ChristenUnie


Bijdrage debat begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Bijdrage debat begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

woensdag 12 december 2007 09:57

De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Het onderwijs mag zich in deze tijd verheugen in een grote belangstelling: er wordt veel over gesproken, zowel binnen als buiten het parlement. De toenemende aandacht voor het onderwijs doet ook de fractie van de ChristenUnie deugd, zeker als de juiste dingen aan de orde komen, zoals de kwaliteit van het onderwijs. Goed onderwijs is voor de opgroeiende burger een uiterst belangrijk middel voor de vorming als mens en om de hem of haar van God gekregen talenten te ontwikkelen. Het onderwijs begeleidt jongeren in hun persoonlijke ontwikkeling van kind tot jongvolwassene en daarmee levert het onderwijs een grote bijdrage aan het welzijn van individuen en de opbouw van een evenwichtige samenleving. Het geeft jongeren de kans om een eigen plekje in de maatschappij in te nemen, dat recht doet en ruimte geeft aan de hun gegeven talenten. De inspanningen van de overheid moeten erop zijn gericht om zo veel mogelijk kinderen het op hen toegesneden onderwijs te laten volgen: onderwijs dat hen uitdaagt, motiveert en stimuleert. Alleen daarom al spreken wij deze week over een uiterst belangrijke begroting.

Het doet mij deugd dat de drie bewindspersonen in de eerste maanden van hun termijn -- ze zijn nu negen maanden bezig -- op de onderscheiden terreinen waarin zij actief zijn, veel passie voor het onderwijs hebben getoond. Er wordt hard gewerkt; daarvan getuigt onder andere het actieplan LeerKracht van Nederland, dat vorige week al in commissieverband is besproken. Vorige week sprak ik namens mijn fractie steun uit voor de hoofdlijnen van dit actieplan. In overleg met de sociale partners zal het nu neerkomen op de nadere invulling van het geheel. Het kabinet heeft aangegeven dat het in het voorjaar van 2008 met de uitkomsten van het overleg naar de Kamer zal komen. Wij wachten die met belangstelling af.

Op één onderdeel van het plan heb ik mijn teleurstelling uitgesproken: de passages over werkdrukvermindering in het onderwijs. Ik vind dat het kabinet te snel de verantwoordelijkheid daarvoor bij scholen en docenten legt. Is in het coalitieakkoord nu juist niet afgesproken dat iets aan de werkdrukvermindering zou worden gedaan? Kijk het anders eens na. Het was een belangrijke reden om de commissie-Rinnooy Kan aan het werk te zetten. Ik erken overigens de subjectiviteit van het begrip "werkdruk". Ik erken ook de eigen verantwoordelijkheid van scholen en docenten. Ook erken ik dat oplossingen niet eenvoudig zijn. Dat ontslaat ons echter niet van de opdracht om te doen wat mogelijk en noodzakelijk is en op dit moment vind ik dat dus nog onvoldoende. Ik vind dat met de sociale partners over de werkdruk moet worden gesproken. Ik vind dat daarbij alles aan de orde moet komen en dat heilige huisjes als onderwijsvakanties daarbij niet onbesproken dienen te blijven. Ik vraag de bewindslieden om dit overleg aan te gaan, om te komen met nadere handreikingen voor scholen om de werkdruk voor docenten te verminderen en om de Kamer ook daarover in het voorjaar van 2008 te informeren.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. De heer Slob houdt een genuanceerd betoog, maar één ding staat voor mij vast: de werkdruk van docenten is hoog, zeker in Europees verband. Nederlandse leraren hebben de grootste klassen en zij draaien de meeste uren. Nu stelt de heer Slob voor om hun vakantie -- een duidelijk pluspunt dat nog aan het leraarschap zit -- te gaan inkorten, dat begrijp ik toch goed?

De heer Slob (ChristenUnie): Dat begrijpt u helemaal niet goed. U moet luisteren en als u het afgelopen jaar geluisterd hebt, dan weet u dat het onderwerp werkdruk bij mij altijd zeer prominent in beeld is geweest. Ik geef aan dat daarbij alles besproken moet worden, dus ook de schoolvakanties. Wij weten immers dat de werkdruk ook te maken heeft met het feit dat de vele uren die er in het onderwijs gedraaid moeten worden, in een beperkter aantal weken gestopt moeten worden dan het geval is bij andere banen in andere sectoren van de samenleving.

