Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
31 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008
nr. Lijst van aanvullende vragen en antwoorden
Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn)
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1, belast met het
voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen
in de vorm van een lijst van aanvullende vragen met de daarop gegeven antwoorden
over de Nota van wijziging op de begrotingsstaat van het Ministerie van Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008 (kamerstuk 31 200 VIII, nr.58).
De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van... De vragen en antwoorden
zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Van de Camp
Adjunct-griffier van de commissie
Van Marion
Nr Vraag Blz
van tot
1 Garandeert het kabinet wel de gepresenteerde dekking tot en met het eind van deze 0
kabinetsperiode? Wat zijn de gevolgen indien de dekking niet toereikend blijkt of
maatregelen die zijn voorzien niet tot stand komen? Biedt het gepresenteerde
beleidspakket behalve aan de dekkingskant, ook aan de uitgavenkant nog
mogelijkheden om tijdens te rit zonodig bij te stellen of te versoberen?
De in de Nota van Wijziging aangegeven dekking sluit aan op de investeringen uit
hoofde van het actieplan LeerKracht van Nederland. Dit geldt zowel voor deze
Kabinetsperiode als de periode daarna. Ik ben van mening dat ik met deze
maatregelen en dekking een solide plan heb gepresenteerd. Mocht de uitvoering
van het actieplan tot bijstelling van de investeringsbedragen of dekking nopen dan
zal ik uw Kamer informeren via de reguliere budgettaire nota's. Bijstelling van
maatregelen of dekking tijdens de rit is mogelijk. Daarbij moet wel de vraag
beantwoord worden of deze bijstellingen de doelstellingen uit het actieplan niet in
gevaar brengen, of het vertrouwen van de sector in de waagschaal stellen.
2 Hoe kan het dat er nog enveloppemiddelen vrij besteedbaar zijn, c.q. heringezet 0
kunnen worden? Waren deze enveloppen uit voorgaande kabinetten niet reeds
juridisch en beleidsmatig verplicht? Welk lopend beleid dat uit de enveloppen
Balkenende I-III werd gefinancierd wordt niet omgebogen? Kan een overzicht
gegeven worden van alle enveloppen uit de vier kabinetten Balkenende die nu als
dekking worden ingezet?
1
51306a.doc 1/6
De enveloppemiddelen Balkenende I-III waren bestemd voor enerzijds de
lerarenopleiding ( 28 miljoen) en anderzijds het opleiden in de school/versterken
beroepsgroep ( 21 miljoen). Deze middelen waren reeds voor deze doelen
gereserveerd (beleidsmatig verplicht) en worden ook als zodanig ingezet in het
kader van het actieplan LeerKracht van Nederland. Al de overige
enveloppemiddelen Balkenende I-III blijven eveneens beschikbaar voor de toen
voorgenomen doelstellingen.
De dekking van het actieplan LeerKracht van Nederland uit de enveloppen ziet er
als volgt uit:
2008 2009 2010 2011
Enveloppemiddelen (x mln. euro) 87 204 279 336
w.v. enveloppe Balkenende IV 63 156 230 287
w.v. enveloppe Balkenende I-III 24 48 49 49
3 Hoe zeker acht de minister het dat het volledige bedrag van BAPO-middelen door de 0
sociale partners zal worden vrijgegeven ter dekking van het lerarenbeleid? Hoe
groot is het totale beschikbare budget voor bevordering arbeidsparticipatie oudere
werknemers en waar zijn de middelen tot op heden voor ingezet? Hoe wordt
gegarandeerd dat het bedrag dat in het kader van de BAPO wordt ingezet voor het
lerarenbeleid ook ten gunste blijft komen aan oudere werknemers? Wat verklaart
de oploop in de middelen en hoe zijn deze bedragen onderbouwd?
Het voorstel om de BAPO-regeling te wijzigen is één van de onderdelen van het
samenhangende maatregelenpakket dat ik in het actieplan Leerkracht van
Nederland heb gepresenteerd. Over dit totale maatregelenpakket wil ik
resultaatsafspraken maken en die vastleggen in een tripartiete afspraak met sociale
partners in het onderwijs. Deze afspraken moeten garanties bieden voor een
optimale inzetbaarheid via ondermeer een modernisering van de BAPO én voor een
effectief leeftijdsbewust personeelsbeleid. Het is een verantwoordelijkheid van
sociale partners om deze afspraken nader uit te werken en vast te leggen in de
decentrale CAO's per sector.
