Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200707587/1 en 200707587/2
Publicatie datum: donderdag 13 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Heerlen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Overige
---
200707587/1 en 200707587/2.
Datum uitspraak: 13 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
, wonend te ,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2721 van de rechtbank Maastricht
van 27 september 2007 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
1. Procesverloop
Bij ongedateerd besluit heeft het college van burgemeester en
wethouders van Heerlen (hierna: het college) aan
vrijstelling verleend voor de realisatie van een twaalftal bouwkavels
op een aantal percelen aan de Burgemeester Slanghenstraat te
Hoensbroek.
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft het college aan
een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een
woning en garage op een perceel aan de Burgemeester Slanghenstraat te
Hoensbroek.
Bij besluit van 2 november 2005 heeft het college het door appellant
daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft
de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door appellant
daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van het
college van 2 november 2005 vernietigd, het bezwaar van appellant
alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de
plaatst treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is
aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 oktober 2007,
bij de Raad van State ingekomen op 31 oktober 2007, hoger beroep
ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31
oktober 2007, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2007,
waar appellant, in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr.
M.A.M.A. Huppertz, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn
verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord van ,
in persoon, en , vertegenwoordigd door
, beiden bijgestaan door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te
Maastricht.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de
hoofdzaak.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld
dat hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van
artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij het besluit tot verlening van
de bouwvergunning voor de bouw van de woning met garage.
2.2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder
belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een
besluit is betrokken.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden
aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie
een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te
hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat
rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.2.2. De afstand van de rand van het perceel van appellant tot de
beoogde woning bedraagt zo'n 140 tot 150 m, in ieder geval ruim meer
dan 100 m. Gelet op het bouwplan dat hier aan de orde is, wordt
appellant bij een dergelijke afstand niet geraakt in een belang dat
rechtstreeks bij de verlening van de bouwvergunning is betrokken als
bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De stelling van
appellant dat hij vanaf zijn perceel zicht zal hebben op in ieder
geval een deel van de vergunde woning, leidt de Voorzitter niet tot
een ander oordeel, nu dat zicht slechts bestaat, indien hij op de
grens van zijn perceel of vanuit de keuken van zijn woning schuin naar
opzij kijkt, en dat zicht derhalve van dermate geringe betekenis is
dat appellant daardoor niet rechtstreeks in zijn belang wordt geraakt.
De stelling van appellant dat hij regelmatig als recreant gebruik
maakt van het in de nabijheid van het betrokken perceel gelegen
bosgebied en dat hij zich voor dat gebied door middel van een
stichting inzet, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu dat hem in
onvoldoende mate onderscheidt van anderen en niet maakt dat hij in een
persoonlijk belang wordt geraakt op een zodanige wijze, dat hem dat
kwalificeert als rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel
1:2, eerste lid, van de Awb. Voorts is de Voorzitter met het college
van oordeel dat niet valt in te zien dat appellant als gevolg van de
bouw van de woning te maken zal krijgen met een toename van de
wateroverlast die hij de afgelopen jaren op zijn perceel heeft
ervaren. Gelet hierop, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat
appellant niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van
artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
Het betoog faalt.
2.3. Wat betreft het verzoek van appellant om antwoord te geven op de
vraag bij welke van de nog te verlenen bouwvergunningen voor de
overige elf woningen hij wel kan worden aangemerkt als belanghebbende
in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, overweegt de
Voorzitter dat hij zich beperkt tot het thans aan de orde zijnde
geschil en dat van hem geen uitspraak kan worden gevraagd over nog te
verlenen bouwvergunningen voor andere woningen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te
worden bevestigd.
2.5. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Roessel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2007
457.