Raad van State
Uitspraak
Zaaknummer: 200706103/2
Publicatie datum: donderdag 6 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Zeeland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Zeeland
---
200706103/2.
Datum uitspraak: 6 december 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
1. , wonend te ,
2. , wonend te , de besloten
vennootschappen "De Heksenketel Veere BV", "Quartz Holding BV", en
"Cyclon BV" en de commanditaire vennootschap "De Heksenketel Veere
CV", alle gevestigd te Veere,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft de gemeenteraad van Veere, op
voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 oktober
2006, het bestemmingsplan "Buitengebied, 2e herziening" vastgesteld.
Verweerder heeft bij besluit van 26 juni 2007, kenmerk RMW0707086/8/5,
beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeker sub 1 bij brief van 30
augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2007, en
verzoekers sub 2 bij brief van 5 september 2007, bij de Raad van State
ingekomen op 5 september 2007, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoeker sub
1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij
dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 2
de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2007,
waar verzoeker sub 1, in persoon en bijgestaan door mr. W. Krijger, en
verzoekers sub 2, vertegenwoordigd door , zijn
verschenen. Verder zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad van
Veere, vertegenwoordigd door L.M. Louwerse, ambtenaar van de gemeente,
en , vertegenwoordigd door mr. A.J. Glastra.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
Het verzoek van verzoeker sub 1.
2.2. Dit verzoek heeft betrekking op de goedkeuring van twee plandelen
die respectievelijk een tweede agrarische dienstwoning en een
sanitairgebouw annex recreatieruimte voor een minicamping op het
perceel te toelaten.
Verzoeker heeft aangevoerd dat daarmee tal van ontwikkelingen mogelijk
worden gemaakt die zullen leiden tot aantasting van zijn woongenot en
die strijdig zijn met het gemeentelijke en provinciale beleid.
2.3. Op genoemd perceel exploiteert een minicamping.
Vast staat dat de met eerstgenoemd plandeel beoogde dienstwoning al
aanwezig is. Daarvoor is in 1987 bouwvergunning verleend. Niet onjuist
is de stelling van verzoeker dat het plan uitbreiding van de bebouwing
mogelijk maakt. Desgevraagd is van de zijde van
echter uitdrukkelijk verklaard dat geen plannen bestaan om tot een
dergelijke uitbreiding over te gaan.
Ook het bestemde sanitairgebouw annex recreatieruimte is reeds
aanwezig. Voor het gebouw is in 1996 bouwvergunning verleend. Voorts
bestaan evenmin plannen om dit gebouw uit te breiden, daargelaten of
het plan daartoe de mogelijkheid biedt. Voor zover de bezwaren van
verzoeker het gebruik van het gebouw betreffen, overweegt de
Voorzitter dat het gebouw ingevolge artikel 14, eerste lid, onder s,
van de planvoorschriften is bestemd voor een sanitairgebouw annex
recreatieruimte voor een minicamping. Ingevolge artikel 35, eerste
lid, van de planvoorschriften is het verboden bouwwerken te gebruiken
in strijd met de bestemming en/of de voorschriften. Aldus laat het
plan geen ander gebruik van het gebouw toe dan waarvoor het reeds
lange tijd in gebruik is. De door verzoeker ter zitting genoemde
activiteiten die niet te maken hebben met gebruik als sanitairgebouw
annex recreatieruimte voor een minicamping worden door het plan niet
mogelijk gemaakt.
Op grond van het voorgaande komt de Voorzitter tot het oordeel dat als
gevolg van de inwerkingtreding van het plan geen ontwikkelingen zijn
te voorzien die voor verzoeker bezwaarlijker zijn te achten dan thans
het geval is. Hij heeft derhalve geen spoedeisend belang dat het
treffen van een voorlopige voorziening vereist. Zijn verzoek daartoe
dient dan ook te worden afgewezen.
Het verzoek van verzoekers sub 2.
2.4. Het verzoek voor zover dat is ingediend door Quartz Holding BV is
ter zitting ingetrokken, evenals het verzoek voor zover dat betrekking
heeft op begripsbepalingen.
