Conclusie na onderzoek trapincident: geen verdere vervolging
18 december 2007
Het onderzoek naar het trapincident op 6 augustus 2006, als gevolg
waarvan een persoon is overleden en 22 personen gewond zijn geraakt,
is afgerond. Na onderzoek door politie en NFI/TNO en na diverse
getuigenverhoren bij de rechter-commissaris heeft het openbaar
ministerie te Utrecht besloten de als verdachte aangemerkte ambtenaar
van de gemeente Utrecht niet verder te vervolgen en de zaak te
seponeren wegens gebrek aan bewijs.
Verloop van het onderzoek
In eerste instantie kwam uit technisch onderzoek naar voren dat er
sprake was van een constructiefout die op 6 augustus 2006 er toe
geleid heeft dat de pengatverbindingen (de bevestiging van het bordes
van de trap aan de kade) afgebroken zijn waardoor op dat zelfde moment
de trap naar beneden stortte.
Op basis van tactisch onderzoek is echter komen vast te staan dat twee
ambtenaren van de gemeente Utrecht reeds op 22 juni 2006 hebben
waargenomen dat de pengatverbindingen niet meer in orde waren. Op
diezelfde dag is ook door deze twee ambtenaren aan de ambtenaar die
binnen de gemeente verantwoordelijk is voor het onderhoud aan
gemeentelijk eigendommen (de verdachte), gemeld dat er in verband met
geconstateerde mankementen naar de trap gekeken moest worden.
Op basis van deze verklaringen is door de technisch deskundige tijdens
de getuigenverhoren bij de rechter-commissaris de conclusie getrokken
dat, uitgaande van de juistheid van deze waarnemingen, op 22 juni 2006
de pengatverbindingen gedeeltelijk verbroken waren. Naar de mening van
het openbaar ministerie was het ongeval zoals zich dat heeft
voorgedaan dan ook vermijdbaar geweest, als de trap op of na 22 juni
2006 deugdelijk gecontroleerd was geweest.
De vraag die vervolgens beantwoord moet worden, is of het ongeval in
strafrechtelijke zin aan iemand verwijtbaar is. Op basis van de
resultaten van het onderzoek wordt deze vraag ontkennend beantwoord.
De ambtenaren die op 22 juni 2006 melding hebben gemaakt van hun
bevindingen met betrekking tot de trap hebben dit bij de juiste
persoon binnen de gemeente gemeld. Deze persoon is daarom in het
onderzoek als verdachte aangemerkt.
Bij de beoordeling of de verdachte individueel strafrechtelijk kan
worden vervolgd, is het van belang te weten wat hij precies heeft
geweten. Ondanks uitgebreid onderzoek is het niet mogelijk geweest
exact vast te stellen in welke bewoordingen de meldingen bij hem zijn
gedaan en of ze zodanig alarmerend waren dat hij had kunnen of moeten
begrijpen dat er een levensgevaarlijke situatie was ontstaan. De
hierover afgelegde verklaringen lopen te zeer uiteen. Wel is komen
vast te staan dat de betreffende ambtenaar niet heeft begrepen dat er
een levensgevaarlijke situatie was ontstaan. Daarom heeft hij volstaan
met proberen contact te leggen met degene die volgens hem
verantwoordelijk was voor het onderhoud van de trap.
Hierdoor kan naar de mening van het openbaar ministerie niet wettig en
overtuigend worden bewezen dat aan de betrokken ambtenaar op 22 juni
2006 expliciet is gemeld dat de pengatverbindingen niet in orde waren.
Omdat dit niet kan worden bewezen, kan ook niet wettig en overtuigend
bewezen worden dat de verdachte had kunnen of moeten begrijpen dat er
sprake was van een situatie waarin onmiddellijk levensgevaar te
duchten was. Daarom kan hem ook niet strafrechtelijk verweten worden
dat hij de trap niet heeft laten repareren.
Het onderzoek heeft overigens ook geen aanleiding gegeven om andere
personen of de gemeente Utrecht als ver
Openbaar Ministerie