Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200707637/2
Publicatie datum: donderdag 6 december 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Breda
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Waterschapszaken
---
200707637/2.
Datum uitspraak: 6 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek van het waterschap Brabantse Delta,
gevestigd te Breda, om het treffen van een voorlopige voorziening
(artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger
beroepen van:
1. de vereniging Vereniging Vrienden van het Markdal en buitenplaats
Bouvigne, gevestigd te Breda,
2. de stichting Nederlandse Kastelenstichting, gevestigd te Wijk bij
Duurstede,
3. de vereniging Milieuvereniging De Groene Koepel, gevestigd te
Breda,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda
van 25 september 2007 in de zaken nrs. 07/3641, 3408, 3424 en 3425 in
het geding tussen de hiervoor onder 1, 2 en 3 genoemde rechtspersonen
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Breda (hierna: het college) aan het waterschap
Brabantse Delta (hierna: het waterschap) vergunning verleend voor het
aanbrengen van wijzigingen aan het beschermd monument landgoed
Bouvigne te Breda.
Bij uitspraak van 25 september 2007, verzonden op 25 september 2007,
heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de
voorzieningenrechter) de daartegen door voornoemde rechtspersonen
ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben die rechtspersonen hoger beroep ingesteld.
Het waterschap heeft de Voorzitter verzocht de ten gevolge van het
ingestelde hoger beroep ingetreden opschorting van de hem verleende
vergunning bij wijze van voorlopige voorziening op te heffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 november
2007, waar het waterschap, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G.
Roozendaal, advocaat te Breda, het college, vertegenwoordigd door mr.
N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, de Vereniging Vrienden van het
Markdal en buitenplaats Bouvigne, vertegenwoordigd door mr. B. Baan,
advocaat te Etten-Leur, de Nederlandse Kastelenstichting,
vertegenwoordigd door mr. J.A.M.A. Sluysmans, advocaat te Den Haag, en
de Milieuvereniging De Groene Koepel, vertegenwoordigd door mr. J.E.
Dijk, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen en hun standpunt nader
hebben toegelicht.
2. Overwegingen
2.1. De vergunning betreft, voor zover thans van belang, de sloop van
bebouwing, het oprichten van een kantoorgebouw ter plaatse van de te
slopen bebouwing en het wijzigen van de tuin- en parkaanleg.
2.2. Opschorting van de werking van de vergunning leidt ertoe dat geen
bouwvergunning kan worden verleend en derhalve tot vertraging van de
uitvoering van de voorziene bouwactiviteiten. Aannemelijk is dat deze
vertraging leidt tot aanzienlijk financieel nadeel voor het
waterschap.
Het heeft aldus spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
2.2.1. Het college heeft grote betekenis gehecht aan het
voorgeschreven advies van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg
(thans: Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten;
hierna: RACM).
Aan het college van burgemeester en wethouders komt
beoordelingsvrijheid toe bij het nemen van een besluit op een aanvraag
om verlening van een vergunning, als waarom het hier gaat.
Behalve de RACM hebben ook het college van gedeputeerde staten van
Noord-Brabant (hierna: GS) en de gemeentelijke commissie Welstand en
Monumenten (hierna: de commissie) het college positief over de
aanvraag geadviseerd. De Vereniging Vrienden van het Markdal en
buitenplaats Bouvigne en de Nederlandse Kastelenstichting hebben,
daartoe door het college in de gelegenheid gesteld, op deze adviezen
gereageerd.
Deze reacties heeft het college aan de RACM, GS en de commissie
voorgelegd. Zij hebben in deze reacties geen aanleiding gevonden terug
te komen op hun adviezen.
2.2.2. Onder deze omstandigheden geeft hetgeen in hoger beroep is
aangevoerd naar voorlopig oordeel geen grond voor het oordeel dat de
voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de aan het
college uitgebrachte adviezen op zorgvuldige wijze tot stand zijn
gekomen en het college, die adviezen in aanmerking nemend, de
gevraagde vergunning bij de afweging van alle betrokken belangen in
redelijkheid heeft kunnen verlenen. Er bestaat daarom geen aanleiding
om aan te nemen dat de aangevallen uitspraak in hoger beroep geen
stand zal houden, althans dat geoordeeld zal worden dat de vergunning
niet verleend had mogen worden.
2.3. Het waterschap heeft ter zitting te kennen gegeven dat het geen
spoedeisend belang heeft bij opheffing van de opschorting van de
werking van de vergunning, voor zover deze de wijziging van de
rechthoekige vijver betreft.
2.4. De Voorzitter ziet in het hiervoor overwogene aanleiding tot het
treffen van na te melden voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
heft de opschorting van de bij het besluit van 26 juni 2007 aan het
waterschap verleende vergunning op, behalve voor zover deze de
wijziging van de rechthoekige vijver betreft.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Rop
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007
417.