Raad van State
[s?press.press_show.Minister_van_Binnenlandse_Zaken_moet_SGP_subsidie_
verlenen]
Minister van Binnenlandse Zaken moet SGP subsidie
verlenen
De minister van Binnenlandse Zaken moet de aanvraag van de Staatkundig
Gereformeerde Partij (SGP) om subsidie op grond van de Wet
subsidiëring politieke partijen voor het jaar 2006 alsnog inwilligen.
Dit volgt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State van vandaag (5 december 2007). Hiermee vernietigt de
Raad van State in hoger beroep een eerdere uitspraak van de
bestuursrechter in Den Haag van november 2006 die tot een ander
oordeel kwam.
In deze procedure stond de vraag centraal of de Nederlandse wetgeving
waarin de subsidiëring van politieke partijen is geregeld, in strijd
is met artikel 7 van het Vrouwenverdrag. Volgens dat artikel moet de
minister verzekeren dat vrouwen op gelijke voet met mannen gekozen
kunnen worden ("passief kiesrecht") en kunnen deelnemen aan
verenigingen op het gebied van het openbare en politieke leven van het
land.
De Raad van State is van oordeel dat het Vrouwenverdrag niet noopt tot
het buiten toepassing laten van de Wet subsidiëring politieke partijen
waar het gaat om de subsidieaanvraag van de SGP. De Nederlandse
wetgever heeft bij de totstandkoming van die wet een afweging gemaakt
tussen het belang van gelijke behandeling en het belang van politieke
partijen om de vrijheid te hebben hun gedachtegoed uit te dragen. Die
afweging laat artikel 7 van het verdrag toe. Bij de afweging die de
wetgever heeft gemaakt is bovendien geen sprake van een evidente
doorbreking van de vereiste evenwichtige verhouding tussen het verbod
van discriminatie en het waarborgen dat vrouwen op gelijke voet met
mannen kunnen deelnemen aan het maatschappelijke en politieke leven
enerzijds en het waarborgen van het adequaat functioneren van
politieke partijen in het democratisch staatsbestel en de hun mede
daartoe komende rechten anderzijds. Voor de Raad van State is van
belang dat in Nederland is verzekerd dat vrouwen binnen het gehele
spectrum van politieke partijen lid kunnen worden van een politieke
partij, die vrouwen op gelijke voet met mannen voordraagt voor
vertegenwoordigende functies. Van een daadwerkelijke beperking van het
passief kiesrecht is geen sprake.
Daarnaast heeft de Raad van State in zijn uitspraak overwogen dat
maatregelen die vrijheden en rechten van een politieke partij
beperken, slechts onder bijzondere omstandigheden zijn
gerechtvaardigd. Politieke partijen zijn essentieel voor het goed
functioneren van een pluriforme, democratische samenleving. Ook een
partij wier gedachtegoed wat betreft de gelijkheid en
gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen afwijkt van heersende
opvattingen en actuele rechtsontwikkelingen, dient, behoudens ieders
verantwoordelijkheid ingevolge het strafrecht, onbelemmerd te kunnen
deelnemen aan het publieke debat, aldus de Raad van State.
De wet subsidiëring politieke partijen is naar het oordeel van de Raad
van State dan ook niet in strijd met het Vrouwenverdrag. In de wet is
dwingend bepaald dat de minister subsidie verstrekt aan een politieke
partij die met een of meer zetels is vertegenwoordigd in het
Nederlandse parlement. Omdat de SGP hieraan voldoet en ook aan de
wettelijke eis dat zij nooit strafrechtelijk is veroordeeld voor
discriminatie, was de minister naar het oordeel van de Raad van State
gehouden om subsidie te verstrekken en niet bevoegd om een
inhoudelijke afweging hierbij te maken. De wetgever heeft die afweging
bewust zelf gemaakt.
In zijn uitspraak toont de Raad van State overigens wel begrip voor
het standpunt van de minister dat het hem niet vrij stond de SGP
subsidie te verlenen. De minister heeft de subsidieaanvraag afgewezen
op grond van een vonnis van de civiele rechter van september 2005, dat
luidde dat de minister onrechtmatig handelt als hij subsidie verleent
aan de SGP. Onder meer de Stichting Proefprocessenfonds Clara Wichmann
had een civiele procedure aangespannen tegen de minister. Volgens de
minister lag het niet op zijn weg om in afwijking van dat vonnis de
aanvraag vervolgens in te willigen. De Raad van State benadrukt in
zijn uitspraak dat het vonnis van de civiele rechter niet bindend is
voor de bestuursrechter, omdat de bestuursrechter de door de wetgever
aangewezen rechter is om te oordelen over de toepassing door de
minister van de wet subsidiëring politieke partijen. Overigens kon de
Stichting die de civiele procedure had aangespannen en volgens de Raad
van State belanghebbende is bij het besluit van de minister, als
partij mee procederen bij de Raad van State.
Tegen het vonnis van de civiele rechter loopt nog een
hogerberoepsprocedure bij het gerechtshof in Den Haag. Naar
verwachting zal het gerechtshof binnen afzienbare tijd zijn arrest
wijzen.
Tegen de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State is geen hoger beroep meer mogelijk.
Klik hier voor de volledige tekst van de uitspraak met zaaknummer
200609224/1.
Voor meer informatie over de uitspraak en/of de procedure kunt u
contact opnemen met mr. Sabine Heijstek (070 426 45 20 of 06 52 07 70
00) of mr. Pieter-Bas Beekman (070 426 47 73 of 06 52 07 70 04).