abcdefgh
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG
Contactpersoon Doorkiesnummer
- -
Datum Bijlage(n)
4 december 2007 -
Ons kenmerk Uw kenmerk
VENW/DGP-2007/9379 -
Onderwerp
Verkeersveiligheid
Geachte voorzitter,
Tijdens het Algemeen Overleg Verkeersveiligheid van 6 november j.l. zijn er vragen aan
mij gesteld over het verkeersveiligheidsbeleid. Veel daarvan heb ik tijdens het Algemeen
Overleg al beantwoord. Mede in antwoord op uw brief van 12 november 2007, kenmerk
07-VW-B-102, beantwoord ik hierbij, mede namens mijn ambtgenoot van Justitie, de
resterende vragen.
1. Is het mogelijk om de verkoop van fietsbanden zonder zijreflectie aan banden te
leggen?
1. In theorie is het mogelijk om een verkoopverbod voor ongewenste zaken in te stellen.
In dit geval zou daarvoor echter eerst de regelgeving aangepast moeten worden
omdat het namelijk niet verplicht is om zijreflectie op de banden te voeren. Artikel
5.9.51 van het Voertuigreglement zegt dat fietsen op twee wielen moeten zijn
voorzien van witte of gele retroreflectoren aan de wielen. Dat wil zeggen dat de
retroreflector dus niet per se op de banden hoeft te zitten. Als voor een andere vorm
van retroreflectie wordt gekozen, bijvoorbeeld op de velg of door middel van een
lintvormige retroreflector aan de spaken, dan voldoet dat ook. In de Regeling
toelatingseisen voertuigonderdelen staat in de artikelen 18 t/m 27 beschreven aan
welke eisen wielretroreflectoren moeten voldoen. Ik zie vooralsnog geen reden om de
regelgeving aan te passen teneinde de verkoop van fietsbanden zonder zijreflectie
aan banden te kunnen leggen.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat Telefoon 070 - 351 6171
Postbus 20901 2500 EX Den Haag Fax 070 - 351 7895
Bezoekadres : Plesmanweg 1-6, Den Haag Internet www.minvenw.nl
Bereikbaar met tramlijn 9 of bus 22 vanaf station CS of met tramlijn 9 vanaf station HS
VENW/DGP-2007/9379
2. Wat is uw visie op de mogelijkheid om indien het rijbewijs is ingenomen het op naam
hebben staan van een kenteken te verbieden?
2. Het rijbewijs is bedoeld als bewijs van rijvaardigheid en rijgeschiktheid waarmee
gemotoriseerd aan het verkeer kan worden deelgenomen. Dit staat los van de vraag
of iemand in civielrechtelijke zin een auto in bezit mag hebben. In het civiele recht
gaat het meer om de juridische begrippen: eigendom of houderschap en de feitelijke
beschikkingsmacht over in dit geval een auto kunnen hebben.
Niet valt in te zien dat in het geval van iemand het rijbewijs is ingevorderd, is
ingehouden of ongeldig is verklaard, deze persoon niet in civielrechtelijke zin zou
kunnen instaan als houder of eigenaar van een auto, die door anderen -al dan niet in
familierechtelijke relatie met betrokkene- met instemming feitelijk kan worden
gebruikt. Evenmin past het in ons rechtssysteem, dat door een enkele invordering of
door een inhouding dan wel ongeldigverklaring, een rijbewijshouder het
eigendomsrecht of het houderschap kan verbeuren.
3. Hoe denkt u over het Duitse model voor het puntenrijbewijs?
3. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het
wetsvoorstel puntenstelsel rijbewijzen (30324, nr. 3 en 7) is weergegeven waarom
niet is gekozen voor een puntenrijbewijs naar Duits model. De belangrijkste
overwegingen, die ik onderschrijf, zijn de volgende geweest:
- Bestuurders die ernstige verkeersdelicten begaan, zijn het grootste gevaar voor de
verkeersveiligheid. Daarom is gekozen voor de aanpak van ernstige verkeersrecidive
en niet van alle overtreders;
- Het toekennen van punten aan bestuurders die lichte verkeersdelicten hebben
begaan (de zgn. Muldergedragingen, zoals bijvoorbeeld rijden door rood licht en een
kleine snelheidsovertreding) zal een grote bureaucratische exercitie zijn die leidt tot
grote bestuurslasten: er zal een aparte "puntenbank" moeten worden opgezet die al
die registraties zal moeten bijhouden. En zeker als er ook nog de systematiek zou
moeten toegepast met het terugwinnen van punten door middel van het volgen van
cursussen, zal dat leiden tot een omvangrijke bureaucratie met veel kosten en lasten.