De BAPO-regeling is ontstaan in een tijd dat er veel leraren werkloos waren. Oudere
leraren gingen minder werken - en leverden daarvoor ook salaris in - om te zorgen
dat jongere leraren aan het werk konden gaan. De omstandigheden zijn nu heel
anders. Ik zie daarom goede mogelijkheden om een deel van de BAPO om te zetten
in een nieuwe regeling die rekening houdt met de belastbaarheid van ouderen,
maar ook met de behoefte van jongeren om arbeid en zorg te kunnen combineren.
Deze aanpak past bij het algemene kabinetsbeleid gericht op langer doorwerken.
Het inzetten van ouderen in de coaching van beginnende leraren zou een goed
element van die nieuwe regeling kunnen zijn.
Scholen in het PO, VO en MBO geven op dit moment ongeveer 180 miljoen uit aan
de BAPO-regeling. Dit zijn uitgaven voor vervanging van de uren die vrijvallen
doordat oudere werknemers korter zijn gaan werken, met behoud van een deel van
hun salaris. Ik teken hierbij aan dat aanpassing van de regeling leidt tot een zeer
langzame vrijval van middelen (in een periode van tien jaar), omdat ingegane
rechten zullen worden ontzien. Het voornemen is de vrijgevallen BAPO-middelen in
te zetten voor de bindingstoeslag voor goed presterende leraren die het maximum
van hun schaal hebben bereikt, voor nieuwe sectorale regelingen voor
leeftijdsfasebewust personeelsbeleid die aansluiten bij de regeling voor flexibele
pensionering van het ABP en voor begeleiding van starters door oudere leraren. In
de regel betekent dit dat het overgrote deel van de middelen zullen terecht komen
51306a.doc 2/6
bij oudere leraren en bij leraren die ten minste achttien jaar in het onderwijs
werkzaam zijn.
4 Voor welk typen uitgaven worden ILO-middelen doorgaans aangewend? Hoeveel 0
middelen staan er in totaal op de aanvullende post geraamd voor incidentele
loonontwikkeling voor zowel de sector Onderwijs als voor andere sectoren? Op
welke ramingstechnische veronderstellingen zijn deze ILO-reserveringen
gebaseerd? Wat is de reden te veronderstellen dat deze middelen voor de sector
onderwijs in de toekomst niet nodig zijn voor incidentele loonontwikkeling?
Impliceert dit dat er voor alle andere overheidssectoren ook nog grote sommen
geraamde ILO-middelen ingezet kunnen worden voor andere doeleinden? Is er met
de sociale partners in de sectoren Rijk en G&G overeenstemming over afroming
van hun middelen voor incidentele loonontwikkeling ten gunste van de primaire
loonontwikkeling in de sector onderwijs?
Jaarlijks betaalt het kabinet een vergoeding voor de stijging van de arbeidskosten
aan overheids- en onderwijswerkgevers. Naast contractloon en sociale
werkgeverslasten kan deze kabinetsbijdrage ook een vergoeding voor incidentele
loonontwikkeling, de ILO, bevatten. Onder incidentele loonontwikkeling wordt
verstaan de mutatie van de gemiddelde lonen die het gevolg is van de niet-
beïnvloedbare stijging van de personeelslasten ten gevolge van wijziging in de
samenstelling van het personeels¬bestand (vergrijzing en loondrift). Voor de
incidentele loonontwikkeling bij overheid en onderwijs is in de meerjarencijfers een
budget van 0,3% van de loonsom per jaar beschikbaar. Dit cijfer is aan het begin
van deze kabinetsperiode vastgesteld.
Het ILO-budget staat gereserveerd op de begroting van Financiën. Het kabinet
maakt bij de toekenning van de arbeidsvoorwaardenruimte de afweging of het
uitdelen van de ILO-vergoeding voor dat jaar (dan wel voor de kabinetsperiode)
noodzakelijk en mogelijk is. In het verleden ook de laatste jaren was dat het geval
- is vaak besloten om de ILO niet toe te kennen. Nu de vergrijzing in de
onderwijssectoren op zijn hoogtepunt is en niet verder stijgt hebben de
onderwijsinstellingen de ILO voor dat doel de komende jaren volgens het kabinet
niet meer nodig.
De vergoeding voor de incidentele loonontwikkeling is als zodanig geen onderwerp
van overleg met sociale partners. Met de sociale partners bij de sector Rijk en G&G
is dus geen overeenstemming nodig. Wel vindt voorafgaand aan de jaarlijkse
vaststelling van de kabinetsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling overleg met de
sectorwerkgevers plaats.
5 Hoe zeker is de dekking die voortvloeit uit de projectvoorstellen over innovatie voor 0
90 miljoen Euro FES-middelen? Welk deel van de doelstellingen van de minister in
het Actieplan LeerKracht van Nederland zal worden gefinancierd met de FES-
middelen? Kan de minister aangeven in hoeverre in het verleden FES-middelen zijn
verworven met projecten over innovatie?
Binnen de FES-middelen is 168 miljoen gereserveerd aan vrije middelen voor
projecten in het kennisdomein voor de jaren 2009-2012. In het kabinet is
afgesproken dat voor een bedrag van 90 miljoen aan projecten kan worden
ingediend t.b.v. de verhoging van innovatie in het onderwijs en dientengevolge
verlaging van het lerarentekort. De projectvoorstellen zullen in de reguliere FES-
procedure worden ingebracht. Na toetsing door het CPB maakt het kabinet een
integrale afweging van alle beoordeelde projecten.
51306a.doc 3/6
Al jaren ontvangt OCW FES-middelen t.b.v. innovatie. Deze waren tot voor kort
vooral gericht op de wetenschap. De laatste jaren ontvangt OCW echter ook
middelen voor projecten op het terrein van onderwijs. Deze hebben allemaal te
maken met innovatie op de desbetreffende terreinen. Illustratief is de FES-impuls
2006 waarin OCW voor de komende jaren voor onderwijs ongeveer 445 miljoen
binnenhaalde.
6 Kan de minister aangeven welke onderdelen van zijn herschikking binnen de 0
begroting als juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden waren aangeduid in de
begroting 2008? Wat is de verklaring voor het feit dat veel van de middelen in de
begroting 2008 alsnog alternatief ingezet blijken te kunnen worden?
Alle onderdelen van de post herschikking waren bestuurlijk gebonden op de post
taakstelling KBB's na die juridisch verplicht is. Deze middelen kunnen alternatief
ingezet worden omdat het ten eerste veelal gaat om ramingsbijstellingen (bij
voorbeeld de post vervangingsfonds) waardoor er middelen vrijvallen die voor het
actieplan kunnen worden ingezet.
Ten tweede betreft het niet alleen middelen uit 2008 maar ook uit latere jaren.
Hierdoor kunnen subsidieregelingen worden aangepast en kan tijdig de bekostiging
neerwaarts worden bijgesteld.
7 Kan de minister zijn aannames over daling van het ziekteverzuim en de 0
efficiencywinst bij KBB's nader toelichten?
De inspanningen in de afgelopen jaren hebben bewezen effect. Die inspanningen
krijgen de komende jaren een extra impuls. Ook de uitvoering van het Actieplan
Leerkracht zullen een positief effect hebben. Een professionele organisatie met een
goed personeelsbeleid en minder werkdruk zorgen voor een beter werkklimaat en
minder ziekte. Daarnaast komen er programma's voor begeleiding van mensen met
een verhoogd verzuimrisico.
Uit vergelijking met andere sectoren, ook buiten het onderwijs, blijkt dat de bodem
nog niet is bereikt
Net als in andere sectoren is het ziekteverzuim in het PO is in afgelopen jaren
gedaald. Toch is het verzuim nog hoger dan in vergelijkbare sectoren, waaronder de
andere onderwijssectoren. Er is dus nog te winnen. Dat komt het personeel en het
onderwijs ten goede. Om tot een voordeel van 20 miljoen te komen is een daling
met een half procent voldoende.
Met het bestuur van het vervangingsfonds en het participatiefonds wordt bekeken
of de dekking kan wordt verdeeld over het participatiefonds en het
vervangingsfonds. Daarmee kan de daling van het ziekteverzuim geleidelijk tot
stand komen (met een tiende procent per jaar).
Met betrekking tot de KBB's:
Zie het antwoord op vraag 12.
8 Kan de minister aangeven of hij al zicht heeft op de invulling van de taakstellende 0
onderuitputting op de post Nominaal en onvoorzien?
Nee, over de invulling van de taakstellende onderuitputting op artikel 17 Nominaal
51306a.doc 4/6
en onvoorzien wordt besloten bij Voorjaarsnota 2008.
9 Wat zijn de gevolgen van de herschikking op de OCW-begroting voor de 0
instrumenten waarvoor de budgetten zijn verlaagd en de daarmee te behalen
doelstellingen? Indien deze gevolgen nihil zouden zijn, op basis van welke
afwegingen heeft de minister deze middelen dan oorspronkelijk gereserveerd?
Er zijn geen eenduidige gevolgen te geven van de herschikkingen op de OCW-
begroting. De invloed van het beleid (en geld) op de gewenste maatschappelijke
situatie is immers niet altijd rechtstreeks of volledig vast te stellen. Niettemin zijn
in deze begroting én de Nota van wijziging maatschappelijke doelen en prioriteiten
benoemd en zo adequaat mogelijk onderbouwd met meetbare prestatie- en
effectgegevens. De overzichtstabel in de begroting (blz. 24 en verder) is hiervoor
illustratief.
10 Worden de middelen die vrijkomen door de `modernisering' van de BAPOregeling 3
alleen `ingezet voor verbetering van het carrièreperspectief van oudere
medewerkers'?
Het voornemen is de vrijgevallen BAPO-middelen in te zetten voor de
bindingstoeslag voor goed presterende leraren die het maximum van hun schaal
hebben bereikt, voor nieuwe sectorale regelingen voor leeftijdsfasebewust
personeelsbeleid die aansluiten bij de regeling voor flexibele pensionering van het
ABP en voor begeleiding van starters door oudere leraren. In de regel betekent dit
dat het overgrote deel van de middelen zullen terecht komen bij oudere leraren en
bij leraren die ten minste achttien jaar in het onderwijs werkzaam zijn.
11 Wat wordt er concreet bedoeld met de zinsnede: "Mochten er geen FES-middelen 4
beschikbaar komen, dan wordt het beschikbare budget voor de maatregelen 30
miljoen Euro lager in de jaren 2009, 2010 en 2011 en zal binnen het dan
beschikbare budget, in het maatregelenpakket gezocht worden naar substantiële
mogelijkheden om innovatie in het onderwijs te stimuleren"?
Mochten er geen FES-middelen beschikbaar komen, dan komen de
projectvoorstellen over innovatie voor 90 miljoen aan FES-middelen te vervallen.
Daarmee wordt dus het beschikbare budget verlaagd met 3 maal 30 miljoen.
Echter, er wordt niet alleen met deze middelen ingezet op innovatie. Het kabinet wil
namelijk innovaties op het terrein van arbeid en organisatie in scholen bevorderen.
ICT kan een doorbraak creëren in de manier van werken in schoolorganisaties. Ook
met het actieprogramma Maatschappelijke sectoren en ICT wil het kabinet een
impuls geven aan het oplossen van maatschappelijke raagstukken. Dit
actieprogramma ondersteunt diverse projecten in het onderwijs. Tevens is in het
kader van het FES-project leren door het experimenteren is al een experiment
gestart naar de bijdrage van ICT aan het terugdringen van het lerarentekort door
verbetering van de efficiency en de kwaliteit van het onderwijs.
12 Wat verandert er aan de taakstelling van de Kenniscentra vanaf het moment dat zij 4
minder te besteden hebben?
De taakstelling inzake KBB's betreft een verlaging van ongeveer 15% van de
rijksbijdrage vanaf 2011 met een oploop in 2010. In de brief van 29 november 2007
(FEZ/CC/2007/48000) over de invulling van de 100 miljoen dekking uit de OCW
begroting, is aangegeven dat gedacht wordt aan fusies tussen kenniscentra en
51306a.doc 5/6
daarmee samenhangend, de uitvoering van de bpv-taak.
Tevens wordt verwacht dat de KBB's vanaf 2010 minder tijd en energie nodig
hebben voor het opnieuw opstellen van kwalificatiedossiers. Vanaf dat moment is
(licht) onderhoud wel aan de orde, maar fundamentele vernieuwing niet meer. Dit
komt voort uit het tijdpad waarmee het beroepsonderwijs competentiegericht
wordt vernieuwd. Over de precieze invulling van de taakstelling gaat
staatssecretaris Van Bijsterveldt het komende half jaar het gesprek aan met COLO,
de branchevereniging van de kenniscentra. Te behalen efficiëntiewinst en taken die
eventueel kunnen komen te vervallen zullen hierbij aan de orde komen.
13 Hoeveel geld voor de financiering van het Actieplan LeerKracht van Nederland is 4
afkomstig uit extra geld voor het onderwijs dat werd afgesproken bij het
Coalitieakkoord?
Voor 2008 is dit 63 miljoen, oplopend tot 287 miljoen in 2011.
14 Wat zijn de financiële gevolgen van het verlengen van de afbetalingstermijn van de 4
studiefinanciering van 15 naar 25 jaar?
Het voorstel tot wijziging van het terugbetalingssysteem in de studiefinanciering zal
tot meer kwijtschelding leiden na afloop van de maximale terugbetalingstermijn
(t.o.v. het huidige systeem). In de beschouwde periode tot 2020 zullen deze extra
kosten zich nog niet voordoen.
15 Hoeveel budget blijft er open staan op de post Nominaal en onvoorzien? 7
Met het parkeren van de taakstellende onderuitputting op de post Nominaal en
onvoorzien wordt de stand op dit artikel voor 2008 - 17,4 miljoen.
51306a.doc 6/6