Ik vraag de bewindspersonen om het onderwerp werkdruk te agenderen. Ik vind dat dit echt onvoldoende uit de verf is gekomen, ook in het actieplan dat wij nu gekregen hebben. Pak het op, zeg ik tegen de bewindspersonen, bespreek het met de sociale partners en daarbij mag het ook gaan over kleinere klassen en minder uren, maar er moet ook over de vakanties gesproken worden omdat een van de pieken in de werkdruk daar wel degelijk mee te maken heeft.

De heer Jasper van Dijk (SP): Volgens mij begint u aan het verkeerde eind van de lat. Wij zouden de Nederlandse leraren moeten helpen. Zij hebben een achterstand in salaris, zij hebben een enorme werkdruk. Nu wilt u alles gaan bekijken, dus ook de vakanties. Een mogelijkheid is dat de vakanties korter worden, daarmee maakt u het onderwijs onaantrekkelijker. Wilt u misschien ook nog de BAPO-regeling gaan afschaffen of moderniseren, zoals het CDA zegt? U werkt op deze manier mee aan een verdere verslechtering van het imago van het leraarberoep, terwijl wij dat juist moeten opkrikken.

De heer Slob (ChristenUnie): Ik neem mijn verantwoordelijkheid als parlementariër. Ik vind dat er niet alleen over salarisverhoging moet worden gesproken, hoe belangrijk die misschien ook is. Ik gun de mensen een verhoging van harte, al kun je er nog over praten op welke wijze dat salaris dan verhoogd moet worden. Dat is een discussie die wij gevoerd hebben, maar ik vind dat wij het naast de salarisverhoging ook moeten hebben over een werkdrukvermindering. Dit is het moment om daarover te spreken. Nu gaan de minister en de staatssecretarissen in overleg met de sociale partners over die salarisverhogingen. Zij moeten, wat mij betreft, ook over de werkdruk gaan praten. Dan moet er over alles gepraat worden. Ik erken dat de keuzes die daarin gemaakt moeten worden -- even los van de financiële keuze, want daar moet de rijksoverheid geld voor aandragen -- ook door de sociale partners gedragen moeten worden. Dan gaan wij niet bepaalde onderwerpen uit de discussie houden; dan leggen wij alles op tafel en spreken daar ook over. Ik hoop op goede uitkomsten en ik hoop dat wij het doel gaan bereiken waar ik hier in deze Kamer al jaren voor pleit: dat de werkdruk nu echt een keer naar beneden gaat. Daar moeten wij ons sterk voor maken en dat mag u van mij verwachten. Het lijkt mij ook belangrijk omdat de normjaartaks die wij nu kennen, in de plannen weer wat omhoog zal gaan. Daar wordt het probleem alleen maar groter van. Wij moeten erover spreken.

Ik heb de bij de begroting gepresenteerde beleidsagenda 2008 goed doorgelezen. Daarin stond dat het onderwijs in Nederland tot de wereldtop behoort, vooral wat de prestaties van de zwakste leerlingen betreft. Die uitspraak is gebaseerd op grondig onderzoek. Ik vraag mij wel af hoe deze uitspraak in de beleidsagenda zich verhoudt tot de uitspraken van minister Plasterk -- ze zijn hier vanmiddag al een keer geciteerd -- in de Volkskrant van 1 december 2007, waarin hij aangeeft dat hij de kwaliteit van het onderwijs onder de maat vindt. Ik moet u zeggen dat ik van dergelijke sterk uiteenlopende uitspraken in verwarring raak. Dat geldt volgens mij ook voor al die duizenden hardwerkende leraren voor de klas, waarvan de minister in het beleidsprogramma terecht aangeeft dat zij meer waardering en respect verdienen. Het lijkt mij goed als de minister deze begrotingsbehandeling aangrijpt om aan te geven wat hij nu precies bedoeld heeft en wat hij precies vindt van de kwaliteit van het Nederlands onderwijs.