2.5. Het verzoek betreft verder onder meer de goedkeuring door
verweerder van de zogenoemde landgoederenregeling. Dit betreft een
wijzigingsregeling die ziet op gronden die, naar verzoekers ook hebben
bevestigd, liggen op een afstand van tenminste 3,5 kilometer van het
perceel , waar verzoekers woonachtig respectievelijk
gevestigd zijn. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden in
verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat niettemin belangen
van verzoekers rechtstreeks bij dit onderdeel van het bestreden
besluit zijn betrokken. Gelet hierop kunnen zij in zoverre niet als
belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht worden aangemerkt en komt hun, gezien
artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening, niet het recht toe beroep in te stellen tegen
dit onderdeel van het bestreden besluit. Het verzoek om voorlopige
voorziening terzake dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.6. Gelijk de gemeenteraad heeft betoogd, kan twijfel bestaan of de
rechtspersonen alle als belanghebbenden bij alle overige bestreden
onderdelen van het besluit van verweerder kunnen worden aangemerkt. De
gronden van het verzoek om voorlopige voorziening van deze verzoekers
zijn echter dezelfde als die van het verzoek van .
Nu wat haar betreft geen reden bestaat om niet inhoudelijk op het
verzoek om voorlopige voorziening in te gaan, ziet de Voorzitter
aanleiding om thans voorbij te gaan aan de vraag of de andere
verzoekers belanghebbenden zijn.
2.7. Het verzoek betreft verder de omvang van het bouwvlak voor het
perceel en de bestemming van dit perceel buiten dit
bouwvlak. Verzoekers wensen een groter bouwvlak dan in het plan is
opgenomen en waarmee verweerder kan instemmen teneinde een historische
landbouwschuur te kunnen herbouwen. Voorts wensen zij dat ook op het
perceelsgedeelte buiten het bouwvlak een (mede)bestemming tot theetuin
wordt gelegd.
De Voorzitter overweegt dat het verzoek er aldus toe strekt dat
verwezenlijking van een bouwplan respectievelijk gebruik van gronden
mogelijk wordt, terwijl het bestemmingsplan niet in die mogelijkheid
voorziet. Verzoekers zijn niet gebaat bij schorsing van (enig deel
van) het bestreden besluit aangezien daarmee verwezenlijking van het
bouwplan respectievelijk het gebruik van gronden niet mogelijk wordt.
Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is te verstrekkend,
aangezien het scheppen van die mogelijkheid niet met een uitspraak van
de Afdeling kan worden bewerkstelligd.
2.8. Verzoekers hebben voorts bezwaar tegen de onthouding van
goedkeuring aan de zogenoemde Domburgse zomerhuizenregeling,
neergelegd in artikel 13C van de planvoorschriften. Zij wensen een
voorlopige voorziening omdat deze onthouding van goedkeuring gevolgen
kan hebben voor tot recreatieverblijven verbouwde bijgebouwen op het
perceel .
De Voorzitter overweegt dat bedoelde regeling een
vrijstellingsregeling behelst voor recreatief gebruik van aan- en
bijgebouwen. Kennelijk beogen verzoekers goedkeuring van deze regeling
opdat recreatief gebruik van bedoelde gebouwen wordt toegelaten. De
Voorzitter is van oordeel dat, daargelaten of goedkeuring van deze
regeling dat zou bewerkstelligen, een voorlopige voorziening die
zodanige goedkeuring zou inhouden, behoudens bijzondere
omstandigheden, te verstrekkend is. Immers, ook de uitspraak van de
Afdeling zal, gelet op de aard van de toetsing in de bodemprocedure,
alleen dan strekken tot goedkeuring van het voorschrift waarop het
verzoek indien voor verweerder geen ruimte bestaat een andersluidende
beslissing te nemen. Van een zodanige situatie is niet gebleken, noch
van uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld dat het bestreden
besluit evidente gebreken vertoont en bovendien zo urgente belangen in
het geding zijn dat de procedure in de hoofdzaak in redelijkheid niet
kan worden afgewacht.
2.9. In hun verzoek stellen verzoekers overigens nog de inventarisatie
van bestaande situaties aan de orde. Verzoekers hebben echter niet
duidelijk gemaakt op welke concrete onderdelen van het bestreden
besluit hun verzoek in zoverre ziet en wat het spoedeisend belang in
dezen is.
2.10. Gelet op het bovenstaande komt het verzoek ook overigens niet
voor inwilliging in aanmerking.
Proceskosten.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. De Rooy
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2007
59.