Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Datum : 10 december 2007
Onderwerp : technische toelichting bij brief armoedeval
1. Inleiding
Verschillende maatregelen die het kabinet de komende jaren wil doorvoeren, hebben
gevolgen voor de armoedeval. Hieronder worden eerst de meest relevante maatregelen
behandeld die invloed hebben op de financiële prikkels om (meer) betaald werk te
aanvaarden. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de ontwikkeling van de
verschillende typen armoedevallen, zowel op basis van de kengetallen zoals die worden
gepresenteerd in de begroting van SZW, als op basis van een steekproef (spreiding)
conform de presentatie "De armoedeval; een nieuwe kijk op een oud probleem"1.
De armoedeval kan worden gedefinieerd als het gebrek aan financiële prikkels om (meer)
te gaan werken. Het gaat dan om een te geringe toename in inkomen bij:
· het aanvaarden van werk vanuit een uitkeringssituatie (werkloosheidsval);
· het aanvaarden van werk vanuit een situatie zonder eigen inkomsten
(herintredersval);
· het uitbreiden van het aantal gewerkte uren (deeltijdval);
· het doorstromen naar een nieuwe baan vanuit een bestaande baan
(doorstroomval).
In 2007 hebben 364.000 personen potentieel `last' van de werkloosheidsval, 663.000 van
de herintredersval, 2.464.000 personen van de deeltijdval en 3.628.000 van de
doorstroomval. Onderstaande figuur geeft de omvang van de marginale druk voor de
bovengenoemde `armoedevallen'.
Figuur 1: Aandeel personen naar hoogte marginale druk 2007
100%
90%
80%
70%
60%
%) >60%
in 50-60%
50%
eel (d 40-50%
na
30%
20%
10%
0%
Herintredersval Deeltijdval Doorstroomval Werkloosheidsval
Voor de herintreders is de situatie naar verhouding het meest gunstig. Ruim 60% van de
potentiële herintreders heeft bij het accepteren van een baan een marginale druk van
minder dan 40%. Van het verdiende bruto inkomen blijft dus uiteindelijk meer dan 60%
1 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2006, Rapport nr. 380, "De armoedeval; een nieuwe
kijk op een oud probleem".
---
over. Daarbij is rekening gehouden met het vervallen van het recht op
inkomensafhankelijke regelingen. Wanneer de werknemers die minder dan 32 uur werken
een dag meer zouden gaan werken heeft 30% van hen een marginale druk van minder dan
40%. Tegelijkertijd heeft bijna 15% een marginale druk van meer dan 60%. De spreiding
is hier groot. Vooral deeltijders met een kleine deeltijdbaan hebben een lage marginale
druk. Aan de andere kant zijn er veel deeltijders die te maken hebben met
inkomensafhankelijke regelingen. Bij de doorstroomval is de spreiding geringer. De
meeste voltijd werkenden die een extra loonsverhoging krijgen moeten 50 tot 60%
daarvan afdragen in de vorm van belastingen, premies of het verlies van
inkomensafhankelijke regelingen. De marginale druk is het grootst bij de werkloze
minima. Bij deze groep vervalt de uitkering, en vaak ook andere inkomensafhankelijke
regelingen wanneer een baan wordt gevonden.
Het is met het oog op verhoging van het arbeidsaanbod het meest effectief als de
inkomensgroepen die een hoge bevolkingsdichtheid (de middeninkomens) en/of
arbeidsaanbodelasticiteit2 hebben niet met een hoge marginale druk worden
geconfronteerd.
In de begroting van SZW zijn indicatoren opgenomen voor de ontwikkeling van de
werkloosheidsval, herintredersval en deeltijdval in 2008 (ten opzichte van 2007). In dit
document wordt op basis van deze kengetallen een vergelijking gemaakt tussen 2011 en
2007. Op deze manier worden ook de effecten van de invoering van de EITC en IACK in
2009 meegenomen.
Op basis van een steekproef zijn twee scenario's doorgerekend voor 2011: een beleidsarm
scenario en een scenario met de voorgenomen maatregelen uit het Coalitieakkoord. Het
beleidsarme scenario geeft dan de autonome ontwikkeling van de armoedeval. Door dit
scenario te vergelijken met het scenario met de voorgenomen kabinetsmaatregelen,
worden de `zuivere' effecten van deze maatregelen verkregen.
