ChristenUnie
Inbreng bij verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken
Inbreng bij verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken
donderdag 13 december 2007 12:56
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het
initiatief wetsvoorstel. Zij geven graag blijk van hun waardering voor
het initiatief en de moeite die de indieners nemen om te komen tot een
wetswijziging ter verbetering van de rechtsbescherming in asielzaken.
De leden van de fractie van de ChristenUnie zijn het met
initiatiefnemers eens dat het met de rechtsbescherming van
asielzoekers in de praktijk minder goed is gesteld dan het wettelijk
is geregeld. Naast het feit dat op dit moment een aantal procedures
inzake het Nederlandse asielrecht in Straatsburg aanhangig zijn, valt
uit meerdere recente uitspraken van het Europese Hof voor de Rechten
van de Mens af te leiden dat de rechtsbescherming van asielzoekers in
Nederland op gespannen voet staat met internationale verdragen waaraan
Nederland zich heeft verbonden.
Bij de leden van de fractie van de ChristenUnie bestaan echter de
nodige twijfels over het directe nut van een wetswijziging om te
bewerkstelligen dat op een aantal punten "alsnog recht wordt gedaan
aan de bedoelingen van deze wet", zodat asielzoekers een behoorlijke
rechtsbescherming kan worden geboden.
Ter verduidelijking van dit standpunt wijzen de leden van de
ChristenUnie-fractie op het voornemen van initiatiefnemers om een
volle toetsing van het asielbesluit wettelijk te verankeren. Zijn de
initiatiefnemers het met de leden van de fractie van de ChristenUnie
eens dat een dergelijke vergaande wetswijziging moet worden gezien als
een systeembreuk? Kenmerkend aan het bestuursrecht is nu juist de
marginale toetsing in zowel beroep als hoger beroep. Het zorgvuldig
bijeengaren van het feitenrelaas vindt hoofdzakelijk in de bezwaarfase
plaats. De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen hierbij op
het feit dat de Raad van State van mening is dat het, gelet op de aard
van de door de minister op grond van de artikelen 29 en 31 Vw 2000 uit
te oefenen bestuursbevoegdheid, niet in de rede ligt om een volle
toetsing door de rechter wettelijk voor te schrijven? Dit mede in het
licht van het feit dat de voormalige Minister voor Vreemdelingenzaken
en Integratie hieromtrent in een brief van 13 oktober 2006 (30846, nr.
1) liet weten een eventuele wijziging van de Vreemdelingenwet op dit
punt af te wijzen. Zij wees hierbij op het deelrapport "Invoering en
uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot asiel: een
procesevaluatie" dat blijk gaf van het feit dat de huidige praktijk
van marginale toetsing niet noodzakelijkerwijs uit de Vw 2000 of de
wetsgeschiedenis volgt, maar in het bijzonder een keuze is die door de
Afdeling is gemaakt. De leden van de fractie van de ChristenUnie
vragen de initiatiefnemers nader te onderbouwen waarom zij desondanks
van mening zijn dat een wetswijziging noodzakelijk is, terwijl zij in
de memorie van toelichting meerdere malen vermelden dat "de
rechtsbescherming op papier in principe goed is geregeld"? In de
optiek van de leden van de ChristenUnie-fractie zal men namelijk eerst
moeten proberen te bewerkstelligen dat de verschillende ketenpartners
tot een werkwijze komen die meer overeenstemt met de bedoelingen van
de (al toereikende) wettelijke regeling.
Het is dan ook bemoedigend om te bemerken dat het kabinet de
waarschuwingssignalen vanuit Straatsburg serieus neemt. Eind vorig
jaar liet de voormalige Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie
al weten dat in de komende maanden zou worden bezien of, en zo ja, hoe
men kan bereiken dat in zaken betreffende artikel 3 EVRM een
geactualiseerde beoordeling plaatsvindt die niet te terughoudend wordt
getoetst en zonder dat artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht
aan deze beoordeling, waar nodig, in de weg staat. Deze toezegging
werd onlangs, naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof
voor de Rechten van de Mens in de zaak Salah Sheekh, zowel door de
Minister als de Staatssecretaris van Justitie nog eens herhaald.
