ChristenUnie
Overleg over de versterking van de positie van het slachtoffer
in het strafproces
Overleg over de versterking van de positie van het slachtoffer in het
strafproces
maandag 03 december 2007 16:43
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Bij misdrijven zijn mensen
betrokken. Dat geldt voor de hele breedte van de strafrechtelijke
rechtshandhaving, maar spitst zich vandaag toe op de positie van de
slachtoffers van strafbare feiten. Meer dan welke andere betrokkene in
het strafproces ook, zijn het de slachtoffers die veelal, onvoorzien
en ongevraagd, worden geconfronteerd met leed en schade die hen door
anderen zijn toegebracht. Versterking van de positie van het
slachtoffer in het strafproces, zoals de titel van het voorliggende
wetsvoorstel luidt, kan dan ook in beginsel rekenen op de steun van
mijn fractie. Twee elementen die ook in de memorie van toelichting
worden genoemd, zijn daarbij voor ons van bijzondere betekenis.
Allereerst het uitgangspunt dat de strafrechtelijke procedure het leed
en de schade van het slachtoffer niet mag vergroten. Daarnaast is er
de notie dat het belang van het slachtoffer niet absoluut is, maar
moet worden afgewogen tegen dat van andere procesdeelnemers.
Ik heb op drie punten aanmerkingen. Allereerst betreffende het recht
van het slachtoffer om kennis te nemen van processtukken die voor het
slachtoffer van belang zijn. Mijn fractie steunt de voorgestelde lijn:
kennisneming als recht, met nadere uitwerking in een AMvB. De reactie
van de minister betreffende het verstrekken van afschriften van
stukken aan slachtoffers roept bij mij echter vragen op.
In het voorgestelde zesde lid van artikel 51b staat kort gezegd, dat
het slachtoffer een afschrift kan krijgen van alle stukken die hij
heeft kunnen inzien. Wij hebben daar reserves bij. De
een-op-eenverhouding tussen inzage en afschrift ligt voor mij niet
zonder meer voor de hand. De collega's van CDA en VVD hebben ook al
zoiets gezegd. De belangen van een verdachte en/of een andere
betrokkene, bijvoorbeeld een getuige, kunnen zich ertegen verzetten
dat het slachtoffer naast inzage in bepaalde stukken -- en daarmee
inhoudelijke kennis daarvan -- ook de fysieke beschikking krijgt over
die stukken. De voorgestelde tekst biedt voor dat onderscheid geen
ruimte. De minister zegt in de nota naar aanleiding van het verslag
weliswaar toe dat hij het onderscheid tussen het verlenen van inzage
en het verstrekken van afschriften zal bezien in het kader van de op
te stellen AMvB, maar volgens mijn fractie is hij dan al te laat.
Immers, in de bedoelde AMvB wordt het inzagerecht nader uitgewerkt,
maar wordt niets veranderd aan de eerdergenoemde een-op-eenverhouding
tussen inzage en afschrift, terwijl daar juist de kern van het
probleem ligt. Graag krijg ik dan ook een nadere reactie van de
minister op dit punt.
Het tweede aandachtspunt betreft de schadevergoeding. De mogelijkheid
om zich te voegen in het strafproces maakt het voor benadeelden in de
praktijk veel eenvoudiger om een vordering tot schadevergoeding in te
dienen en toegewezen te krijgen, dan als de vordering afzonderlijk via
de civiele rechter moet lopen. Echter, om uiteenlopende redenen lukt
het benadeelden soms niet om de toegewezen vordering daadwerkelijk te
innen, of gaan zij daartoe niet over. Gelukkig is er de wettelijke
mogelijkheid van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht waarbij de
Staat of het CJIB zich inspant om de geleden schade ook daadwerkelijk
op de veroordeelde te verhalen. Toepassing van de
schadevergoedingsmaatregel is evenwel alleen mogelijk indien de
rechter daartoe beslist, al dan niet op dat spoor gezet door de
officier van justitie. De benadeelde zelf of eventueel een betrokken
medewerker van bijvoorbeeld Slachtofferhulp kan dat ook hebben gedaan.
Helaas werd mijn fractie recentelijk een geval bekend waarin een
vordering tot schadevergoeding werd toegewezen, maar benadeelden niet
op de hoogte waren van het bestaan van de schadevergoedingsmaatregel.
Ook de officier van justitie en de rechter besteedden er geen aandacht
aan en uiteindelijk hebben angst voor een rechtstreekse confrontatie
met de veroordeelde en financiële belemmeringen voor het starten van
een civiele procedure ertoe geleid dat de geleden schade onvergoed
bleef. Sprekend over versterking van de positie van het slachtoffer,
moet ik zeggen dat dit voor mijn fractie moeilijk verteerbaar is. Kan
de minister aangeven of hij mogelijkheden ziet om de toepassing van de
schadevergoedingsmaatregel verder te verbeteren dan wel in ieder geval
te stimuleren?
De heer Teeven (VVD): Door de fracties van de Partij van de Arbeid en
de VVD is een amendement ingediend over de ad informandum-feiten. Uw
fractie vraagt om een versterking van de positie van het slachtoffer.
Hoe staat uw fractie tegenover dat amendement op stuk nr. 15?
De heer Anker (ChristenUnie): Wij zijn nog behoorlijk in dubio. Ons
standpunt is ten dele afhankelijk van wat de minister zegt. Wij hebben
er in de fractie over gesproken bij de voorbereiding op dit
wetgevingoverleg. Enerzijds kan het amendement het voor het
slachtoffer gemakkelijker maken om zijn schade vergoed te krijgen.
Anderzijds kan het de rechtszaak enorm opblazen en is het misschien
handiger om het in een civiele procedure te doen. Ik ben er dus nog
niet uit wat op dit punt echt verstandig is. Vandaar dat ik de
minister expliciet vraag om een reactie op dit punt én mij daarover
met mijn fractie nader zal beraden. Uiteraard is alles wat in dit
wetgevingsoverleg wordt gezegd relevant voor de afweging die wij als
fractie zullen maken.
Over de herstelbemiddeling het volgende. De minister beaamt in de nota
naar aanleiding van het verslag dat het de voorkeur verdient dat de
dader de schade vergoedt en er voor het slachtoffer aanvullende
mogelijkheden bestaan om genoegdoening te krijgen. Die voorkeur deel
ik van harte, maar ik moet vaststellen dat de mogelijkheid van
bemiddeling tussen verdachte en slachtoffer er in dit wetsvoorstel
magertjes afkomt met welgeteld achttien, niet veelzeggende woorden in
artikel 51h. Dit klemt te meer nu het kaderbesluit de lidstaten juist
opdraagt om bemiddeling te bevorderen. Mijn fractie begrijpt best dat
de minister de uitkomsten van allerlei pilots wil afwachten, maar ik
dring nu al aan op een uitdieping van dit onderwerp; het is nu
namelijk wat dunnetjes in het wetsvoorstel.
Nadere gedachtenwisseling
De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Ik dank de minister voor
zijn beantwoording. Ik neem alles mee in mijn overwegingen in het
kader van de stemmingen volgende week. Ik zie de nota van wijziging
graag tegemoet.