Gemeente De Ronde Venen
Gemeente in hoger beroep na uitspraak rechtbank over kosten
dijkverschuiving
De Ronde Venen gaat in hoger beroep tegen de uitspraak van de
Rechtbank Utrecht dat het Rijk slechts een zeer beperkt deel van de
kosten hoeft te betalen die de gemeente heeft gemaakt als gevolg van
de dijkverschuiving in Wilnis.
De Rechtbank, sector Bestuursrecht, verklaarde op 7 november een
eerder ingesteld beroep van De Ronde Venen tegen de toegekende
rijksbijdrage ongegrond. De gemeente vindt die uitspraak zeer
teleurstellend.
De Rechtszaak heeft betrekking op de vraag wie de bestrijdingskosten
betaalt die een gevolg zijn van de dijkverschuiving in Wilnis, in de
nacht van 25 op 26 augustus in 2003. Als gevolg van het water, dat de
Wilnisse wijk Veenzijde instroomde, liepen woningen en wegen schade op
en raakten leidingen ontzet. De gemeente heeft de minister van
Binnenlandse Zaken in het kader van de Wet Rampen en Zware Ongevallen
(Wrzo) om een bijdrage gevraagd in de kosten. In totaal heeft De Ronde
Venen bij de Minister een bedrag gedeclareerd van ruim 2,3 miljoen
euro.
Al eerder had de minister verklaard alleen een fractie daarvan,
namelijk 24.421,92 euro, te willen betalen. Naar de mening van de
minister zijn de meeste kosten gemaakt op het moment dat er al geen
sprake meer was van een ramp. Hierdoor moet het grootste deel van de
kosten door de gemeente zelf betaald worden.
Tegen die uitspraak heeft de gemeente in 2006 beroep aangetekend. Dat
beroep is recent door de Rechtbank Utrecht ongegrond verklaard. De
gemeente De Ronde Venen kan zich echter niet vinden in die uitspraak
en het college van Burgemeester en Wethouders heeft besloten hoger
beroep aan te tekenen.
Burgemeester en Wethouders zijn van mening dat de uitspraak op geen
enkele wijze recht doet aan de Wrzo en haar ontstaansgeschiedenis. Ook
motiveert de Rechtbank haar oordeel ten onrechte voor een belangrijk
deel op een nieuw door de Rechtbank zelf ingebracht feit, te weten het
Handboek Voorbereiding Rampenbestrijding. De Rechtbank geeft daarmee
aan dit handboek ten onrechte een doorslaggevende betekenis bij de
uitleg van de wet.
De uitspraak geeft de gemeente dan ook aanleiding om hoger beroep in
te stellen. Ook omdat de Rechtbank via deze uitspraak in feite
bevestigt, dat het blijkbaar voor het verkrijgen van een rijksbijdrage
uit de Wrzo, voor een gemeente zaak is om bij een ramp zo lang
mogelijk in de zogenaamde GRIP-3 fase te blijven. Dit is naar de
mening van de gemeente strijdig met de ontstaansgeschiedenis en
daarmee de strekking van de Wrzo. Hiermee is voor alle
gemeentebesturen in Nederland onduidelijkheid en onredelijkheid
ontstaan.
Het hoger beroep is ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van
de Raad van State.