Alle cijfers/berekeningen die hier zijn gepresenteerd zijn gemaakt op basis van cijfers van
de MLT cijfers van het CPB van afgelopen september. Voor maatregelen waarover het
kabinet nog geen definitieve beslissing heeft genomen zijn technische veronderstellingen
gemaakt3.
2. Relevante maatregelen armoedeval
De volgende maatregelen zijn relevant voor de armoedeval:
Vergroting financiële prikkels voor arbeidsparticipatie (kleinere armoedeval):
· Versterking van de inkomensafhankelijkheid van de aanvullende combinatiekorting
(IACK). Vanaf het inkomensniveau waarop nu recht bestaat op de aanvullende
combinatiekorting, bij een inkomen van 4.542, zal de aanvullende
combinatiekorting verder oplopen met 3,1% van het inkomen boven deze grens. Het
maximum van de aanvullende combinatiekorting wordt deze kabinetsperiode
geleidelijk verhoogd tot ruim 1.800.
· Omzetten van de kinderkorting naar een kindertoeslag/kindgebonden budget. Dit
voorkomt een verzilveringsprobleem bij huishouden met een laag inkomen uit werk.
Dit heeft een positief effect op de werkloosheidsval.
· Daling van het belastingtarief schijf 1 van 2,5% in 2007 naar 2,2% in 2011.
2 De arbeidsaanbodelasticiteit geeft weer hoe sterk het arbeidsaanbod reageert op een verandering
in het netto-inkomen.
3 Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de definitieve vormgeving van het kindgebonden budget, de EITC en de
IACK.
---
· De uitbetaling van de algemene heffingskorting aan de niet of weinig verdienende
partner wordt stapsgewijs afgebouwd (in 15 jaar met 6 2/3%-punt per jaar) De
afbouw geldt alleen voor degenen die na 1 januari 1972 zijn geboren en geen
kinderen hebben in de leeftijd van 0 tot en met 5 jaar. Dit verkleint met name de
herintredersval.
· De integratie van de WTOS (Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en
Schoolkosten) in het kindgebonden budget. Hierdoor wordt het WTOS-deel minder
snel afgebouwd naarmate het inkomen stijgt4.
· Het verlagen van de WW-werknemerspremie met 0,35% in 2008 en tot 0% in 2009.
· De omzetting van de klassen bij huurtoeslag in een formule heeft een positief effect
op de armoedeval. Deze aanpassing heeft tot gevolg dat er bij een geringe stijging in
het inkomen minder grote schokeffecten optreden in de hoogte van de huurtoeslag.
Hierdoor worden pieken in de marginale druk voorkomen.
· Versterking inkomensafhankelijkheid en verhoging van de arbeidskorting. De
inkomensafhankelijke arbeidskorting (EITC) zal de bestaande arbeidskorting
vervangen per 1 januari 2009 en deze wordt verder verhoogd in 2010 en 2011. Dit zal
met name de werkloosheidsval verkleinen.
· De bevriezing van de algemene heffingskorting. Dit vergroot het verschil tussen
uitkering en minimumloon doordat dit een negatiever effect op het inkomen van een
alleenstaande met een bijstandsuitkering heeft dan op een alleenstaande met een
betaalde baan. De bijstandsuitkering van een alleenstaande bedraagt 70% van het
netto minimumloon waarin tweemaal de algemene heffingskorting wordt toegepast.
Een alleenstaande met bijstand `krijgt' daardoor 1,4 keer de heffingskorting5. Bij een
alleenstaande met een uitkering werkt de bevriezing van de heffingskorting dus méér
door dan bij een alleenstaande met een betaalde baan.
Verkleining financiële prikkels voor arbeidsparticipatie (grotere armoedeval):
· Verhoging WAO en WAJONG en WAZ van 70% naar 75% per 1 juli 2007.
· In 2009 vervangt het kindgebonden budget de huidige kinderkorting. Huishoudens
krijgen vanaf 2009 een vast bedrag per kind. De hoogte van dit bedrag neemt af
naarmate het inkomen toeneemt. De extra bedragen per kind zorgen er voor dat meer
huishoudens terecht komen in het afbouwtraject. Hierdoor nemen de doorstroomval
en de deeltijdval toe.
