Technische Universiteit Delft

NIMBY-reactie veel minder gebruikelijk dan gedacht

Bij de besluitvorming over nieuwe infrastructuur heeft de Nederlandse overheid een veel te negatieve houding ten aanzien van de inspraakreacties van burgers en andere belanghebbenden. Lang niet alle uitingen kunnen worden weggezet als typische NIMBY-reacties (Not In My BackYard). De overheid kan er zelfs een hoop van leren. Dat stelt Jan Nederveen, die op dinsdag 11 december aan de TU Delft promoveert op dit onderwerp.

De besluitvorming over uitbreiding of aanleg van spoorwegen of snelwegen verloopt doorgaans zeer traag. Vaak wordt gesteld dat de tegenstanders van nieuwe infrastructuur alle juridische middelen gebruiken om projecten te traineren: 'Er wordt al vijftig jaar gepraat en er gebeurt niets.' De tegenstanders worden vaak in de NIMBY-hoek (Not In My BackYard) gezet. Dat is niet terecht, stelt onderzoeker Jan Nederveen van de TU Delft. Hij analyseerde 51 plannen voor autosnelwegen en spoorlijnen die in de periode 1993-2001 zijn gemaakt en de daarbij behorende 33.000 inspraakreacties (voor zover die nog vindbaar waren). Het blijkt dat insprekers ook ergens vóór kunnen zijn. Soms is dat inderdaad de oplossing die zo ver mogelijk van huis ligt, maar veel vaker is het toch de oplossing in hun achtertuin. Het is bovendien niet zo dat insprekers de overheid overvragen: niet iedereen vraagt een snelweg of spoorlijn in een tunnel. Ook de ingegraven snelweg of spoorlijn is in de meeste situaties goed genoeg. Zelfs een hoog gelegen snelweg is soms acceptabel.

Hoogteligging
De hoogteligging van de spoorlijn of snelweg is voor insprekers het belangrijkste kenmerk, vond Nederveen. Ook van andere elementen van het ontwerp (zoals geluidsschermen en verbroken wegverbindingen) is door het onderzoek bekend hoe insprekers die waarderen. Al deze elementen heeft Nederveen samengevoegd in een model waarmee voordat de inspraak begint, al tot op zekere hoogte kan worden voorspeld hoe insprekers hierover zullen oordelen. Het model legt de zwakke en sterke punten van een ontwerp bloot. Nederveen stelt overigens duidelijk dat het model de inspraakprocedures niet vervangt maar alleen ondersteunt. Nederveen beveelt in het algemeen aan om vroeger (vooral in de ontwerpfase) in het proces rekening te houden met (de te verwachten) wensen van belanghebbenden. Hierdoor worden tijd en kosten bespaard. Het model dat hij ontwikkelde kan hierbij een hulpmiddel zijn.

Verkeer en Waterstaat
De algemene trend die Nederveen waarneemt op het gebied van inspraakprocedures is dat de overheid aan de ene kant steeds meer communiceert en belooft maar dat tegelijkertijd de wetgeving wordt aangepast zodat de bewoners minder te vertellen krijgen en dat er bovendien nog steeds weinig geld gaat naar een goede inpassing van nieuwe infrastructuur. De huidige pleidooien van het Rijk om de besluitvormingsprocedure voor infrastructuur te verkorten, zullen volgens hem juist tot grote vertragingen van de procedures en hogere aanlegkosten leiden. Nederveen verwacht namelijk extra rechtszaken waarbij getoetst wordt of het wettelijk wel is toegestaan is om verkorte procedures te volgen. Vaak zal dit er toe leiden dat de korte procedure al is gevolgd, waarna de rechter bepaalt dat alsnog de lange procedure moet worden uitgevoerd. De huidige besluitvormingsprocedure geeft te veel macht aan het Ministerie van Verkeer en Waterstaat waardoor er onvoldoende garanties zijn dat andere belangen evenwichtig worden meegenomen, stelt Nederveen tot slot. Verkeer en Waterstaat heeft volgens hem de uitbreiding van de capaciteit van (spoor)wegen als primaire doel en niet de goede ruimtelijke inpassing ervan.

Nadere informatie:
Jan Nederveen, sectie Transportbeleid en Logistieke Organisatie, faculteit Techniek, Bestuur en Management. Tel.: 015-260 2326 (overdag, gemeente Delft); 015-256 0722 (thuis); e-mail: jnederveen@delft.nl; jann@tbm.tudelft.nl Ineke Boneschansker, wetenschapsvoorlichting TU Delft. Tel: 015 278 8499, e-mail: i.boneschansker@tudelft.nl