaverbod

Inbreng over een eventueel boerkaverbod

donderdag 20 december 2007 10:26

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met weinig enthousiasme kennis genomen van het initiatief wetsvoorstel. Hoewel zij het in beginsel met de initiatiefnemers eens zijn wanneer deze stellen dat het dragen van kleding die mensen onherkenbaar maakt niet goed verenigbaar is met het intermenselijk verkeer in de publieke ruimte, en voorts voor problemen kan zorgen waar het identificatie betreft, zijn de leden van de fractie van de ChristenUnie teleurgesteld over het feit dat de initiatiefnemers hebben gemeend al op dit moment met een voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht op dit punt te komen. In dit verband wijzen deze leden op het feit dat het kabinet onlangs, in het debat over het coalitieakkoord, aankondigde bezig te zijn met een onderzoek dat uitsluitstel moet geven over de vraag of er aanvullingen nodig zijn op de bestaande regels die in specifieke situaties gezichtsbedekkende kleding verbieden. Waarom hebben de indieners er desondanks voor gekozen de resultaten hiervan niet af te wachten alvorens tot voorliggend wetsvoorstel te komen, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie?

De leden van de fractie van de ChristenUnie zetten hun vraagtekens bij het feit dat de initiatiefnemers het dragen van een boerka of nikab op een openbare plaats, in de ruime zin van het woord, wensen te verbieden. Uit de Memorie van Toelichting blijkt namelijk dat hieronder niet alleen plaatsen worden verstaan waar in beginsel een ieder vrij is om te komen, te vertoeven en te gaan, maar daartoe ook plaatsen worden gerekend als stadions, stations, postkantoren, supermarkten, winkels, warenhuizen, restaurants, musea, wachtruimten, ziekenhuizen, de auto op de openbare weg en het openbaar vervoer. De leden van de ChristenUnie-fractie stemmen in met de opmerking van de Raad van State dat, hoewel dergelijke ruimten doorgaans inderdaad publiek toegankelijk zijn, deze in de eerste plaats niet door publiekrechtelijke regels worden geregeerd. Niet in de laatste plaats omdat het recht om gedragsregels te stellen in eerste instantie geacht moet worden toe te komen aan de eigenaar of exploiteur van de bewuste ruimte. Graag een reactie van de initiatiefnemers op dit punt?

Aangezien het in casu gaat om een verbod op het dragen van islamitische gezichtsbedekkende sluiers, heeft men bovendien te maken met artikel 6 Grondwet en artikel 9 EVRM. Deze artikelen geven een ieder in de eerste plaats het recht zijn of haar godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden, en bepalen voorts dat de wet de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen kan beperken ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De indieners geven in hun reactie op het advies van de Raad van State te kennen van mening te zijn dat artikel 6 Grondwet en artikel 9 EVRM in dezen niet van toepassing is, daar vrouwen die een boerka of nikab dragen tijdens bijvoorbeeld het doen van boodschappen in de supermarkt in hun optiek namelijk niet primair bezig zijn met het belijden van hun godsdienst. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners hieromtrent of zij bekend zijn met het feit dat het dragen van een gezichtsbedekkende sluier vanuit juridisch perspectief ten allen tijde moet worden aangemerkt als een uiting van godsdienst? Het verbaast de leden van de fractie van de ChristenUnie vervolgens dat de indieners in de Memorie van Toelichting laten blijken van mening te zijn dat het nagestreefde boerkaverbod juist wél onder artikel 6 Grondwet valt, maar daarmee in dit geval niet in strijd komt, omdat gebruik kan worden gemaakt van de in het tweede lid van dit artikel neergelegde beperkingsbevoegdheid. Naar de mening van de leden van de ChristenUnie-fractie worden hier twee verschillende standpunten ingenomen? Graag een reactie van de initiatiefnemers?

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken op dat zowel de Grondwet als diverse internationale verdragen slechts onder strikte voorwaarden een beperking op het dragen van gezichtsbedekkende sluiers toestaan. De indieners hebben gelijk wanneer zij stellen dat er ruimte bestaat voor een boerkaverbod dat vanuit veiligheidsoverwegingen wordt ingegeven. De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen er echter op dat een absoluut verbod alleen gerechtvaardigd is indien die specifieke dracht een zodanig gevaar voor de rechtsstaat zou inhouden dat deze om die reden niet aanvaard kan worden. De leden van de fractie van de ChristenUnie-fractie vragen de indieners nader uiteen te zetten waarom uitsluitend het dragen van een islamitische gezichtssluier moet worden aangemerkt als een grote bedreiging van de veiligheid? Immers, niet alleen het dragen van deze islamitische gezichtssluiers, maar elke vorm van gezichtsbedekkende kleding (zoals het dragen van een bivakmuts, integraalhelm of carnavalsmasker) bemoeilijkt onderlinge communicatie en draagt een potentieel veiligheidsrisico met zich mee?

De indieners wijzen er in dit kader slechts op dat bivakmusten, integraalhelmen en carnavalsmaskers in tegenstelling tot de boerka en de nikab de democratische rechtsstaat en Nederlandse rechtsorde niet bedreigen, aangezien zij vrouwen niet achterstellen bij mannen en de gelijkwaardigheid van man en vrouw niet miskennen, terwijl de boerka en de nikaab dat wel doen. Bovendien vormen zij in hun optiek geen belemmering voor de emancipatie en integratie van vrouwen, terwijl de boerka en de nikaab dat wel doen. De leden van de fractie van de ChristenUnie verwijzen hieromtrent naar één van de conclusies van de commissie die op 3 november 2006 haar visie aangaande een verbod op de boerka en andere gezichtsbedekkende kleding naar buiten bracht. Opgemerkt werd dat bovengenoemde motieven niet kunnen dienen als legitieme grondslag om de vrijheid van godsdienst van de draagster van de sluier te beperken. Dan immers zou op haar overheidsdwang worden toegepast om haar te `bevrijden' van een aan haar toegeschreven ideologie, iets wat niet verenigbaar is met de liberale rechtsstaat en de vrijheid van godsdienst. Graag een reactie van de indieners op dit punt?