· De afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting heeft een negatief
effect op de werkloosheidsval van twee-ouder gezinnen. De netto
bijstandsuitkeringen worden afgeleid van een netto referentieminimumloon dat
gebaseerd is op tweemaal de heffingskorting. Om te voorkomen dat het sociaal
minimum daalt, blijft dat ongewijzigd in de voorstellen. Een paar in de bijstand
ontvangt tweemaal de algemene heffingskorting van 2.043. Als één persoon gaat
werken en daardoor de bijstandsuitkering komt te vervallen, ontvangt het paar in de
kostwinnersituatie nog slechts één maal de algemene heffingskorting. Dat vergroot de
werkloosheidsval voor deze groep op de lange termijn met maximaal 2.043.
· Het afbouwtraject van de inkomensafhankelijke arbeidskorting leidt tot een hogere
marginale druk. Dit heeft een negatief effect op mensen die meer uren gaan werken
(deeltijdval) of promotie maken (doorstroomval).
· Door de verlaging van de combinatiekorting neemt de werkloosheidsval voor
kostwinners toe.
Naast deze maatregelen zijn er zogenaamde progressie-effecten die leiden tot een grotere
armoedeval. Progressie-effecten treden op doordat de indexatie van de schijfgrenzen in de
4 Na de integratie in het kindgebonden budget (WKB) in 2010 wordt de WTOS wel iets eerder afgebouwd
(inkomensgrens WTOS is 33.807 in 2010; inkomensgrens WKB is 30.423 in 2010).
5 Namelijk 1/0,7.
---
inkomstenbelasting achterblijft bij de loonontwikkeling. Hierdoor komen mensen sneller
in een hogere belastingschijf terecht. Het hogere belastingtarief leidt dan tot een hogere
marginale druk. Ook de indexatie van de inkomensgrenzen van de meeste
inkomensafhankelijke regelingen blijft achter bij de loonontwikkeling.
Ook stijgt het verzamelinkomen voor veel huishoudens harder dan de
contractloonstijging. Dit is een gevolg van de versobering van de buitengewone
uitgavenaftrek (BU), het verlagen van de WW-premie voor werknemers en het verhogen
van de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) in de zorg. Dit versterkt het hierboven
genoemde progressie-effect. Een deel van de huishoudens komt hierdoor in het
afbouwtraject van inkomensafhankelijke regelingen terecht, waardoor voor hen de
marginale druk groter wordt. Naast dit negatieve effect zijn er ook positieve effecten voor
de armoedeval. Een ander deel zal juist uit deze afbouwtrajecten `lopen' waardoor de
marginale druk voor hen juist lager wordt.
3. Ontwikkeling armoedeval periode 2007-2011
In de begroting van SZW staan indicatoren voor de armoedeval in 2008.6 In de
onderstaande onderdelen over de werkloosheidsval, de herintredersval en de deeltijdval
zijn dezelfde indicatoren voor de ontwikkeling van de armoedeval voor de hele
kabinetsperiode opgenomen7. Vervolgens wordt op basis van een steekproef van alle
huishoudens de spreiding van de armoedevalontwikkeling in kaart gebracht.
Overgang uitkering naar werk (werkloosheidsval)
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de (standaard)werkloosheidsval
weergegeven. In de meeste situaties is een (licht) positieve ontwikkeling van de
werkloosheidsval te zien:
· Bij alleenverdieners verandert er weinig. De oplossing van het verzilveringsprobleem
van de kinderkorting en de introductie van de EITC compenseren voor het effect van
de lagere combinatiekorting.
· Het bevriezen van de algemene heffingskorting en de introductie van de EITC
hebben een positieve invloed op de werkloosheidsval van alleenstaanden. Dit
compenseert de negatieve gevolgen van door het progressie-effect.
· De verandering bij alleenstaande ouders is het grootst omdat bij deze groep het
verzilveringsprobleem het grootst was; hetgeen nu (gedeeltelijk) is opgelost met de
introductie van het kindgebonden budget. Het oplossen van het
verzilveringsprobleem van de kinderkorting wordt als beleidsarm verondersteld
omdat dit reeds in de vorige kabinetsperiode is besloten.
