Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Antwoorden op de schriftelijke vragen van de kamerleden Van Dijk en De Rooij (beiden SP) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 25 oktober 2007 kenmerk 2070803430).


1.
Vraag: Wat is uw oordeel over het onderzoek van adviesbureau Cinop, waaruit blijkt dat leerlingen met een vmbo-diploma die doorstromen naar de havo twee keer zo vaak afhaken als andere leerlingen voordat zij een diploma halen? 1

Antwoord: In opdracht van de Adviesgroep vmbo heeft CINOP onderzoek gedaan naar de doorstroom vanuit de gemengde en theoretische leerwegen naar de havo. Specifiek is gekeken naar het percentage leerlingen dat vanuit beide leerwegen doorstroomt, de toelating, plaatsing en begeleiding door havoscholen van de doorgestroomde leerlingen, de profielkeuze en tot slot de mate waarin en oorzaken waardoor vmbo-leerlingen met een gemengde leerweg- of een theoretische leerwegdiploma het havo al dan niet succesvol afronden.
Het CINOP-onderzoek geeft een helder beeld over hoe havoscholen omgaan met instromende vmbo- leerlingen uit de gemengde en theoretische leerwegen. Ik vind het echter voorbarig om op basis van dit onderzoek te concluderen dat de leerlingen die met een vmbo-diploma doorstromen naar het havo twee keer zo vaak blijven zitten in vergelijking met andere leerlingen voordat zij een diploma halen. CINOP baseert haar conclusies op een steekproef onder 83 havoscholen, niet op de basisregistratie onderwijs (BRON). Uit BRON blijkt bijvoorbeeld dat van alle gediplomeerde vmbo-leerlingen die in schooljaar 2005-2006 doorgestroomd zijn naar de havo een jaar later 71 procent in havo 5 terecht is gekomen. Slechts 10 procent van de leerlingen blijft zitten in havo 4. 11 procent stroomt door naar mbo 4. Ter vergelijking: van alle leerlingen die in 2005-2006 in havo 4 zaten, zat 77,5 procent van de leerlingen een jaar later in havo 5. 14,6 procent van de leerlingen is blijven zitten in havo 4 en 4 procent is doorgestroomd naar het mbo 4. De conclusie dat leerlingen die met een vmbo-diploma doorstromen naar het havo twee keer zo vaak blijven zitten is dan ook te kort door de bocht.


2.
Vraag: Wat zijn volgens u de belangrijkste oorzaken voor het feit dat veel van deze doorstromende vmbo-leerlingen er niet in slagen het havo-diploma te halen?

Antwoord: Naast mijn antwoord op de eerste vraag wil ik nog op het volgende wijzen. De overstap van het vmbo naar het havo is niet eenvoudig. Het vmbo-diploma is dan ook geen garantie voor succes op het havo. De overstap van vmbo naar havo is niet alleen lastig wat betreft het hogere onderwijsniveau, maar ook wat betreft het vakkenpakket. De vmbo-scholen die hun leerlingen voorbereiden op een overstap naar havo, ervaren weinig problemen. De vmbo-scholen die dat niet doen, lopen tegen uiteenlopende problemen aan. De doorgestroomde vmbo'ers zullen op het havo namelijk meer vakken moeten volgen dan op het vmbo, inclusief vakken die ze niet of nauwelijks op het vmbo gehad hebben. Daarnaast zijn ook factoren zoals inzet, motivatie en werkhouding essentieel voor het al of niet slagen op de havo-opleiding. Overigens is het voor een leerling in havo 4 met een vmbo-diploma op zak eenvoudiger om over te stappen naar het mbo dan voor een leerling in havo 4 zonder vmbo-diploma.


1 Trouw, 19 oktober 2007


3.
Vraag: Deelt u de mening dat dit de OESO-conclusie bevestigt dat er een tweedeling bestaat in het Nederlandse onderwijs, waarbij vmbo-leerlingen er nauwelijks in slagen om via havo of vwo op hbo of universiteit te belanden? 2

Antwoord: Sinds de introductie van het vmbo is er in de beeldvorming meer een tweedeling in het voortgezet onderwijs, dan de situatie daarvoor toen er nog een vierdeling was: vbo, mavo, havo, vwo. Ik, en voor zover ik kan overzien, ook de OESO beschikken niet over gegevens waaruit zou blijken dat leerlingen met vergelijkbare cognitieve vaardigheden uit andere landen, beter in staat zijn het hoger onderwijs te bereiken dan onze vmbo-leerlingen via een algemene secundaire opleiding zoals de bovenbouw havo en vwo in Nederland.
Uit deelnamecijfers aan het hoger onderwijs vergelijkend over verschillende landen is wel af te leiden dat in Nederland nog een behoorlijk percentage in het hbo terecht komt via het mbo. Die leerweg is in andere landen vaak lastiger.


4.
Vraag: Wanneer ontvangt de Kamer uw toegezegde reactie over de mogelijke tweedeling tussen vmbo en havo en de doorstromingmogelijkheden? 3

Antwoord: In het Algemeen Overleg van 4 oktober jl. over het Plan van scholen (zie Kamerstuk 31 135, nr. 2) heb ik toegezegd schriftelijk te reageren op de mogelijke tweedeling tussen vmbo en havo en de doorstroommogelijkheden. Inmiddels heb ik u een schriftelijke reactie gestuurd (kenmerk VO/B&B/2007/44370) op 8 november 2007, waarin ik verwijs naar de beantwoording van de vragen van het lid J. van Dijk (SP). 4


5.
Vraag: Gaat u in die reactie ook aangeven wat voor concrete stappen u neemt om de doorstroom van vmbo naar havo te verbeteren? Zo neen, waarom niet?

Antwoord: zie het antwoord op vraag 4.


6.
Vraag: Kunt u daarbij aangeven wat voor resultaten u op welke termijn verwacht?

Antwoord: zie het antwoord op vraag 4.


2 `Education at a glance', OESO (2007)

3 Kamerstuk 31 135, nr.2

4 Aanhangsel van de Handelingen, nr. 323, Vergaderjaar 2007-2008.