Ministerie van Buitenlandse Zaken

Communicatie over Europa: het Hervormingsverdrag en de toekomst van Europa

Op 13 december a.s. zullen de Europese staatshoofden en regeringsleiders en de ministers van Buitenlandse Zaken in Lissabon het Hervormingsverdrag ondertekenen. Na het daarop volgende ratificatieproces sluiten we een lange periode af van debat over de institutionele vormgeving van Europa. Een debat dat feitelijk al sinds het Verdrag van Maastricht en het Verdrag van Amsterdam wordt gevoerd en eerder nooit tot een bevredigende oplossing kon worden gebracht. Ook komt er een einde aan de na het referendum in 2005 ingegane periode, toen het Grondwettelijk Verdrag door de Nederlandse bevolking werd afgewezen. Met nieuwe spelregels voor 27 lidstaten kan de Unie de discussie over haar eigen functioneren afsluiten en zich volledig concentreren op de uitdagingen waarvoor zij staat. Het verdrag vormt niet alleen het sluitstuk van het zeer lange debat over de spelregels, maar biedt ook een kans voor een nieuwe start in de communicatie met de Nederlandse samenleving over Europa. Deze brief licht toe op welke wijze het kabinet in de komende periode de voorlichting en communicatie over Europese samenwerking en over het Hervormingsverdrag wil vormgeven.

Waar komen we vandaan?
In het verleden is de Europese samenwerking en integratie vaak als een technisch, bureaucratisch proces voorgesteld, dat weinig met de belevingswereld van de gemiddelde burger te maken had. De aanleiding voor het proces van Europese integratie was een bij uitstek politieke, namelijk de wens een einde te maken aan de oorlogen op het Europese continent. De vorm die aan dit politieke doel werd gegeven was echter vooral technisch en bureaucratisch, waardoor er afstand ontstond tussen de breed gedragen idealen en de praktijk van alledag, die slechts door een zeer kleine groep mensen werd gevolgd. Met de verwoestingen van de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen, waren EGKS, Euratom en de EEG oncontroversieel en zorgde de Koude Oorlog er tot 1989 voor dat de logica van Europese samenwerking door niemand werd betwist. Deze zeer brede politieke en maatschappelijke consensus zorgde er mede voor dat vraagstukken die speelden bij het Europese integratieproces werden overgelaten aan een relatief kleine groep ambtenaren en politici. Europa speelde in politieke zin nauwelijks een rol. Europese integratie werd overwegend als iets positiefs ervaren, maar veel discussie maakte het niet los. Ook de rechtstreekse verkiezingen voor het Europees Parlement sinds 1979 brachten daarin weinig verandering teweeg.

De val van de Muur in 1989 en de ondertekening van het Verdrag van Maastricht op 7 februari 1992 luidden een nieuwe fase in van Europese samenwerking. De samenwerking kreeg met dit verdrag een meer politieke dimensie, de noodzaak waarvan nog versterkt werd door de oorlog in voormalig Joegoslavië en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie. De nieuwe beleidsterreinen waar Europa zich mee bezig ging houden hadden rechtstreeks te maken met de directe belevingswereld van de burger. En Europa kreeg door de val van de Muur een historische opdracht: een einde te maken aan de deling van het continent. Europa ging mensen steeds dichter op de huid zitten en werd tegelijkertijd wat minder vertrouwd door de zich aankondigende uitbreiding. Het is niet verwonderlijk dat vanaf dat moment Europa ook in toenemende mate politieke en maatschappelijke discussie opleverde.

Deze groeiende politieke context is door de Nederlandse politiek onvoldoende vertaald in een andere manier van omgaan met Europese beleidsvorming. De Europese samenwerking werd nog steeds vooral als een technische executie beschouwd. De zichtbaar nieuwe weg die Europa insloeg met het Verdrag van Maastricht heeft in Nederland evenmin politisering van het debat over Europa tot gevolg gehad. Het communiceren over Europa bleef
1

eenrichtingsverkeer, het uitleggen van besluiten achteraf voor een publiek dat ­ met uitzondering van de kleine groep Europa-specialisten en andere belangstellenden ­ daar schijnbaar ook geen al te grote belangstelling voor had. Dat terwijl zaken als intensievere samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, op het gebied van veiligheid- en defensiebeleid, de introductie van de euro en de voltooiing van de interne markt, achteraf gezien een breder debat over Europa zeker hadden gerechtvaardigd.