· Vooral uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar een baan juist boven
minimumloonniveau, gaan erop vooruit. Het bevriezen van de algemene
heffingskorting, de EITC, de IACK en het verlagen van de WW-premie leiden tot
afname van de werkloosheidsval. Alleenstaande ouders worden daarnaast geholpen
door de verzilvering van de kinderkorting via het kindgebonden budget.
· Het hogere tarief tweede schijf en progressie-effecten dempen de bovenstaande
effecten op 120% minimumloonniveau omdat een groter deel van het inkomen in de
2e schijf, tegen een hoger tarief, wordt afgerekend.
6 Tabel 41.3 op pagina 28
7 Alleen niet voor de doorstroomval.
---
Tabel 1: werkloosheidsval*
2007 2011 2011 Verschil
beleidsarm met beleid 2007-2011**
Aanvaarden werk op minimumloonniveau
alleenverdiener met kinderen 0% 2% 1% 1%
alleenstaande 14% 13% 14% 1%
alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken) -4% -2% -1% 3%
Aanvaarden werk op 120% minimumloonniveau
alleenverdiener met kinderen 6% 7% 7% 0%
alleenstaande 23% 23% 26% 4%
alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken) 2% 12% 13% 11%
* Inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk vanuit een bijstandsuitkering
** Het verschil tussen 2011 met beleid en 2007. Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil
tussen de eerste twee kolommen.
Uiteraard is het niet zo dat iedereen die gaat werken vanuit een bijstandsuitkering, exact
in bovenstaande situaties is in te delen. Het loon zal voor iedereen verschillend zijn en
ook het aantal dagen of uren dat men gaat werken zal verschillen. Met behulp van
steekproefgegevens is het mogelijk de werkelijkheid beter te benaderen. Dit wordt
hieronder nader toegelicht.
Van alle (werkloze) minima is berekend wat hun verwachte loonvoet en arbeidsduur is bij
uitstroom naar een baan. De marginale druk geeft weer welk deel van het bruto loon
wegvloeit als gevolg van heffingen en het vervallen van de uitkering. De
steekproefgegevens bevestigen het beeld dat de werkloosheidsval de komende jaren
kleiner wordt. Het aandeel personen met een marginale druk boven de 80% neemt
duidelijk af.
Figuur 1: Spreiding werkloosheidsval
35
---
32
31 31
30 29 29
25 24
21 21
20
eel (in %)
Aand 15
10
10
8 8
6 6
5
5
2 2 2
1 1 0
0
90%
Marginale druk
2007 2011 beleidsarm 2011 met beleid
Zoals hierboven gesteld, heeft de inkomensafhankelijke arbeidskorting een positief effect
op de werkloosheidsval. De meeste werkloze minima zullen, vanuit een uitkering, een
baan aanvaarden tegen het minimumloon of iets daarboven. Deze mensen bevinden zich
veelal in het opbouwtraject van de inkomensafhankelijke arbeidskorting. Wanneer we
kijken naar de spreiding op basis van de steekproef, dan speelt het progressie-effect een
negatieve rol. Het oplossen van het verzilveringsprobleem van de kinderkorting zorgt er
voor dat het autonome beeld niet verslechtert.
---
Overgang van niet-werken naar werk (herintredersval)
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de (standaard)herintredersval
weergegeven. In de kengetallen is de beperking van de uitbetaling van de algemene
heffingskorting nog niet in de sommen verwerkt (De meeste huishoudens komen op dit
moment in aanmerking voor de uitzondering).