Bovendien wezen zij op het feit dat, waar het de rechterlijke ex nunc
beoordeling betreft, inmiddels de in het coalitieakkoord bedoelde
studie naar het beperken van het aantal herhaalde aanvragen in gang is
gezet, en de ketenpartners worden geconsulteerd. Onder anderen zal
worden gekeken naar de mogelijkheid later ingetreden beletselen op
grond van artikel 3 EVRM en andere niet-verwijtbare omstandigheden
zonder herhaalde aanvraag in het kader van een lopende procedure te
beoordelen. Hieraan werd toegevoegd dat zij verwachtten de kamer in
januari 2008 te informeren over de uitkomsten van deze studie. De
leden van de ChristenUnie-fractie vragen de initiatiefnemers of zij
kennis hebben genomen van bovengenoemde initiatieven? Waarom hebben
zij ertoe besloten de uitkomsten van deze initiatieven niet af te
wachten alvorens voorliggend wetsvoorstel in te dienen?
Voorliggend wetsvoorstel beoogt middels het voorgestelde vierde lid
van artikel 31 VW 2000 te bereiken dat voor het bestuur artikel 4:6,
tweede lid, Awb niet geldt indien er aanwijzingen zijn dat de
uitzetting van de asielzoeker een verboden refoulement zou kunnen
opleveren. Hoewel de initiatiefnemers hieromtrent stellen dat niet aan
dit criterium zal worden voldaan wanneer een herhaalde aanvraag zonder
goede reden is ingediend, zijn de leden van de fractie van de
ChristenUnie van mening dat er voor asielzoekers wel degelijk ruimte
bestaat om `op goed geluk' een herhaalde aanvraag in te dienen die
inhoudelijk volledig gelijk is aan de eerste. Wanneer de situatie in
het land van herkomst plots volledig omslaat, of zich andere
omstandigheden voordoen die tot gevolg hebben dat uitzetting strijdig
moet worden geoordeeld met internationaalrechtelijke verplichtingen,
maakt het immers niet uit dat de asielzoeker zelf geen nieuwe gebleken
feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd, gezien het feit
dat het tweede lid van artikel 4:6 Awb buiten toepassing blijft. De
verzekering van initiatiefnemers dat de voorgestelde bepaling nog
steeds een rem bevat op het indienen van dergelijke aanvragen, lijkt
in een dergelijk geval dus niet op te gaan. Graag een reactie van de
initiatiefnemers.
Tot slot vragen de leden van de ChristenUnie-fractie de indieners, in
navolging van de Raad voor de Rechtspraak, waarom gekozen is het woord
`voorzover' op te nemen in het voorgestelde artikel 82a Vw 2000?
Hoewel door de indieners helder uiteen wordt gezet wat de bedoeling is
van de bewuste bepaling: het aan de rechtbank zelf laten om te
beoordelen welke waarde in een concreet geval aan een document of
ander bewijsmiddel toekomt, lijkt het er nu op alsof de rechtbank uit
de afgelegde verklaringen en de overlegde bewijsmiddelen mag
selecteren wat hem geloofwaardig voorkomt en het overige buiten
beschouwing mag laten. Bovendien wordt geen duidelijkheid verschaft
over wat vol en wat marginaal getoetst zou moeten worden. De leden van
de fractie van de ChristenUnie vragen de initiatiefnemers of het niet
beter zou zijn voor een andere, meer heldere formulering te kiezen?
Mocht men er desondanks voor kiezen bovenstaande woorden te laten
staan, dan wijzen de leden van de ChristenUnie-fractie op de correcte
spellingswijze: het is niet `voorzover', maar `voor zover'.