Ook in omvang is de Unie in de afgelopen jaren drastisch veranderd. Kende de Europese Unie bij het begin van dit millennium nog 15 lidstaten, met de toetreding van de Laken 10 in het voorjaar van 2004 en van Bulgarije en Roemenië begin dit jaar, is de Unie uitgegroeid tot 27 lidstaten. Dit heeft het karakter van Europa veranderd. Burgers geven aan zich onvoldoende bij het uitbreidingsproces betrokken te voelen.

Hoezeer de belevingswereld van politiek en burger uiteen was gaan lopen, bleek op 1 juni 2005 toen bijna tweederde van de Nederlandse bevolking het Grondwettelijk Verdrag in een raadplegend referendum afwees. Natuurlijk lagen aan deze uitslag verschillende redenen ten grondslag. Een centrale rol speelde in ieder geval dat velen zich niet langer herkenden in de richting waarin de Europese samenwerking zich ontwikkelde. De boodschap van de pleitbezorgers van het verdrag sloot onvoldoende aan bij de zorgen en wensen van een groot deel van de bevolking en kon daardoor niet overtuigen.

Waarom deze communicatiestrategie?
Het kabinet heeft zich in het beleidsprogramma tot doel gesteld te komen tot een steviger basis voor slagvaardig en democratisch Europa. Daar hoort bij dat wordt ingegaan op de publieke beeldvorming in Nederland, waarbij het woord `Europa' bij velen synoniem staat voor `bemoeizucht' of `aantasting van onze identiteit'. Het kabinet realiseert zich terdege dat dit een proces is van de lange adem. Het kwade daglicht waarin Europa zich bij veel burgers gesteld ziet, zal niet op de korte termijn veranderen. Tegelijkertijd is het van zeer groot belang voor de toekomst van Nederland, dat het besef weer groeit dat onze vrede en veiligheid, onze welvaart en de duurzaamheid van ons leefmilieu alleen kunnen worden veiliggesteld in nauwe samenwerking met onze Europese partners.

Het bredere verhaal moet nadrukkelijker de aandacht krijgen: een terechte strijd van Nederland voor een meer evenwichtige bijdrage aan de EU-begroting, moet niet leiden tot de suggestie dat Nederland lid is van een club waar het maar één ding van vindt, namelijk dat het lidmaatschap van die club te duur is. In onderhandelingen en beleidsdiscussies zal Nederland zich actief en waar nodig ook kritisch blijven opstellen, maar ook Nederlandse politici zullen moeten breken met de praktijk dat zij `Brussel' steeds de schuld geven van zaken die mis gaan, terwijl zij successen altijd graag op eigen conto schrijven. De ambitie van het kabinet is om Europa structureel in te bedden in de reguliere communicatie, door ­ waar relevant ­ de Europese dimensie van beleidsdossiers te benadrukken. Er is vrijwel geen bewindspersoon die niet op reguliere basis met Europese dossiers te maken heeft en medeverantwoordelijkheid draagt voor Europese besluiten. Dat willen de leden van het kabinet dan ook uitstralen. Als een bewindspersoon een bijeenkomst van de Raad van ministers in Brussel bijwoont, ligt het voor de hand dat die bewindspersoon dat in aanloop naar en na afloop van die vergadering ook actief naar buiten brengt. Zo worden tegenwoordig korte verslagen van vakraden zo snel mogelijk na de afloop van de vergadering op www.nederlandineuropa.nl geplaatst. Te vaak spraken bewindspersonen in het verleden alleen over Brussel als hen iets niet beviel. Dat zal in de toekomst anders moeten. Niet omdat alles dat uit Brussel komt rozengeur en maneschijn
2

is. Maar omdat Nederland in Brussel aan tafel zit en zelf (mede-)verantwoordelijk is voor de regelgeving en voor de afspraken die daar uit voortvloeien.