Tabel 2: herintredersval*
2007 2011 2011 met Verschil
beleidsarm beleid 2007-2011**
hoofd minimumloon, partner 2,5 dag werk (minimumloonniveau) 17% 17% 17% 0%
hoofd 120% minimumloon, partner 2,5 dag werk (120% 21% 23% 24% 3%
minimumloonniveau)
* Inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk niet-werkende partner
** Het verschil tussen 2011 met beleid en 2007.
De cijfers uit tabel 2 zijn als volgt te verklaren:
· Voor het kostwinnersgezin op minimumloonniveau verandert de herintredersval per
saldo niet. De herintredersval neemt toe doordat de inkomenspositie van de
kostwinner op minimumloonniveau verbetert door het oplossen van het
verzilveringsprobleem. Ook de EITC en de IACK in combinatie met de verlaging van
de combinatiekorting leiden op dit inkomensniveau nog niet tot een lagere
herintredersval. Wel zorgt de versobering van de buitengewone uitgavenaftrek (BU)
in 2008 voor een vermindering van de herintredersval omdat het voordeel van de BU
voor de alleenverdiener op WML kleiner wordt.
· Voor het kostwinnersgezin met 120% minimumloon neemt de herintredersval af. Zij
had geen verzilveringsprobleem en het hogere inkomensniveau van de partners zorgt
voor een groter voordeel van de IACK.
Ook bij de herintredersval treedt een spreiding op in de effecten:
Figuur 2: Spreiding herintredersval
60
49
50 48 47
40
)
n %i
l (e 30
de
Aan 23
21 20
19 20
20
14
10
6 6 5 5 5 4
1 1 1 2 2 2
0 0 0
0
90%
Marginale druk
2007 2011 beleidsarm 2011 met beleid
Voor de partners zonder eigen bron van inkomen is berekend wat er gebeurt wanneer de
partner gaat werken. Omdat voor deze groep geen uitkering vervalt, is de marginale druk
---
over het algemeen laag. Verreweg de meeste personen hebben dan ook een marginale
druk lager dan 50%. Figuur 2 laat een toename autonome zien van de herintredersval. De
voorgenomen kabinetsmaatregelen compenseren deze endogene toename, waardoor het
beeld in 2011 iets gunstiger is dan in 2007. Er heeft een kleine verschuiving
plaatsgevonden van personen van de hogere klassen naar de lagere klassen. Bij de
berekeningen op basis van de steekproef zijn de effecten van de afbouw van de
overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en de integratie van de WTOS in het
kindgebonden budget meegenomen. Dit zijn ook belangrijke redenen voor de afname van
de herintredersval.
Doorstroomval
In de begroting van SZW zijn geen indicatoren voor de doorstroomval opgenomen. Voor
de doorstroomval zijn daarom alleen met behulp van steekproefgegevens berekeningen
gemaakt. Voor de werknemers in een voltijdbaan is berekend wat hun verwachte bruto
incidentele loonstijging is als gevolg van een carrièrestap. Ongeveer tachtig procent van
deze groep heeft een huishoudinkomen van modaal of hoger.
De doorstroomval neemt iets toe in de periode 2007-2011, maar ten opzichte van het
beleidsarme scenario neemt zij sterk af. Dit is te wijten aan het afbouwtraject van de
EITC, een groter aandeel huishoudens dat te maken krijgt met het afbouwtraject van het
kindgebonden budget, maar vooral aan het progressie-effect waarbij inkomens in een
hogere belastingschijf belanden en in aanmerking komen voor zorgtoeslag . Positieve
maatregelen hier zijn: inkomensafhankelijke aanvullende combinatiekorting (IACK) en
de verlaging van WW-premie voor werknemers. Het aandeel personen met een marginale
druk van minder dan 60% is gedaald terwijl het aandeel van personen met een marginale
druk van 60% of meer juist is gestegen.
Figuur 3: Spreiding doorstroomval (voltijders)
60
56
50 47
44
40
36 36
)
n %i
l (e 30
de 26
Aan
20
10 7
---
4 4
4 4 4 4
3 3 3 2 3
2 1
0
90%
Marginale druk
2007 2011 beleidsarm 2011 met beleid
Uitbreiding arbeidsduur deeltijder (deeltijdval)
In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de deeltijdval weergegeven. De
ontwikkeling van de deeltijdval over de kabinetsperiode is niet eenduidig. In 2011 hebben
meer huishoudens recht op de zorgtoeslag (doordat de zorgpremies harder stijgen dan de
loonontwikkeling) en het kindgebonden budget (de introductie van bedragen per kind
maakt dat meer huishoudens in aanmerking komen voor het kindgebonden budget).
