Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200707252/2
Publicatie datum: donderdag 6 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Gelderland Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Afval

---

200707252/2.
Datum uitspraak: 6 december 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Inter-Che-M B.V., gevestigd te Beuningen,
verzoekster,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft verweerder aan verzoekster een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het inzamelen, op- en overslaan, be- en verwerken en recyclen van (gevaarlijke) afvalstoffen, alsmede de productie van oplosmiddelen op de Platinawerf 22-26 te Beuningen. Dit besluit is op 6 september 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 9 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 16 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 oktober 2007, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2007, waar verzoekster, vertegenwoordigd mr. A. Collignon, advocaat te Amsterdam, vergezeld door ing. R.A. van Bindsbergen, ing. T. Koster en ing. W.A.J.M. Dekkers, en verweerder, vertegenwoordigd door M. de Jonge en ing. D. Mulder, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verweerder heeft ter zitting aangegeven in te kunnen stemmen met schorsing van de voorschriften 2.1.1, voor wat betreft de norm voor de afzuiging van de shredderinstallatie, 2.5.1, voor zover het de tussen haakjes geplaatste tekst betreft, 10.2.2 en 10.5.1 tot en met 10.5.5. Gelet hierop dient het verzoek in zoverre te worden toegewezen.

2.3. Verzoekster stelt dat uit voorschrift 2.1.2 niet blijkt welke meetmethode uit de Nederlandse emissierichtlijn lucht (InfoMil 2006) gebruikt moet worden.

Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat voor koolwaterstof meetmethode NEN-EN 13526 en voor de shredderinstallatie meetmethode NEN-EN 13284-1 gebruikt dient te worden. De Voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om op dit punt een voorlopige voorziening te treffen.

2.4. Verzoekster stelt dat de in voorschrift 2.4.1 gestelde eis van het opstellen van een lekverliezenbeheersprogramma, gelet op het minimale aantal plekken binnen haar inrichting waar lekverliezen kunnen optreden, niet noodzakelijk is en verzoekt derhalve om schorsing van dit voorschrift.

Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat, indien verzoekster in kaart brengt op welke punten lekkage binnen haar inrichting kan optreden en aantoont dat deze plekken lekkagevrij zijn, hij afziet van handhavend optreden in afwachting van de behandeling van het beroep. Verzoekster heeft aangegeven hiermee in te kunnen stemmen.

De Voorzitter ziet in zoverre geen aanleiding het verzoek toe te wijzen.

2.5. Verzoekster stelt dat de in voorschrift 6.9.2 gestelde eis dat de procedures met betrekking tot het acceptatie- en verwerkingsbeleid en de administratieve organisatie en interne controle moeten voldoen aan de richtlijnen uit bijlage II van het bestreden besluit, tegenstrijdig lijkt met voorschrift 6.9.1. Laatstgenoemd voorschrift verwijst naar het door verzoekster bij de aanvraag in bijlage 5 overgelegde beleid. Dit beleid wijkt op punten af van de richtlijnen uit bijlage II, maar is door verweerder reeds goedgekeurd.

Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat in afwachting van de behandeling van het beroep alleen wijzigingen op het bestaande beleid moeten voldoen aan de richtlijnen in bijlage II van het besluit. Verzoekster heeft te kennen gegeven zich hiermee te kunnen verenigen.

De Voorzitter ziet geen aanleiding om in zoverre een voorlopige voorziening te treffen.

2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 28 augustus 2007, kenmerk MPM6915, voor zover het betreft de voorschriften 2.1.1, voor wat betreft de norm voor de afzuiging van de shredderinstallatie, 2.5.1, voor zover het de tussen haakjes geplaatste tekst betreft, 10.2.2 en 10.5.1 tot en met 10.5.5;

II. wijst het verzoek voor het overige af;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 679,83 (zegge: zeshonderdnegenenzeventig euro en drieëntachtig cent), waarvan een gedeelte groot 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Melse
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007

191-529.