Het Hervormingsverdrag biedt een goede kans om een omslag in het publieke debat te bewerkstelligen. Dit juist vanwege het feit dat voor de komende periode de voornaamste institutionele vraagstukken goed geregeld zijn en de agenda dus ook niet meer gedomineerd hoeft te worden door zaken die slechts in afgeleide zin te maken hebben met het Europa dat doet waar het voor bedoeld is: concrete resultaten boeken voor concrete problemen en uitdagingen.

Hoe het Hervormingsverdrag te introduceren?
Het nieuwe Europese verdrag met zijn instrumentarium stelt de Europese Unie in staat resultaten te leveren. Ervan uitgaande dat de ratificatie in de lidstaten goed zal verlopen, wordt Europa na de jarenlange institutionele discussie nu beter toegerust op de uitdagingen van het komende decennium. Het Hervormingsverdrag zal de uitgebreide Unie slagvaardiger maken en zal de democratische legitimiteit en de samenhang van haar externe optreden verbeteren.

Het kabinet wil in de komende maanden via twee parallelle sporen informatie verstrekken over het Hervormingsverdrag. Ten eerste zal het kabinet ervoor zorgen dat er een geconsolideerde versie van de verdragen gemaakt wordt. Met de Staten-Generaal zal het kabinet vervolgens overleggen op welke wijze deze geconsolideerde versie gebruikt kan worden om op neutrale wijze een zo breed mogelijk publiek te informeren over de inhoud van het nieuwe verdrag.

Daarnaast is het belangrijk voor datzelfde brede publiek om op de hoogte te zijn van het standpunt van het kabinet. Om die reden wil het kabinet ook een toegankelijke versie van de Memorie van Toelichting produceren, waarin het precies aangeeft waarom het nieuwe verdrag goed is voor Nederland.

Deze documenten vormen de basis van de discussie en voorlichting over de rol van Nederland in Europa die het kabinet op permanente basis wil gaan voeren. Op welke wijze en met welke partners wordt hieronder uiteengezet.

Europa in brede zin terug in de samenleving brengen. Naast een grondige introductie van het Hervormingsverdrag is het kabinet van mening dat burgers beter betrokken en geïnformeerd dienen te worden over de Europese Unie in brede zin. Europa is veel meer dan het debat over de institutionele vormgeving. Europa moet beter zichtbaar worden aan de hand van concrete beleidsterreinen, zodat het debat zich kan richten op de inhoud. Het kabinet zal hier een belangrijke rol in spelen, maar realiseert zich dat het niet de enige speler kan zijn. Communicatie is per definitie zenden en ontvangen, van zowel overheid als samenleving. Het kabinet wil dan ook de actieve dialoog voortzetten. Niet alleen met het parlement, maar ook rechtstreeks met andere organisaties, bedrijven en groepen in de samenleving en individuele burgers.
Dat gebeurt ook in Brussel zelf, door organisaties, bedrijven en burgers te stimuleren eens een kijkje in de keuken van Europa te nemen. Het Europees Parlement en de Europese Commissie zijn openbaar en goed toegankelijk voor bezoekers. De Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging bij de EU fungeert bij het organiseren van een bezoek vaak als wegwijzer of gastheer. Jaarlijks weten al vele organisaties, bedrijven en scholen de weg naar Brussel te vinden. Het zou voor iedere geïnteresseerde mogelijk moeten zijn om zelf Europa
3

`live' te zien. Een bezoek aan Brussel zou net zo gewoon moeten zijn als een bezoek aan de Tweede Kamer.

Wat gaan we ondernemen?
De primaire verantwoordelijkheid van het kabinet ligt in de wijze waarop het zelf communiceert over Europa, zoals hierboven beschreven. Het inzichtelijk maken van het beleidsproces en het communiceren over de totstandkoming van toekomstige regelgeving staan daarbij voorop. Het verdrag moet daarbij feitelijk gezien worden als een set spelregels waarover nu een besluit genomen is. De spelregels staan nu voor geruime tijd niet meer ter discussie. Over de manier waarop het spel vervolgens wordt gespeeld wil het kabinet een permanente dialoog aangaan.

