Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200706941/1 en 200706941/2
Publicatie datum: donderdag 20 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Overijssel
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Overijssel
---
200706941/1 en 200706941/2.
Datum uitspraak: 20 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding
tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2007 heeft de gemeenteraad van Staphorst, het
bestemmingsplan "Oude Rijksweg-Gemeenteweg, partiële herziening Evert
Reddersland, artikel 30 herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 september 2007,
bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben appellanten de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 29 november 2007 heeft verweerder een verweerschrift
ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 december 2007,
waar appellanten, waarvan in persoon, en verweerder,
vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn
verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Staphorst,
vertegenwoordigd door J.C. van Rooijen, ambtenaar van de gemeente.
r van de percelen waarop het bestemmingsplan ziet, is met
bericht niet verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in
de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder het
bestemmingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Daartoe stellen zij
dat de gemeenteraad ten onrechte hun zienswijze niet heeft beantwoord.
Voorts is, volgens appellanten, niet voldaan aan de uitspraak van de
Voorzitter van 3 november 2006, in zaak no. 200605612/1, waarbij
goedkeuring is onthouden aan een eerdere bestemmingsplanregeling voor
de voorziene woningen, nu aansluiting is gezocht bij de hoogtematen
uit aangrenzende bestemmingsplannen. Zij stellen tevens dat de
voorziene bebouwing leidt tot een aantasting van hun woongenot door
verlies aan privacy, lichtinval en uitzicht. In het bestreden besluit
is, gelet op voornoemde uitspraak, ten onrechte verwezen naar het
welstandsbeleid, aldus appellanten.
2.3. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede
ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Daartoe stelt
hij zich op het standpunt dat het plan voorziet in de bouw van drie
woningen op een inbreidingslocatie in het centrum van Staphorst. Het
plangebied grenst aan de west- en zuidzijde aan het plangebied van het
bestemmingsplan "Staphorst-Dorp", waarin nagenoeg alle woningen van
appellanten gelegen zijn. Verweerder acht het redelijk dat voor de
maximale bouwhoogten in het plangebied aansluiting is gezocht bij de
maximale bouwhoogten uit het bestemmingsplan "Staphorst-Dorp". Hij
stelt zich ten aanzien van de maatvoering voor de bijgebouwen, waarbij
ook aansluiting is gezocht bij laatstgenoemd bestemmingsplan, op
hetzelfde standpunt. Verweerder stelt voorts dat de belangen van
appellanten niet onevenredig worden aangetast. Hij acht daarbij van
belang de afstand van de bouwblokken voor de hoofdgebouwen tot de
omliggende woningen, de beperkte goothoogte daarvan en de
omstandigheid dat de bouwmogelijkheden voor de bijgebouwen aansluiten
op de mogelijkheden die gelden op de percelen van appellanten.
Verweerder merkt ten slotte op dat de stelling van de wethouder juist
is dat de bouwplannen niet alleen getoetst zullen worden aan het
bestemmingsplan, maar ook aan het welstandbeleid van de gemeente,
waarbij ook gekeken zal worden naar de karakteristieken van de
omgeving.
2.4. Ten aanzien van de beroepsgrond van appellanten dat de
gemeenteraad hun zienswijze ten onrechte niet heeft beantwoord, stelt
de Voorzitter vast dat in het besluit van 27 maart 2007 wordt verwezen
naar het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 maart 2007 en
de daarbij behorende antwoordnota. Niet is gebleken dat de zienswijze
van appellanten daarin niet dan wel onvoldoende is behandeld.
2.5. Ten aanzien van de beroepsgronden van appellanten betreffende de
maatvoering van de voorziene woningen, overweegt de Voorzitter het
volgende.
In voornoemde uitspraak van de Voorzitter van 3 november 2006 is,
samengevat weergegeven, overwogen dat de uit het bestemmingsplan
voortvloeiende nokhoogte van 13 meter voor de nieuwbouw op de
inbreidingslocatie, in strijd met een goede ruimtelijke orde moet
worden geacht. Anders dan appellanten stellen volgt uit deze uitspraak
niet dat voor de maatvoering van de voorziene woningen geen
aansluiting mag worden gezocht bij de maatvoeringen die in
aangrenzende plangebieden gelden. Omdat het plangebied aan west- en
zuidzijde direct grenst aan het plangebied van het bestemmingsplan
"Staphorst-Dorp" bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat
verweerder de aansluiting bij de maatvoeringen uit dat bestemmingsplan
niet redelijk heeft mogen achten.
Voorts is niet gebleken dat verweerder zich niet in redelijkheid op
het standpunt heeft kunnen stellen dat gelet op de stedelijke
omgeving, een maximaal toegestane nok- en goothoogte van 10
onderscheidenlijk 3,5 meter voor de voorziene woningen, een maximaal
toegestane nok- en goothoogte van 6,6 onderscheidenlijk 3,3 meter en
een afstand van ten minste 8 meter tot de voorziene woonbebouwing,
geen onaanvaardbare inbreuk is op het uitzicht, de lichtinval en de
privacy van appellanten. Daarbij heeft verweerder belang mogen
toekennen aan de omstandigheid dat de in het plan toegestane maximale
nok- en goothoogten voor de voorziene woningen en bijgebouwen
overeenkomen met de maatvoeringen zoals deze gelden voor de woningen
en bijgebouwen van appellanten in het aangrenzende plangebied
"Staphorst-Dorp". Dat de woningen van appellanten feitelijk lager zijn
dan de in het voor hen geldende bestemmingsplan maximaal toegestane
nokhoogte van 10 meter, doet niet af aan de mogelijkheden die zij
hebben op grond van dat bestemmingsplan.
2.6. Voor zover appellanten stellen dat verweerder ten onrechte heeft
verwezen naar het welstandsbeleid, kan dit niet tot vernietiging van
het bestreden besluit leiden. Daartoe acht de Voorzitter van belang
dat in het besluit de maximale bebouwingsmogelijkheden in het plan
zijn getoetst. Voorts blijkt uit dat besluit niet dat verweerder zich
met deze verwijzing op het standpunt heeft gesteld dat die maximale
bebouwingsmogelijkheden aan de hand van het welstandsbeleid zouden
kunnen worden beperkt, zoals het geval was in de uitspraak van de
Voorzitter van 3 november 2006. De Voorzitter begrijpt bedoelde
verwijzing aldus dat verweerder heeft willen benadrukken dat door
toetsing aan bedoeld beleid kan worden gewaarborgd dat de voorziene
woningen wat betreft de uiterlijke kenmerken aan zullen sluiten bij de
bestaande omgeving.
2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op
het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een
goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd,
ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden
besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan
het plan. Het beroep is ongegrond.
2.8. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Vogel-Carprieaux
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2007
458.