Om die reden is gekozen voor een eenvoudig puntenstelsel dat zich concentreert op
verkeersrecidive;
- Verder zou zo'n toekenning strijdigheid opleveren met de werkwijze van de Wet
Mulder, die vooral is gebaseerd op kentekenbekeuringen; niet de bestuurder maar de
kentekenhouder wordt beboet (verhouding ongeveer 85-15 %). Maar juist voor de
werking van het puntenrijbewijs is de vaststelling van de identiteit van de bestuurder
essentieel. Dit is niet mogelijk als er uitsluitend een foto van het voertuigkenteken is
gemaakt;
- Er zou weliswaar een voorziening kunnen worden getroffen dat de
kentekenhouder zou kunnen aangeven in een bepaalde geval niet de feitelijke
bestuurder te zijn geweest: een dergelijke oplossing is echter bij een eerder
wetsvoorstel zeer kritisch door de Raad van State becommentarieerd vanwege de
grote fraudegevoeligheid en sindsdien is er op dit punt niets veranderd.
---
VENW/DGP-2007/9379
4. Wat hebt u ervoor over om de onveilige situatie op de N69 op te lossen?
4. De landelijke markt- en capaciteitsanalyse geeft aan dat de doorstroming op de N69
op dit moment niet voldoet aan de ambities van de Nota Mobiliteit. Invoering van
prijsbeleid lost dit probleem niet voldoende op. Bovendien loopt de weg door de kern
van Valkenswaard, wat slecht is voor de leefbaarheid. Met de regio is afgesproken de
N69 mee te nemen in de verkenning van de bereikbaarheidsproblematiek rond
Eindhoven. De regio zelf heeft vooralsnog 70 mln gereserveerd voor maatregelen
aan de N69, het Rijk 16 mln.
5. Kunt u uiteenzetten welke instructies de politie heeft ten aanzien van het opmaken
van een proces-verbaal ter plekke door de politie in het geval van ongevallen met
slachtoffers met ernstig letsel?
5. In de aanwijzing over artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (registratienummer
2004A001) van het College voor Procureurs-Generaal, die geldig is tot 1 april
2008, is een bijlage voor de politie opgenomen onder de naam "kwaliteit
opsporingsonderzoek". Dit is de instructie die het College van Procureurs-Generaal
aan de politie verstrekt.
In deze aanwijzing is onder punt 3.6 een paragraaf opgenomen met de naam
"levertijd proces-verbaal". Daarin is verwoord dat het OM lokaal afspraken zal
moeten maken met de politie om bij zware verkeersongevallen, het
opsporingsonderzoek te doen afronden, inclusief inzending van het volledige proces-
verbaal. Als uitgangspunt dient 60 dagen na de pleegdatum te worden gehanteerd.
Voorts dient in het geval dat het rijbewijs is ingehouden, het onderzoek ter
terechtzitting aan te vangen binnen 6 maanden na invordering van het rijbewijs.
6. Deelt u de mening dat de voorrangsregels op rotondes in Nederland uniform moeten
zijn?
6. De aanbevelingen voor de voorrangsregeling op rotondes zijn niet verplicht. Er zijn
een aantal redenen waarom niet gekozen is voor een verplichting.
Er kunnen lokale omstandigheden zijn die er toe nopen van de aanbevelingen af te
wijken. Iedere rotonde is weer maatwerk, met een eigen verkeersaanbod. De
wegbeheerder kan het best beslissen of de veiligheid eventueel in het geding komt
wanneer de algemene richtlijn wordt gevolgd. De lijn tot nu toe is dat de
wegbeheerder hier eventueel van af moet kunnen wijken.
Gedachte hierbij is ook altijd geweest dat in een tijd, waarin de decentralisatie van de
uitvoering van het verkeersveiligheidsbeleid verder is vormgegeven, het niet past om
centraal regels op te leggen aan de decentrale overheden.
7. Kunt u uiteenzetten hoeveel jongeren geholpen zijn met het toestaan van het rijden
onder begeleiding vanaf 17 jaar, daar waar dit alleen wordt toegestaan na het
behalen van het rijexamen, jongeren daar al gauw enige tijd mee bezig zijn en
voordat je het weet 18 jaar zijn geworden?