Om de hierboven beschreven aanpak te ondersteunen, staat een budget voor Europacommunicatie ter beschikking. De te ondernemen activiteiten vallen in grote lijnen uiteen in drie hoofdstromen: activiteiten die betrokkenheid bevorderen, informatie ontsluiten en debat stimuleren, onderwijsactiviteiten en stimulering van activiteiten door derden. Onlangs is een door de RVD begeleide Europese aanbestedingsprocedure afgerond ten behoeve van de inhuur van externe communicatie-expertise. Voor de komende drie jaar zal het ministerie van Buitenlandse Zaken een contract aangaan met een consortium communicatiebureaus onder coördinatie van het bureau Publicis.

Debat
Het Publicis consortium werkt momenteel in nauw overleg met het ministerie van Buitenlandse Zaken aan een concreet voorstel voor activiteiten die de komende tijd in heel Nederland hun beslag zullen krijgen en die brede lagen van de bevolking dienen te bereiken. Het is uitdrukkelijk de bedoeling dat deze activiteiten op vernieuwende wijze alle stromingen uit de samenleving betrekken en niet gericht zijn op het `verkopen' van het standpunt van het kabinet. Daartoe zullen de activiteiten aanhaken bij onderwerpen die deze doelgroepen raken en waarvan uit onderzoek ook blijkt dat ze als een meerwaarde van Europese integratie gezien worden. Daarnaast zullen bovengenoemde publieksversies van het nieuwe verdrag hierin een rol spelen. Het kabinet zal deelnemen aan de activiteiten, maar niet als enige `zender'. Het parlement en de politiek in de brede zin des woords worden uitgenodigd deel te nemen aan de activiteiten die ontplooid gaan worden, maar ook andere maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven hier actief aan deelnemen. Het kabinet ­ en ook de andere spelers die hopelijk zullen participeren ­ staat open voor beïnvloeding. Nogmaals, het is niet de bedoeling dat het kabinet het land ingaat om eenzijdig een boodschap uit te dragen. Maar de besluiten die genomen zijn, moeten verdedigd kunnen worden.

De activiteiten beogen op vernieuwende wijze doelgroepen te bereiken die tot nu toe niet of slecht bereikt werden. Ook zal deze volop ruimte bieden aan kritische tegengeluiden om een evenwichtige oordeelsvorming van de burger te stimuleren. Het is de overtuiging van het kabinet dat uitsluitend op deze wijze de dialoog over Europa ook op langere termijn levensvatbaar blijft en stimulerend werkt voor alle partijen die eraan deelnemen. Deze exercitie is niet vrijblijvend: debatteren om het debatteren is uitsluitend voor liefhebbers bedoeld. Het gaat erom dat verschillende groepen zelf aangeven op welke manier zij betrokken willen worden bij Europa. Dat kan via gesprekken in buurthuizen en cafés, maar ook via sportverenigingen, het internet, met podcasts, op Hyves, via Youtube of Myspace. Ook worden andere vormen van burgerparticipatie onderzocht, zoals burgerfora en vinden regelmatig gesprekken
4

plaats met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, zoals de Nationale Jeugdraad.

