Beantwoording vragen van het lid De Wit over het volledig rapporteren over
de situatie van homoseksuelen in Afghanistan
19-12-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bieden wij u hierbij de antwoorden aan op de schriftelijke
vragen gesteld door het lid De Wit over het volledig rapporteren over
de situatie van homoseksuelen in Afghanistan. Deze vragen werden
ingezonden op 27 november 2007 met kenmerk 2070805470.
De minister van Buitenlandse Zaken, De staatssecretaris van Justitie,
Drs. M.J.M. Verhagen Mw. mr. N. Albayrak
Antwoorden van de heer Verhagen, minister van Buitenlandse Zaken en
mevrouw Albayrak, staatssecretaris van Justitie op vragen van het lid
De Wit (SP) over het volledig rapporteren over de situatie van
homoseksuelen in Afghanistan.
Vraag 1
Herinnert u zich uw antwoorden op schriftelijke vragen van 29 oktober
2007?
Antwoord
Ja
Vraag 2
Heeft u de Afghan Independent Human Rights Commission (AIHRC)
geconsulteerd over de positie van homoseksuelen in Afghanistan? Zo ja,
wat zijn de uitkomsten van deze consultatie? Zo neen, waarom niet?
Bent u bereid alsnog de AIHRC om informatie te vragen? Bent u, indien
de AIHRC niet over relevante informatie ter zake beschikt, bereid de
AIHRC te verzoeken onderzoek te doen naar de positie van homoseksuelen
in Afghanistan? Zo ja, op welke termijn? Zo neen, waarom niet?
Antwoord
Ja, mijn rapportage aan uw Kamer inzake de positie van homoseksuelen
in Afghanistan is mede gebaseerd op gesprekken met de Afghan
Independent Human Rights Commission (AIHRC). De bevindingen van AIHCR
zijn reeds verwerkt in de beantwoording van de genoemde kamervragen en
in algemene ambtsberichten. Homoseksualiteit is in Afghanistan een
taboe, en daardoor zeer moeilijk bespreekbaar. Dit gegeven belemmert
de onderzoeksmogelijkheden ernstig.
AIHRC en andere organisaties in Afghanistan stellen dat het te vroeg
is om het onderwerp homoseksualiteit op de agenda te zetten.
Agendering van de positie van homoseksuelen zou conservatieve krachten
in Afghanistan provoceren. Daardoor zouden ook andere belangrijke
mensenrechtenthema's, zoals vrouwenrechten en de doodstraf, nader
onder druk kunnen komen te staan. AIHRC verwacht daardoor geen
productief resultaat van agendering van het onderwerp en heeft jegens
de ambassade aangegeven het onderwerp voorlopig niet te willen
onderzoeken.
Vraag 3
Wat is uw reactie op de passage in het landenrapport van ACCORD dat
homoseksualiteit in Afghanistan een "Hudood crime and punishable by
death" is? Bent u bereid deze informatie op te nemen in het volgende
algemeen ambtsbericht over Afghanistan? Zo ja, wanneer verschijnt het
volgende algemeen ambtsbericht? Zo neen, waarom niet?
Vraag 4
Zijn u gevallen bekend van homoseksuelen in Afghanistan die zijn
vervolgd vanwege hun homoseksualiteit? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat
het? Zijn u gevallen bekend van homoseksuelen in Afghanistan die zijn
veroordeeld, anders dan tot de doodstraf, vanwege hun
homoseksualiteit? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en welke
straffen zijn er opgelegd?
Antwoord
Hudud refereert aan vijf soorten misdrijven, waarvoor de straf
expliciet wordt genoemd in de Koran. Hieronder vallen bijvoorbeeld
buitenechtelijke seks en diefstal. Homoseksualiteit wordt hierbij niet
genoemd en valt derhalve stricto sensu niet onder Hudud.
Ofschoon onder islamitische rechtsgeleerden geen consensus bestaat
over de bestraffing van homoseksualiteit onder de shari'a, kan in
Afghanistan niet worden uitgesloten dat de doodstraf wordt opgelegd.
Er zijn ons evenwel geen gevallen bekend van homoseksuelen in
Afghanistan die om die reden ter dood zijn veroordeeld of zijn
geëxecuteerd. Ook gevallen van vervolging of veroordeling van
homoseksuelen in Afghanistan of van mensen die homoseksuele
handelingen verrichten zijn ons niet bekend.
In het volgende algemeen ambtsbericht Afghanistan, dat naar
verwachting in januari 2008 zal verschijnen, wordt hierop ingegaan.
Vraag 5
Beperkt de informatie in het algemeen ambtsbericht zich tot de
gebieden die toegankelijk zijn? Zo ja, over welke gebieden kan geen
informatie worden verkregen? Geeft de informatie een voldoende
volledig beeld om een oordeel te kunnen vormen over de situatie van
homoseksuelen in geheel Afghanistan? Zo neen, waarop baseert u uw
mening?
Antwoord
De schaarse informatie die beschikbaar is over de positie van
homoseksuelen, wordt verwerkt in de algemene ambtsberichten. Deze
informatie heeft betrekking op geheel Afghanistan. Echter, door het
taboe dat op het onderwerp rust, bestaat er geen duidelijk beeld van
de positie van homoseksuelen in Afghanistan.
Vraag 6
In hoeverre verschilt de positie van homoseksuelen in Afghanistan met
die van homoseksuelen of andere minderheden in Iran?
Antwoord
De onderzoeksmogelijkheden in Afghanistan zijn aan grotere beperkingen
onderhevig dan die in Iran. Een zinvolle vergelijking tussen beide
landen op dit vlak is daarom niet mogelijk. Eveneens in januari 2008
zal een nieuw, verkort algemeen ambtsbericht Iran verschijnen, met
daarin aandacht voor de positie van homoseksuelen.
Vraag 7
Vindt u het aanvaardbaar dat minderheden in Afghanistan, zoals
homoseksuelen, christenen en vrouwen die een westerse levensstijl
hebben aangenomen, zich moeten `accomoderen' om niet het slachtoffer
te worden van een behandeling in de zin van artikel 3 van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens? Zo ja, waarop baseert u uw
mening?
Antwoord
Of sprake is van een artikel 3 EVRM-risico is een beoordeling die
afhangt van de individuele situatie van de vreemdeling in combinatie
met de situatie in het land van herkomst. Ten aanzien van een
Afghaanse christelijke asielzoeker geldt dat van hem niet wordt
verlangd dat hij bij terugkeer zijn geloofsovertuiging verborgen
houdt. Indien sprake is van op zichzelf beperkte individuele
indicaties, wordt aangenomen dat hem bij terugkeer een behandeling als
bedoeld in artikel 3 EVRM te wachten staat en wordt, behoudens
contra-indicaties, een verblijfsvergunning verleend.
Ook in het geval de Afghaanse asielzoeker zich beroept op zijn
homoseksuele geaardheid wordt zorgvuldig bezien of er ten aanzien van
hem persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan hem
een verblijfsvergunning kan worden verleend. Een homoseksuele
asielzoeker uit Afghanistan die aannemelijk maakt dat hij problemen
van de Afghaanse autoriteiten of derden heeft ondervonden die zijn te
herleiden tot vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat
hij een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM, komt in
aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. Hierbij wordt niet
verlangd dat hij zich heeft gewend tot de Afghaanse autoriteiten voor
bescherming. Evenmin wordt van hem verlangd dat hij zijn homoseksuele
voorkeur bij terugkeer verbergt.
Zoals reeds aangegeven zal naar verwachting in januari 2008 een nieuw
algemeen ambtsbericht over de situatie in Afghanistan verschijnen.
Naar aanleiding van hetgeen in dit ambtsbericht zal worden vermeld
over de positie van homoseksuelen, zal ik bezien of ten aanzien van
deze groep een speciaal beleid geïndiceerd is. Tot die tijd zal bij de
beoordeling van de asielaanvraag van een homoseksueel uit Afghanistan
de informatie zoals gegeven bij de beantwoording van bovenstaande
vragen worden betrokken.
Aan een vrouwelijke Afghaanse asielzoeker die zich beroept op een
westerse levensstijl wordt een verblijfsvergunning verleend indien zij
in Afghanistan zwaarwegende problemen heeft ondervonden wegens deze
levensstijl. De reeds ondervonden problemen vormen een concrete
aanwijzing dat zij bij terugkeer een gegronde vrees heeft of een reëel
risico loopt, slachtoffer te worden van dezelfde of vergelijkbare
problemen.
Een dergelijke concrete aanwijzing ontbreekt in het geval een vrouw
voor het vertrek uit Afghanistan geen problemen heeft ondervonden
vanwege de levensstijl. In beginsel bestaat geen aanleiding aan te
nemen dat dit bij terugkeer naar Afghanistan wel het geval zal zijn.
In het beleid is met name vastgelegd dat wanneer een vrouw haar
levensstijl na vertrek uit Afghanistan in Nederland heeft aangepast,
de omstandigheid dat zij mogelijk in Afghanistan problemen zal
ondervinden vanwege deze levensstijl, geen grond vormt een
verblijfsvergunning te verlenen. In zo'n geval kan van betrokkene
worden verwacht dat zij zich in Afghanistan aan de heersende
levensstijl aanpast ten einde dergelijke problemen te voorkomen. Bij
uitspraak van 2 maart 2006^1 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van
de Raad van State aangegeven dat het aan de betrokken vrouw is om met
haar persoonlijk aangaande feiten of omstandigheden aannemelijk te
maken dat zij zich niet wederom zal kunnen accommoderen.
1: 2 maart 2006, 200507185/1, JV 2006/152
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken