Raad van State
Zaaknummer: 200707332/1
Publicatie datum: vrijdag 7 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Utrecht
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200707332/1.
Datum uitspraak: 7 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft verweerder aan verzoekster met
betrekking tot haar inrichting aan de te een last
onder dwangsom opgelegd die ertoe strekt verdere overtreding van
voorschrift 3 van de aan haar inrichting toebehorende
Hinderwetvergunning van 29 september 1987 te voorkomen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 17
oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2007,
heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2007,
waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. E.I.P.M. van
Bellen-Weijen, en vergezeld door haar , en verweerder,
vertegenwoordigd door mr. J.L. Rosch en ing. R.J. Belger, beiden
ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster betoogt dat deze last onder dwangsom haar
bedrijfsvoering onmogelijk maakt omdat onduidelijk is wat voor soort
schroot zij op haar terrein mag opslaan. Zij verzoekt derhalve om
schorsing van het bestreden besluit.
2.1.1. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat verzoekster schroot
bestaande uit ferro- en non-ferrometalen mag opslaan. Indien
geaccepteerde partijen schroot niet zijn verontreinigd met gevaarlijke
(afval)stoffen anders dan in de vergunningvoorschriften is aangegeven
en voor niet meer dan tien procent uit andere materialen dan ferro- en
non-ferrometalen bestaan, zal verweerder niet handhavend optreden.
Verzoekster heeft te kennen gegeven dat haar bedrijfsvoering
grotendeels bestaat uit het opslaan van deze materialen. Aangezien de
vergunde situatie geen ruimte laat voor het accepteren en opslaan van
partijen afvalstoffen met een andere samenstelling, is met het verzoek
geen spoedeisend belang gemoeid dat het treffen van een voorlopige
voorziening rechtvaardigt.
2.2. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2007
191-529.