De dialoog zal dus niet alleen fysiek in het land plaatsvinden. Ook zullen via het internet nieuwe initiatieven ontwikkeld worden die als katalysator werken om grote groepen mensen kennis te laten nemen van en te betrekken bij de discussie. De uitwerking van deze activiteiten vindt op dit moment plaats. In een later stadium zal het kabinet graag met de Tweede Kamer in gesprek gaan over de wijze waarop de Kamer zelf hier eventueel een rol kan spelen. Op deze plaats wenst het kabinet nogmaals te benadrukken dat het hier niet om een propagandashow van het kabinet gaat, maar om een zo breed mogelijk gedragen initiatief dat gefaciliteerd wordt door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Onderwijs
De levensvatbaarheid van het debat dient in een vroeg stadium ondersteund te worden. De rol van het onderwijs is hierbij essentieel. Zonder basiskennis kan moeilijk een goed debat gevoerd worden. Maar het onderwijs biedt ook een mogelijkheid om jongeren ­ die via andere kanalen vaak lastig aan te spreken zijn ­ te bereiken. Sinds enkele jaren ontplooit het ministerie van Buitenlandse Zaken daarom eigen activiteiten op het gebied van onderwijs, in nauw overleg met het ministerie van OCW1. In het beleidsprogramma2 heeft het huidige kabinet de suggestie overgenomen meer lesmateriaal over Europa te ontwikkelen. BZ stelt zich tot doel de positie van Europa in het onderwijs structureel te verbeteren. Hiertoe is onder andere de website www.europaeducatief.nl opgezet. Deze site biedt maandelijks nieuw en actueel lesmateriaal op het gebied van Europa en is inmiddels uitgegroeid tot het Nederlandse EU-.onderwijspunt. Regelmatig wordt een lesbrief voor docenten verstuurd naar een groot deel van de Nederlandse scholen en organiseert het ministerie evenementen en beursdeelnames. Het ministerie blijft doorlopend naar nieuwe middelen, ingangen en doelgroepen zoeken. Sinds begin 2007 is bijvoorbeeld een cd-rom over Europa beschikbaar, specifiek gericht op de vmbo-doelgroep. Momenteel werkt het ministerie aan het rechtstreeks bruikbaar maken van het beschikbare digitale onderwijsmateriaal in de klas.

In de komende periode zal het kabinet ook bezien op welke manier nog beter tegemoet gekomen kan worden aan de wensen en behoeften die scholen en docenten hebben om invulling te geven aan de kerndoelen voor het primair en voortgezet onderwijs, waar Europa een prominente plaats inneemt. Uit onderzoek blijkt namelijk dat velen van mening zijn dat er meer aandacht aan Europa in het onderwijs geschonken moet worden. In overleg met lerarenorganisaties en educatieve uitgeverijen wordt in kaart gebracht waar er nog concrete lacunes zijn in het al beschikbare lesmateriaal.

Daarnaast zal als onderdeel van de hierboven beschreven activiteiten een roadshow ontwikkeld worden door het Publicis-consortium, die langs scholen zal trekken om leerlingen en docenten op een actieve en aantrekkelijke wijze kennis te laten maken met Europa. Met de Europese Commissie is het ministerie van Buitenlandse Zaken tenslotte bezig met een initiatief om op scholen beter uit te leggen waar men zich in de dagelijkse Brusselse praktijk mee bezighoudt. In dit kader zullen dit komend voorjaar


1 Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 300 V en 30 300 VIII, nr. 151
2 Beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV 2007-2011, hoofdstuk I: `Een actieve internationale en Europese rol', p.10.

5

in Brussel werkzame Nederlandse EU-ambtenaren terugkeren naar hun middelbare school om daar te spreken over hun werk in Europa. Ook op die manier wordt Europa tastbaarder.

Initiatieven uit de samenleving: het Europafonds
Het kabinet kan en wil de discussie en de informatievoorziening over Europese samenwerking niet monopoliseren. De activiteiten die het kabinet zelf ontplooit zullen naar vorm en inhoud flexibel zijn en er nadrukkelijk op gericht zijn om ook derden hierbij te betrekken. Het is echter ook van belang dat initiatieven ontwikkeld worden die naar vorm en inhoud afwijken van hetgeen het kabinet vanuit zijn verantwoordelijkheid kan en wil organiseren. Om deze reden is ook in de komende periode een belangrijke rol weggelegd voor het Europafonds, dat er meer nog dan voorheen op gericht zal zijn om echt vernieuwende initiatieven van derden te ondersteunen. Grootschalige initiatieven worden ondersteund vanuit het Europafonds, zoals de lopende VPRO-serie `In Europa' (naar het boek van Geert Mak). Aanvragen voor kleinere initiatieven worden echter ook regelmatig gehonoreerd. Een voorbeeld hiervan is een DVD-project van het Marnix College dat ondersteund wordt door het Europafonds. Ook het komende jaar zal voor dit fonds 2,5 miljoen beschikbaar zijn. Indien voldoende kwalitatief hoogwaardige projectvoorstellen ingediend worden, zullen de mogelijkheden onderzocht worden om het budget van het Europafonds verder op te hogen.

