Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200707536/1 en 200707536/2
Publicatie datum: vrijdag 14 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Wet openbaarheid van bestuur
---
200707536/1 en 200707536/2.
Datum uitspraak: 14 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek van , wonend te ,
om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de
Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van
die wet, op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/1098 van de rechtbank Arnhem van 24
september 2007 in het geding tussen:
,
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 september 2005 heeft het college van burgemeester
en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) het verzoek van
om openbaarmaking van stukken afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2006 heeft het college het door
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 september 2007, verzonden op 24 september 2007,
heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van
belang, het daartegen door ingestelde beroep gegrond
verklaard en het bestreden besluit op bezwaar vernietigd. Deze
uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft het college naar aanleiding van
de uitspraak van de rechtbank het door gemaakte bezwaar
wederom ongegrond verklaard onder verstrekking van een verklaring van
de gemeentearchivaris, een uitdraai uit het registratiesysteem van het
archief en een kopie uit de besluitenlijst RAN, en het verzoek om
schadevergoeding afgewezen.
Tegen de uitspraak van de rechtbank heeft het college bij brief, bij
de Raad van State ingekomen op 26 oktober 2007, hoger beroep
ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief
van 23 november 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 november 2007, bij de Raad van State ingekomen op 20
november 2007, heeft beroep ingesteld tegen het besluit
van 18 oktober 2007 en de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen. Bij brieven van 12 en 15 november 2007 heeft
het verzoek om een voorlopige voorziening aangevuld. Deze
brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 27 november 2007 heeft het college een verweerschrift
en een reactie op het verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Bij brief van 3 december 2007 heeft een schriftelijke
uiteenzetting ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2007,
waar het college, vertegenwoordigd door mr. S.G. Blasweiler, advocaat
te Nijmegen, en in persoon zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het college bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat in het
besluit van 18 januari 2006 ten onrechte niet is ingegaan op het
verzoek van om hem stukken te verstrekken die betrekking
hebben op het advies om het voorstel aan het college van 24 juni 1997,
nr. 97.8620, met als onderwerp "Gedragslijn steun
binnenstadsondernemers", niet openbaar te maken.
2.3. Blijkens het verzoek van van 9 september 2005, zoals
dat is herhaald en toegelicht in diverse andere brieven, heeft zijn
verzoek betrekking op de beslissing om genoemd voorstel aan het
college en/of de notitie "Gedragslijn steun binnenstadsondernemers"
geheim te houden. Op grond de kopie van de zogenoemde besluitenlijst
RAN (hierna: de besluitenlijst) die het college bij het besluit van 18
oktober 2007 heeft verstrekt en de toelichting van het college ter
zitting, is aannemelijk dat het voorstel aan het college van 24 juni
1997 over deze notitie is gevolgd door een beslissing van het college
om dat stuk aan te houden, zoals is vermeld op de besluitenlijst. Nu
op die lijst tevens "advies: niet openbaar" staat vermeld, moet het
ervoor worden gehouden dat het verzoek van mede betrekking
heeft op deze besluitenlijst en dat het college dat stuk bij de
beoordeling van verzoek had moeten betrekken. Dat het
college vanwege de aanhouding van het voorstel geen beslissing heeft
genomen over het openbaar maken dan wel geheimhouden daarvan, maakt
dat niet anders. De Wet openbaarheid van bestuur heeft immers
betrekking op documenten die berusten bij een bestuursorgaan. Niet
relevant is of een document een besluit of andere beslissing bevat. Nu
uit het feit dat bij het besluit van 18 oktober 2007 een kopie van de
besluitenlijst is verstrekt blijkt dat de besluitenlijst bij het
college berust, vormt de omstandigheid dat het college de
besluitenlijst aanvankelijk kennelijk niet voorhanden had evenmin
grond voor een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid
dat het voorstel aan het college niet ter archivering is aangeboden
bij de afdeling Documentatie Informatievoorziening, zodat daar geen
stukken betreffende het voorstel aanwezig zijn. Ook het feit dat
reeds beschikte over een kopie van de besluitenlijst leidt
niet tot een ander oordeel. Nu op die eerder verstrekte kopie onder
meer de beslissing om het voorstel aan te houden en de datum van die
beslissing ontbreken, was het college ingevolge de Wet openbaarheid
van bestuur gehouden de wel volledig ingevulde besluitenlijst bij zijn
besluitvorming te betrekken. Voorts is ter zitting door het college
bevestigd dat op de besluitenlijst geen van de weigeringsgronden van
de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing is. De conclusie is dat
de rechtbank het besluit op bezwaar van 18 januari 2006 terecht heeft
vernietigd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te
worden bevestigd. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking
komen is niet gebleken.
