Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200707101/1
Publicatie datum: donderdag 13 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige
---
200707101/1.
Datum uitspraak: 13 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Utrecht (hierna: het college) een nadere eis als
bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit
horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het
Besluit horeca) gesteld voor het fastfoodrestaurant McDonald's aan de
Lange Viestraat 3 in Utrecht.
Tegen dit besluit heeft bezwaar gemaakt.
Bij brief van 5 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 8
oktober 2007, heeft de voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2007,
waar , bijgestaan door mr. J. Jonk, advocaat te Nieuwegein,
en ir. J.W. Niggebrugge, en het college, vertegenwoordigd door ir.
J.H.M. Kerp, ambtenaar in dienst van de gemeente, en B. Noppers, zijn
verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De gestelde nadere eis houdt in dat de geluidsbepalende
installaties op het dak van de inrichting in de nachtperiode uiterlijk
tot 00.30 uur in werking zijn, dat de betreffende installaties hiertoe
middels een tijdschakelaar aan en uit worden gezet en dat deze
tijdschakelaar daartoe is ingesteld en verzegeld.
In de nacht van vrijdag op zaterdag en in de nacht van zaterdag op
zondag is de inrichting tot 01.30 uur geopend. De nadere eis heeft tot
gevolg dat voornoemde installaties ook op deze dagen niet tot 01.30
uur in werking mogen zijn.
2.2. betoogt dat het college de nadere eis ten onrechte
heeft gesteld, nu de inrichting voldoet aan de geluidgrenswaarden
zoals opgenomen in voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit
horeca. Volgens hem is het op 22 mei 2007 uitgebrachte rapport van het
akoestisch onderzoek dat in opdracht van het college is verricht door
AM Consults Houten (hierna: het akoestisch rapport) gebaseerd op
onjuiste uitgangspunten.
2.3. Het college voert aan dat zij de nadere eis heeft gesteld, omdat
uit het akoestisch rapport volgt dat de geluidgrenswaarden zoals
opgenomen in voorschrift 1.1.1 van bijlage B bij het Besluit horeca
worden overschreden, indien voornoemde installaties na 00.30 uur in
werking zijn.
2.4. Ter zitting heeft het college betoogd dat het bij het nemen van
het bestreden besluit ten onrechte geen belangenafweging heeft kunnen
maken onder meer omdat het niet beschikt over omzetgegevens van de
inrichting in de nacht van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op
zondag tussen 00.30 uur en 01.30 uur. Daarnaast heeft het college ter
zitting te kennen gegeven dat het, alvorens een besluit op bezwaar te
nemen, nogmaals een geluidmeting uit laat voeren, om de verschillen
van opvatting over het akoestisch rapport weg te nemen.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van de betrokken belangen ziet
de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te
treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 23 augustus
2007, kenmerk SO 07.075161/Wm 4166.2, tot zes weken na de bekendmaking
van het besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die
termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening,
de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht
tot vergoeding van bij in verband met de behandeling van
het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
gemeente Utrecht aan onder vermelding van het zaaknummer
te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Utrecht aan het door hem voor
de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van
143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 december 2007
373-493.