Welke spelers moeten we daarbij betrekken?
Het kabinet wil de dialoog met de samenleving aan blijven gaan. Niet alleen met de Kamer, ook rechtstreeks met andere organisaties en groepen in de samenleving. Het kabinet heeft bij het bewerkstelligen van deze omslag in de communicatie over Europa een duidelijke eigen verantwoordelijkheid, deels is het ook afhankelijk van andere spelers: parlement, pers en media, onderwijswereld, bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld in brede zin hebben hierbij allen een rol te vervullen. Een rol waarin het kabinet niet sturend kan of wil zijn, maar wel een maatschappelijk klimaat schept waarin op termijn Europa geen bureaucratische moloch meer is die op zijn best mensen onbewogen laat en op zijn slechtst angst inboezemt. Een Europa dat een normale factor is in de politiek, de media, de zakenwereld en het onderwijs. Iets waar je niet vóór of tegen bent, maar iets waar je mee te maken hebt, soms in positieve, soms in negatieve zin.

Bij een dergelijke brede aanpak wil het kabinet nadrukkelijk een beroep doen op het parlement, het maatschappelijk middenveld en andere actoren. Het is essentieel voor de breedte van het debat en de wijze waarop dit debat over de toekomst van Europa op verschillende niveaus gevoerd moet worden, dat alle belanghebbenden daarin ook een actieve rol spelen. De SER, VNO/NCW, vakbonden, MKB Nederland, LTO Nederland, Stichting Natuur en Milieu, de Kamers van Koophandel, kerken en andere levensbeschouwelijke organisaties zijn voorbeelden van overlegorganen en organisaties die belangen bij Europa hebben en die ook voor hun eigen achterban een specifieke rol vervullen. Behalve met die organisaties wil het kabinet de komende periode ook het gesprek aangaan met wellicht minder voor de hand liggende organisaties, zoals de ANWB, de Consumentenbond, NOC*NSF en de KNVB.

De media zijn een bijzondere factor van belang. Er is sprake van een wisselwerking tussen media-aandacht en de aandacht die burgers, politici en anderen aan een onderwerp kunnen en wensen te besteden. De media en de politiek hebben ieder uiteraard hun eigen rol. Dat is een
6

groot goed. Wel heeft het kabinet oog voor de zienswijze van de media over nieuwsaspecten van het Europabeleid. Daartoe zal het in de komende periode ook in gesprek treden met vertegenwoordigers van media. De specifieke rol van de overheid in medialand is daar integraal onderdeel van.

Voorts zijn de mogelijkheden besproken met de minister van OCW om de publieke omroep te stimuleren meer aandacht te laten besteden aan Brussel gerelateerde onderwerpen. Feit is dat de publieke omroepen redactioneel onafhankelijk zijn en dat de overheid niet treedt in de programmering van de publieke omroep3. Zo heeft minister Plasterk naar aanleiding van de Rijksbegroting OCW 20084 gemeld dat de Nederlandse Publieke Omroep niet rapporteert aan het ministerie over de onderwerpen die zij in het nieuws behandelen. Het Mediabesluit bevat echter wel een opdracht aan de publieke omroep om ook te berichten over Nederlandse en Europese parlementaire aangelegenheden. De wijze en aard van de berichtgeving en de mate waarin zij dat doen, ligt in het kader van de redactionele onafhankelijkheid bij de publieke omroepen. Dit laat onverlet dat het kabinet ook met vertegenwoordigers van de publieke omroep in gesprek wil treden om te bezien op welke manier zij aankijken tegen de berichtgeving over Europese aangelegenheden. Op deze wijze kan in kaart worden gebracht hoe op dit vlak de overheid de media in brede zin van dienst kan zijn.