2.5. Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft het college opnieuw op het
bezwaar van beslist en daarbij een verklaring van de
gemeentearchivaris, een uitdraai uit het registratiesysteem van het
archief en een kopie van de volledig ingevulde besluitenlijst aan
verstrekt. Aangezien dit besluit niet geheel aan de
bezwaren van tegemoet komt, is het, gelet op artikel 6:24,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gelezen in samenhang met
de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, in
hoger beroep mede aan de orde.
2.6. betoogt dat het college ten onrechte ontkent dat een
geheimhoudingsbeslissing is genomen.
2.6.1. Het college heeft in een brief van 16 augustus 2007 aan de
rechtbank echter bericht dat het in de gemeente gebruikelijk is dat de
steller van een stuk aangeeft of een stuk al dan niet openbaar zou
moeten zijn. Dit wordt als invulmogelijkheid aangegeven op het
formulier dat bij het collegevoorstel hoort, er zijn geen aparte
stukken van. De Voorzitter ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de
juistheid van deze mededelingen. Voorts staat in de verklaring van de
gemeentearchivaris dat zich geen andere stukken over het voorstel in
het archief bevinden. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat op de
op 18 oktober 2007 verstrekte besluitenlijst staat dat het voorstel is
aangehouden, hetgeen volgens de toelichting van het college ter
zitting betekent dat er geen besluitvorming meer over het voorstel
heeft plaatsgevonden, is niet aannemelijk geworden dat er andere
stukken bij het college berusten waarop het verzoek van
ziet. Zoals de Afdeling meermalen heeft overwogen, bijvoorbeeld in
haar uitspraak van 9 mei 2007, zaak no. 200608132/1,
www.raadvanstate.nl, is het in een dergelijk geval in beginsel aan
degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in
tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het
bestuursorgaan, een bepaald document toch onder het bestuursorgaan
berust. is daarin niet geslaagd. De enkele stelling dat er
wel besluiten over het voorstel zijn genomen, is daartoe onvoldoende.
Ook uit de eerder door ontvangen kopie van de niet
volledig ingevulde besluitenlijst kan dit niet worden afgeleid. Het
betoog faalt.
2.7. betoogt voorts dat zijn verzoek om schadevergoeding
ten onrechte is afgewezen. Hij stelt dat hij schade heeft geleden
doordat een kopie van de volledig ingevulde besluitenlijst hem niet
eerder is verstrekt.
2.7.1. Ook dit betoog faalt. Zonder nadere motivering is niet
aannemelijk dat schade heeft geleden door het enkele feit
dat de besluitenlijst hem niet reeds bij het primaire besluit van 19
september 2005, doch eerst op 18 oktober 2007 is verstrekt. Wat
betreft het betoog dat openbaarmaking nog eerder had moeten
plaatsvinden omdat eerder gelijkluidende verzoeken heeft
ingediend, wordt overwogen dat deze verzoeken geen onderwerp vormen
van dit geding. Het verzoek om schadevergoeding in deze procedure kan
immers slechts betrekking hebben op schade geleden in verband met de
besluiten van 19 september 2005 en 18 januari 2006.
2.8. Het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2007 is ongegrond.
2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 18 oktober 2007
ongegrond;
III. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening
af;
IV. bepaalt dat van de gemeente Nijmegen een griffierecht van 428,00
(zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2007
413.