Ik kom bij het bestrijden van voortijdig schooluitval. In de uitvoeringsbrief schooluitval van 30 november 2007 geven de verantwoordelijke bewindspersonen voor dit dossier aan dat het kabinet vastbesloten is om het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in 2012 te halveren. Zo wil ik het horen. Iedere voortijdige schoolverlater is er een te veel. De fractie van de ChristenUnie hecht zeer aan het realiseren van de hoge ambitie die in het regeerakkoord is afgesproken om het aantal voortijdige schoolverlaters substantieel te verminderen. Een belangrijk instrument daarbij is de verbetering van de zorg op school. Met de minister voor jeugd en gezin is afgesproken dat er een betere toeleiding vanuit de zogenaamde Zorgadviesteams naar de zorginstellingen moet komen. De Centra voor Jeugd en Gezin zullen daarmee belast worden. In het kader van deze begroting heb ik een amendement ingediend om een pilot mogelijk te maken die beoogt de interne zorgstructuur van scholen te versterken, met als doelstelling de leerlingen binnen de schoolmuren te houden en zorg te verlenen. Graag hoor ik een reactie op dat amendement.

Belangrijke redenen van leerlingen om voortijdig school te verlaten zijn een gebrek aan motivatie en een tekort aan steun vanuit de opleiding. Dat ervaren zij. Mede daarom heb ik eerder al gewezen op de zogenaamde peer-to-peer mentorprojecten die her en der in het land zijn opgezet, onder andere in Haarlem, Den Haag en Dordrecht. Leerlingen uit het hoger onderwijs helpen vmbo- en mbo-leerlingen door vaak moeilijke perioden heen. Dat is zeer waardevol. Ik heb destijds met de HBO-raad nog een inventariserend onderzoek gepresenteerd. Dat moet op het ministerie bekend zijn, anders kunnen de bewindslieden nog wel een exemplaar van mij krijgen. Dergelijke initiatieven hebben helaas een te incidenteel karakter. Expertise op dit terrein is nog steeds slechts sporadisch beschikbaar. Ik vraag de bewindspersonen om in het kader van het tegengaan van voortijdig schoolverlaten het opzetten en toepassen van deze mentorprojecten te bevorderen en om te onderzoeken op welke wijze expertise op dit gebied landelijk gebundeld kan worden.

Wij zullen op een later moment, 17 januari aanstaande, over het onderwerp "veiligheid op school" verder spreken. In het kader van deze begrotingsbehandeling merk ik het volgende vast op. Een veilige school is van cruciaal belang voor het geven van goed onderwijs. Scholen dragen daarvoor ook zelf verantwoordelijkheid. Het behoort deel uit te maken van het kwaliteitsbeleid van een school. Ook leerlingen moeten daarbij worden ingeschakeld. In dat opzicht ben ik gegrepen door een project op het Overbosch College te Den Haag. Daar dragen leerlingen zelf veel verantwoordelijkheid voor een schone en veilige school. Leerlingen worden toegerust op het gebied van sociale vaardigheden, waarden en normen en het voeren van discussies door middel van rollenspellen. In het laatste leerjaar houden de leerlingen in tweetallen als schoolwacht binnen de school toezicht. Deze aanpak werpt zijn vruchten af. Het aantal incidenten is afgenomen, de leerlingen spreken elkaar aan op hun gedrag en de omgeving is schoner. Dat is een prachtig voorbeeld van waarin een school succesvol kan zijn en haar verantwoordelijkheid neemt, terwijl de leerlingen onderdeel zijn van de oplossing en niet meer van het probleem. Ik heb een amendement ingediend om deze aanpak in een pilot op meer dan tien andere scholen te testen om zo een succesvol middel ter verbetering van de veiligheid op school te ontwikkelen. Ik krijg daar ook graag een reactie op.

Ik wil bij deze begrotingsbehandeling ook aandacht vragen voor de positie van hoogbegaafden in het onderwijs. Op basisscholen gaat het om circa 30.000 à 40.000 leerlingen en in het voortgezet om zo'n 20.000 à 30.000 leerlingen. In de nota Scholen voor morgen heeft staatssecretaris Dijksma al aangegeven dat zij de Tweede Kamer op een later moment nog per brief zal informeren over het onderwijs aan hoogbegaafden. Ik wacht die brief uiteraard met belangstelling af. Nu merk ik vast op dat in de afgelopen jaren de aandacht voor hoogbegaafden sterk is toegenomen. Veel scholen zijn overgegaan tot het opzetten van plusklassen voor hoogbegaafden, soms in samenwerking met andere scholen, maar in ieder geval vallend onder een bevoegd gezag. Ook zijn er particuliere, commerciële plusklassen voor hoogbegaafden ontstaan. Ik heb vernomen dat bepaalde scholen hoogbegaafde leerlingen voor een of meerdere dagdelen niet zelf opvangen, maar door particuliere onderwijsinstellingen of wat daarvoor doorgaat -- dat weten wij niet altijd -- laten opvangen. Daar moeten ouders ook nog apart voor betalen. Al met al zou het gaan om honderden leerlingen die op deze manier aan het reguliere onderwijs worden onttrokken. Afgelopen donderdag heeft de kantonrechter in Utrecht nog een ouder uit Maarssen, tevens oprichter van een particuliere school, daarvoor veroordeeld. Op andere plaatsen gaat dit gewoon door. Hier zit een problematiek achter. Ik zou de verantwoordelijk bewindspersoon dan ook willen vragen om onderzoek te doen naar de omvang en de aanleiding van deze problematiek en de Kamer daarover te informeren, zodat wij daar in het voorjaar inhoudelijk over kunnen spreken.

Ik heb nog twee korte punten. Ik vraag aandacht voor een goede voortgang van de regionale platforms voor de onderwijsarbeidsmarkt. Mevrouw Kraneveldt heeft daar ook naar gevraagd. Het moet niet gaan stagneren. Tot slot vraag ik aandacht voor de invoering van gratis schoolboeken. Scholen moeten zich daar echt grondig op kunnen voorbereiden. Ik ga ervan uit dat de regering hier aandacht aan besteedt en dat de invoering goed zal verlopen. Ik krijg hier morgen graag een reactie op.

De heer Jasper van Dijk (SP): Voorzitter. Ik heb het ook aan het CDA en de PvdA gevraagd, dus nu wil ik het van de ChristenUnie weten. Het CDA is het oneens met de minister, de Partij van de Arbeid draait er een beetje omheen. Bent u het eens met de minister die zegt dat de kwaliteit van het onderwijs onder de maat is?

De heer Slob (ChristenUnie): Ik vraag mij wel eens af hoe het zit met het luisterend vermogen van de heer Van Dijk. Ik heb daar net woorden aan gewijd! Het moge duidelijk zijn dat ik grote twijfels heb over de uitspraken van de minister in De Volkskrant. Waarom heb ik grote twijfels? Omdat ik in de begroting zelf lees dat het onderwijs in Nederland van goede kwaliteit is. Die stelling is gebaseerd op onderzoek en in mijn ogen dus terecht. Er staat zelfs letterlijk in dat ons onderwijs tot de wereldtop behoort. Men raakt wat in verwarring als men dat via de officiële weg, de correspondentie van het kabinet met de Kamer, verneemt en als men in de krant leest dat het onderwijs onder de maat is. Ik denk niet dat dit in overeenstemming is met wat zich feitelijk in het onderwijs voordoet. Het is mogelijk dat de minister niet goed is geciteerd, dat zijn uitspraken wat ongelukkig op papier zijn gekomen of dat hij het anders heeft bedoeld dan hij het heeft gezegd. Dit is dan ook de plek om daarover met elkaar te spreken en ik hoop dat wij dat morgen met de minister kunnen doen. Als hij letterlijk heeft bedoeld wat er staat, ben ik het niet met hem eens.

Tweede termijn, donderdag 13 december De heer Slob (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de bewindspersonen voor hun beantwoording in eerste termijn. Met name de openingstekst van staatssecretaris Van Bijsterveldt sprak mij zeer aan. Het kwam mij erg bekend voor. De minister heeft in zijn eerste termijn vooral gesproken over het actieplan LeerKracht van Nederland. Ik begrijp dat, het is een majeur plan. Wij mogen er trots op zijn dat in deze kabinetsperiode zo veel geld beschikbaar komt voor de aanpak van de problematiek van de leraren, met name het lerarentekort. Dat is echt ongekend. Ik mis wel één element, namelijk de vermindering van de werkdruk. Ik ben blij dat wij daar bij deze begrotingsbehandeling verder over konden spreken. De minister heeft toegezegd dat hij in overleg met de sociale partners niet alleen over de salarissen zal spreken, maar dat de vermindering van de werkdruk meegenomen zal worden en dat hij zal komen met handreikingen voor scholen om de werkdruk te verminderen. Wij wachten het af, het komt in het voorjaar van 2008 terug.

Ik heb aarzelingen bij de open houding die de minister heeft aangenomen ten aanzien van het professioneel statuut. Hij mag daar natuurlijk over gaan praten en een open houding hebben naar het onderwijsveld, maar ik ben daar op voorhand nog niet voor gewonnen.

Ik ben blij met de positieve benadering van mijn beide amendementen; de veiligheid op school en het tegengaan van voortijdige schooluitval zijn belangrijke onderwerpen. Mijn amendementen beogen om daar een positieve bijdrage aan te geven. Ik ga akkoord met de kanttekening met betrekking tot de post waar het geld uit gehaald wordt en tot de aanbesteding.

Tijdens deze begrotingsbehandeling hebben wij ook gesproken over de kwaliteit van het onderwijs. Ik heb een paar interruptiedebatten gehad met de minister en met de heer Jasper van Dijk. Ik baseer mij op de officiële informatie die de Kamer krijgt van onder andere de Onderwijsinspectie over De Staat van het Onderwijs. In haar rapportage konden wij lezen dat het onderwijs in Nederland een ruime voldoende verdient. In de beleidsagenda 2008 stond dat het Nederlands onderwijs tot de top van de wereld behoort. Ik ben niet blind voor allerlei problemen die er zijn, die zullen wij moeten aanpakken. Daarvoor worden in de begroting goede voorstellen gedaan en er wordt geld voor beschikbaar gesteld. Ik wens de bewindspersonen veel wijsheid toe bij het uitvoeren van die plannen. Zij kunnen bij de uitvoering rekenen op de steun van de fractie van de ChristenUnie.

De heer Jasper van Dijk (SP): Mijnheer Slob is zich geheel bewust van hetgeen goed gaat in het onderwijs en hij noemt ook een paar zaken die wat minder goed gaan. De inspectie wijst op een proces van "downgrading": een daling van de kwaliteit van het onderwijs. Daarvoor geeft zij heel strakke argumenten, bijvoorbeeld dat de lumpsum een prikkel is voor schoolbestuurders om niet te duur personeel aan te nemen. Is het voor de ChristenUnie ooit bespreekbaar om misschien anders met die lumpsum om te gaan? Of zegt de heer Slob dat wij het altijd zo moeten doen, omdat de besturen autonoom zijn?

De heer Slob (ChristenUnie): De inspectie heeft in haar rapportage aangegeven dat het Nederlands onderwijs een ruime voldoende krijgt, maar zij zegt er in één adem bij dat er op verschillende terreinen problemen zijn. Die benoemt zij en die vormen aanleiding om er beleid op te maken.

Wij hebben nog niet zo heel lang geleden afspraken over lumpsum gemaakt. Ik zie geen reden om die afspraken te wijzigen. Dat wil niet zeggen dat in de komende jaren daarin geen veranderingen kunnen optreden, maar voor dit moment is er geen enkele aanleiding. Onze fractie steunt het kabinet van harte om met het actieplan LeerKracht van Nederland te proberen het niveau van de leraren te verhogen, de ondersteuning van de docenten en de salariëring daarvan te regelen en de werkdruk te verminderen. Wij hopen dat het tot betere resultaten leidt dan wat wij in de afgelopen periode bij vorige kabinetten hebben gezien.

De heer Dibi (GroenLinks): De heer Slob heeft een amendement ingediend over een pilot met zorgstructuur in het voortgezet onderwijs en in het mbo. Die legt hij in handen van de KPC Groep. Waarom niet het APS? Waarom niet iemand anders? Waarom noemt hij überhaupt iemand?

De heer Slob (ChristenUnie): Die pilot heeft betrekking op een project dat nog uitgevoerd moet worden. Het is de bedoeling om daarmee de interne zorgstructuur binnen scholen te bevorderen. Ik ben gecharmeerd geraakt van de doelstelling van dat project. Ik meen dat het een goede bijdrage kan leveren aan het voorkomen van voortijdige schooluitval, wat wij allen voorstaan. Wij weten uit rapporten dat het versterken van de interne zorgstructuur ertoe leidt dat leerlingen langer binnen de schoolmuren blijven, waardoor de kans op uitval verkleint. Om die reden heb ik gevraagd om die pilot op een aantal scholen uit te voeren. Met dit bedrag kan dat op vijf scholen. De staatssecretaris heeft terecht aangegeven dat, hoewel zij dit een prachtige pilot vindt, deze wel moet passen binnen de Europese aanbesteding. Dat begrijp en respecteer ik. Wij wachten dus af of het dat project gaat worden, maar dat die interne zorgstructuur versterkt moet worden, staat voor mij voorop. Ik zie mijn amendement als een kop bovenop het kabinetsbeleid op dit punt.