Tot slot zullen waar mogelijk de krachten gebundeld worden met de inspanningen van Commissaris Wallström. Deze buigt zich immers ook over de vraag hoe Europa beter inzichtelijk kan worden gemaakt bij burgers. Naar aanleiding van de raadpleging over het Witboek Communicatie (februari 2006) heeft de Commissie op 3 oktober jl. hierover een mededeling gepresenteerd met de titel "Communiceren in partnerschap". Net als het kabinet wil de Commissie de informatievoorziening versterken en de dialoog en het debat met burgers stimuleren op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Hoewel de kennisoverdracht over en betrokkenheid bij Europa in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid is, wil de Commissie, met de andere Europese instellingen, lidstaten en andere belanghebbenden samenwerken op basis van partnerschap om geselecteerde jaarlijkse prioritaire communicatieonderwerpen gezamenlijk voor het voetlicht te brengen.

Ei van Columbus?
Zoals het beeld hierboven over de lacunes in de Europacommunicatie tot nu toe, zo wil het kabinet ook realistisch zijn over de kans van slagen van onze activiteiten in de komende periode. De hamvraag is: wanneer zijn die activiteiten geslaagd? Eerste doelstelling is om zoveel mogelijk personen uit alle lagen van de bevolking te betrekken bij de discussie over de rol van Europa in Nederland. Het kabinet heeft een hoog ambitieniveau, wil daarin vernieuwend zijn en staat open voor alle mogelijke initiatieven. Het Ei van Columbus op Europacommunicatiegebied ligt echter niet voor het oprapen. Daarom wil het kabinet in nauw contact blijven met het parlement en met groeperingen in de samenleving om gedurende de activiteiten in de periode die voor ons ligt, te leren van de moeilijkheden die we tegenkomen. Het kabinet staat open voor initiatieven die andere lidstaten op dit vlak hebben genomen. Zo is te denken aan een Nederlandse versie van het `National Forum on Europe' dat in Ierland is opgezet na de afwijzing van het eerste Nice-referendum in 2001. Na zes jaar is deze debatvorm blijvend geïntegreerd in de communicatieaanpak van Ierland. Maar ook landen als Oostenrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben ervaringen die nuttig kunnen zijn bij de verdere vormgeving van onze activiteiten. Het kabinet zal voorts actief de samenwerking zoeken en afstemmen met activiteiten die de Europese Commissie en het

3 Artikel 7 Grondwet en artikel 13c lid 2 sub c en artikel 48 Mediawet 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 312000 hoofdstuk VIII nr. 2
7

Europees Parlement ontplooien, bijvoorbeeld bij activiteiten die de vertegenwoordigingen van de Commissie en het Europees Parlement in Den Haag organiseren.

Deze brief markeert de blijvende, structurele aandacht van het kabinet voor Europacommunicatie in Nederland. Op bepaalde momenten zal speciale aandacht voor Europa zijn, piekmomenten in het debat, zoals de Europese verkiezingen in 2009, de belangrijke beslismomenten van de Europese Raad en Europadag op 9 mei. Die speciale momenten, zoals bijvoorbeeld afgelopen 22 maart bij de viering van 50 jaar Europese samenwerking, zijn ijkpunten in de discussie, maar van voorbijgaande aard. De discussie en het debat zullen structureel voortgaan. Naar de periode voor de val van de Muur, toen Europa ­ in de woorden van analist Luuk van Middelaar ­ een meccanodoos was, een beschutte wereld voor politicologische ingenieurs, een spelletje voor liefhebbers, gaan we niet terug. Die tijden zijn voorbij, Europa is definitief politiek geworden. Europa is geen onderwerp voor specialisten meer en dat is ook beter voor de democratie. Om tenslotte Van Middelaar nogmaals te parafraseren: politiek is een dwingend spel, geen knutselproject. Het raakt allen en het vraagt allen om steun.


8