---
Daarnaast betaalt een aantal personen meer belasting omdat ze door het progressie-effect
in een hoger belasting tarief terecht zijn gekomen. Wanneer bovengenoemde effecten
zich niet voordoen omdat men niet in een afbouwtraject terecht komt of een schijfgrens
overschrijdt, is de marginale druk in 2011 lager dan in 2007. Dit komt door de verlaging
van de WW-premie, de EITC en de IACK.
Tabel 3: deeltijdval minstverdienende partner
Vooruitgang* Marginale druk
2007 2011 2011 Verschil 2007 2011 2011 Verschil
beleids met 2007- beleids met 2007-
arm beleid 2011** arm beleid 2011**
Hoofd minimumloon
partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimum niveau) 7% 7% 8% 1% 51% 54% 47% -4%
partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimum niveau) 8% 8% 8% 1% 46% 45% 41% -4%
Hoofd modaal
partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimum niveau) 7% 7% 7% 0% 48% 48% 46% -2%
partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimum niveau) 6% 7% 7% 0% 45% 45% 44% -1%
partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (minimumplus niveau) 8% 9% 8% 0% 43% 44% 44% 0%
partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (minimumplus niveau) 8% 7% 7% -1% 41% 47% 48% 7%
partner gaat van 2 naar 3 dagen werk (modaal niveau) 12% 11% 11% 0% 42% 47% 45% 2%
partner gaat van 3 naar 4 dagen werk (modaal niveau) 7% 7% 8% 1% 58% 61% 55% -4%
* Inkomensvooruitgang bij dag extra werk
** Het verschil tussen 2011 met beleid en 2007.
Een korte toelichting op de individuele cijfers:
· Voor het paar op minimumloon-niveau hebben de EITC en de IACK positieve
effecten. De autonome verslechtering voor de overgang van 2 naar 3 dagen werk is te
wijten aan het progressie-effect.
· Voor het paar op modaal niveau met partner op minimumloon niveau hebben de
EITC en IACK een positief effect op de deeltijdval. Dit wordt echter weer
tegengewerkt door het kindgebonden budget.
· Voor het paar op modaal niveau met partner op minimumplusloon8 niveau zorgen
progressie-effecten voor een autonome toename van de armoedeval. De forse
verslechtering voor de overgang van 3 naar 4 dagen werk is een gevolg van het feit
dat zij in 2011 in aanmerking gaan komen voor zorgtoeslag. De EITC en de IACK
hebben in het beleidsrijke scenario positieve effecten, maar het kindgebonden budget
zorgt in beide gevallen voor een forse toename van de armoedeval. Door de extra
bedragen per kind komen zij in het afbouwtraject van het kindgebonden budget
terecht.
· Voor het paar op modaal niveau zorgen progressie-effecten eveneens voor een
verslechtering. Ook hier zorgen EITC en IACK voor positieve effecten, evenals het
verlagen van de WW-premie. Bij de overgang van 2 naar 3 dagen werk heeft dit
huishouden `last' van de extra bedragen in het kindgebonden budget.
Ook voor de deeltijdval is met behulp van steekproefgegevens meer inzicht te geven in de
ontwikkeling van de herintredersval:
Bij de deeltijdval is gekeken naar de marginale druk bij uitbreiding van het aantal
arbeidsuren voor deeltijd werknemers. Een deeltijdbaan is hier een baan met een
arbeidsduur van 32 uur per week of minder. De deeltijdval neemt af in de periode 2007-
2011, zeker ten opzicht van het beleidsarme scenario. Het aandeel personen met een
marginale druk lager dan 50% stijgt terwijl het aandeel personen met een hogere
marginale druk juist daalt. Uit de steekproef blijkt dat het positieve effect van de WW
8 Minimumplusloon = 120% minimumloon niveau (ongeveer 20.350 euro bruto per jaar in 2007)
---
premie, de IACK en de EITC gedempt wordt door de afbouw van de EITC, het
kindgebonden budget en het progressie-effect.
Figuur 4: Spreiding deeltijdval
35
31 31 31
30
30 29
27 27 26
25 24
) 20
n %i
l (e
de
Aan 15
10 8 8 8
5 4 4
---
1 1 1 1 1 1
0
90%
Marginale druk
2007 2011 beleidsarm 2011 met beleid
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid