ChristenUnie


Inbreng bij de herziening van de Huisvestingswet

Inbreng bij de herziening van de Huisvestingswet

woensdag 19 december 2007 13:58

De fractie van de ChristenUnie heeft met belangstelling kennis genomen van de brief inzake kaders herziening huisvestingswet. Genoemde leden ondersteunen het voornemen om woonruimteverdeling als instrument te gebruiken in geval van leefbaarheidsproblemen. Hoe verhoudt dit zich met de Rotterdamwet? Deze wet zal namelijk tot de evaluatie niet worden overgenomen in de huisvestingswet. Het sturen op basis van leefbaarheidsproblemen mag echter niet discriminerend werken. Volgens genoemde leden moet een dergelijke woonruimteverdeling dan ook twee kanten op werken. Er dient ook gestuurd te worden op het aanbod in andere wijken. Is het mogelijk de evaluatie van de Rotterdamwet te vervroegen of ten behoeve van de herziening van de Huisvestingswet een tussenevaluatie te doen?

De minister noemt in de brief de behoefte vanuit het oogpunt van leefbaarheid aan meer sturing op wijk- en complexniveau. De minister erkent in de brief dat woningmarkten vaak regionaal zijn en dat gemeentelijke woonruimteverdelingsregels hier invloed op kunnen hebben. Deelt de minister de mening van de genoemde leden dat het sturen op leefbaarheid daarom uiteindelijk ook vaak een bovenwijks en regionaal vraagstuk is? In Rotterdam kunnen bepaalde inkomensgroepen geen aanspraak maken op sociale huurwoningen in bepaalde wijken, maar ze kunnen ook onvoldoende terecht in omliggende gemeenten. Voorkomen moet worden dat dergelijke groepen door het sturen op leefbaarheidsproblemen op de (regionale) woningmarkt tussen wal en schip komen. Kunnen ongewenste barrières van gemeenten op de regionale woningmarkt via de beoogde intergemeentelijke afstemming voldoende worden voorkomen?

Om toegelaten te worden tot de woningmarkt kan een gemeente onderscheid maken op basis van economische en maatschappelijke binding. Deze criteria worden in elke gemeente anders ingevuld. Genoemde leden zijn van mening dat met bindingseisen terughoudend moet worden omgegaan en dat deze eisen goed gemotiveerd moeten worden. De minister wil het gebruik beperken en de toepassing alleen mogelijk maken indien noodzakelijk. De noodzaak en de geschiktheid van het instrument moet worden aangetoond. Wat wordt hierbij bedoeld met geschiktheid? Wordt daarbij overwogen kaders op te stellen waaraan bindingseisen moeten voldoen? Zouden hiermee bijvoorbeeld bepaalde familiebanden en herkomst niet mogen worden uitgesloten voor bindingseisen? Beschikt de minister over gegevens met betrekking tot de toepassing van de huidige bindingseisen in alle gemeenten?

Genoemde leden onderschrijven het principe dat het motief schaarste moet worden onderbouwd en dat democratische legitimering van sturing via woonruimteverdeling van groot belang is. De minister past dit in de brief echter alleen toe op vrijheid van vestiging. Waarom wordt democratische legitimatie niet ook toegepast voor de toewijzingscriteria (passendheid en urgentie)? Aan de ene kant wordt in de brief gesteld dat woningverhuurders in de situatie dat er geen huisvestingsverordening is, vrij zijn in de invulling van het woonruimteverdelingssysteem. Aan de andere kant zal worden vastgelegd dat gemeenten buiten het instrumentarium van de Huisvestingswet geen (private) afspraken of regelingen over woonruimteverdeling mogen maken. Hoe verhoudt dit zich tot elkaar? Waarom is er niet gekozen voor een verplichte huisvestingsverordening voor alle gemeenten?

Wat zijn de gevolgen als een gemeente het motief schaarste bij gebruik van het instrumentarium onvoldoende onderbouwt? Het segment waarop schaarste betrekking heeft kan verschillen in plaats en tijd. Dit impliceert dat ook het toepassen van het instrumentarium van tijd tot tijd verandert. Het is goed als het systeem flexibel is. Dit maakt wel goede overgangsbepalingen noodzakelijk. In hoeverre kan dit worden geregeld in de herziene huisvestingswet?

De brief kondigt de introductie van een bestuurlijke boete ter bestrijding van onrechtmatige bewoning aan. Is onteigening een instrument dat kan worden toegepast als de bestuurlijke boete onvoldoende werkt?