Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200707783/1
Publicatie datum: maandag 17 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Aalten
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200707783/1.
Datum uitspraak: 17 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, beiden wonend te Aalten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Aalten,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2007 heeft het college van burgemeester
en wethouders van Aalten (hierna: het college) een verklaring als
bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer
gegeven voor de verandering van de inrichting, gedreven door
, aan de in Aalten.
Tegen dit besluit hebben bezwaar gemaakt.
Bij brief van 6 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8
november 2007, hebben de voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2007,
waar , bijgestaan door B. Stoltenborg, en het
college, vertegenwoordigd door W.G. ten Voorde, wethouder van de
gemeente, en H.G. Eskes, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn
verschenen. Voorts is , vertegenwoordigd door mr.
F. Spijker, advocaat te Amsterdam, ing. H.W. Tideman, W.J.L. Heldens
en J.A.M. Derksen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De gemelde verandering heeft betrekking op het uitbreiden van de
werktijden in die zin dat ook in de avond- en nachtperiode graszaden
worden gecoat.
2.2. en het college hebben ter zitting gesteld
dat geen belanghebbenden zijn als bedoeld in artikel 1:2,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de melding geen
merkbaar gevolg voor hen heeft.
2.2.1. Ingevolge artikel 20.1 van de Wet milieubeheer in samenhang met
artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een
belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet
bestuursrecht bezwaar maken tegen dit besluit en vervolgens beroep
instellen.
Nu de woningen van zich in de onmiddellijke nabijheid van
de inrichting bevinden is het aannemelijk dat zij milieugevolgen van
het in werking zijn van de inrichting kunnen ondervinden. Derhalve
zijn belanghebbenden bij het bestreden besluit. Er
bestaat in zoverre geen aanleiding voor afwijzing van het verzoek.
2.3. betogen dat het college de melding ten onrechte
heeft geaccepteerd. Hiertoe voeren zij aan dat uit akoestische
onderzoeken blijkt dat door de gemelde
verandering niet kan voldoen aan de geluidgrenswaarden zoals die zijn
opgenomen in de geldende vergunning. Volgens hen is het op 27 augustus
2007 uitgebrachte rapport van het akoestisch onderzoek dat in opdracht
van is verricht door akoestisch buro Tideman
(hierna: het akoestisch rapport) ondeugdelijk. In het akoestisch
rapport is namelijk ten onrechte geen rekening gehouden met het
laagfrequent geluid en het impulsgeluid dat door de activiteiten in de
inrichting wordt veroorzaakt, aldus . Daarnaast betogen
zij dat de verandering van de inrichting onaanvaardbare lichthinder
tot gevolg heeft.
2.3.1. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer,
voor zover hier van belang, geldt een voor een inrichting verleende
vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de
werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de
inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en
voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige
gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning
en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.
2.3.2. De voorzitter stelt vast dat uit akoestisch onderzoek niet is
gebleken dat de activiteiten in de inrichting laagfrequent geluid
veroorzaken. Evenmin is uit akoestisch onderzoek gebleken dat de
activiteiten in de inrichting impulsgeluid veroorzaken, althans niet
aannemelijk is dat dit impulsgeluid duidelijk hoorbaar is bij de
woningen van . Ook overigens hebben niet
aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport ondeugdelijk is.
Hierbij neemt de voorzitter tevens in aanmerking dat op 31 oktober
2007 door B. Stoltenborg in opdracht van slechts een
indicatieve geluidmeting is uitgevoerd, die slechts een geringe
overschrijding van de geldende geluidgrenswaarde laat zien. Bovendien
wordt de aan deze geluidmeting ten grondslag liggende meetmethode door
het college en bestreden.
Gelet op het feit dat uit het akoestisch rapport blijkt dat de
inrichting ook na uitbreiding van de werktijden voldoet aan de
voorgeschreven geluidgrenswaarden, is de voorzitter van oordeel dat
onvoldoende aanleiding bestaat om in zoverre een voorlopige
voorziening treffen.
Ten aanzien van de gestelde lichthinder overweegt de voorzitter dat
niet aannemelijk hebben gemaakt dat door de verandering
van de inrichting de voorschriften 9.1.1 en 9.1.2 van de geldende
vergunning worden overtreden. Ook in zoverre bestaat onvoldoende
aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. De voorzitter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 december 2007
373-493.