---
VENW/DGP-2007/9379
7. Het percentage 18 jarige kandidaten voor het praktijkexamen B is bij de aanvraag van
dit examen circa 50%. Het is op dit moment nog niet mogelijk om aan te geven
hoeveel jongeren gebruik zullen gaan maken van begeleid rijden. De deelname aan
begeleid rijden zal namelijk afhankelijk zijn van de manier waarop begeleid rijden in
Nederland vorm zal worden gegeven en is ook afhankelijk van de vraag in hoeverre
een met Duitsland vergelijkbare regeling ook in Nederland kans van slagen zal
hebben. Ik onderzoek eerst met alle betrokken partijen de voordelen van begeleid
rijden in Nederland, waarbij ook de mogelijke risico's goed in kaart worden gebracht.
Verder bezie ik samen met mijn collega's van Justitie en Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties op welke wijze de handhaafbaarheid en
aansprakelijkheid van bestuurder en begeleider geregeld moet gaan worden. Zodra
hierover meer duidelijkheid bestaat, kan een schatting worden gemaakt van het
aantal jongeren dat gebruik zal gaan maken van begeleid rijden. Het is daarbij van
belang dat jongeren tussen de 17 en 18 jaar daadwerkelijk voldoende gelegenheid
krijgen om rijervaring op te doen, waarbij rekening moet worden gehouden met de
duur van de rijopleiding en de reële beschikbaarheid van begeleiders.
8. Kunt u aangeven welke bijdrage u kunt leveren aan het verkorten van de termijnen
van gerechtelijke procedures naar aanleiding van verkeersongevallen?
8. Het komt regelmatig voor dat een veroordeelde financieel niet in staat is het gehele
bedrag in één keer te voldoen. Om ervoor te zorgen dat het bedrag toch
geïncasseerd kan worden, kan er dan een betalingsregeling worden getroffen. In de
wet is vastgelegd dat in geval van een betalingsregeling het totale bedrag binnen 27
maanden betaald moet zijn. Als dit voor de veroordeelde financieel echt niet mogelijk
is, kan in overleg met betrokkene eventueel die termijn worden verlengd. Uiteraard
streeft het CJIB ernaar om het volledige bedrag altijd zo snel mogelijk te incasseren.
Voor wat betreft de termijn van 27 maanden; dit is geregeld in artikel 561 van het
Wetboek van Strafvordering. Aan dit artikel wordt per 1 januari 2008 een lid
toegevoegd dat bepaalt dat bij een schuldregeling de termijn van 27 maanden niet
van toepassing is. Er bestaan geen plannen om de termijn van 27 maanden te
verkorten. Wel komt er een voorschotregeling voor slachtoffers van gewelds- en
zedenmisdrijven.
9. Wat is uw visie op het voorstel van de Vereniging verkeersslachtoffers voor het
benoemen van een aparte nationaal bevoegde letselschaderechter?
9. Belangrijke vraag is of een speciale rechter meerwaarde heeft, dat wil zeggen of het
slachtoffer er beter en sneller door geholpen zal worden. Van de Raad van de
Rechtspraak heb ik begrepen dat het rechtsgebied niet zo geïsoleerd is dat expertise
niet in alle rechtbanken aanwezig kan zijn, zodat concentratie van rechtspraak in de
vorm van een speciale letselschaderechter niet voor de hand ligt. Dat procedures lang
duren, heeft ook te maken met factoren buiten de rechterlijke macht. Om de
schadeafwikkeling sneller en beter te laten verlopen heeft Justitie de gedragscode
behandeling letselschade ontwikkeld, die vorig jaar in werking is getreden.
---
VENW/DGP-2007/9379
10. Deelt u de mening dat post mortem drugs- of alcoholtesten door de Officier van
Justitie moeten worden toegelaten in het kader van waarheidsvinding?
10. Zowel in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als in artikel 11 van de Grondwet is het
recht op de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam vastgelegd. De
onaantastbaarheid van het menselijk lichaam eindigt niet na de dood. Beperkingen op
het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam zijn mogelijk, mits die bij of
krachtens de wet zijn voorzien en daarvoor een zwaarwegend algemeen belang
bestaat. Een inbreuk moet noodzakelijk zijn en voldoen aan de eisen van
proportionaliteit en subsidiariteit. Een post mortem onderzoek naar het gebruik van
alcohol of drugs met als doel bij te dragen aan de waarheidsvinding voldoet niet aan
deze eisen. Bij iemand die is overleden staat op voorhand vast dat het reguliere doel
van het verrichten van een onderzoek naar het gebruik van alcohol of drugs, te
weten het instellen van vervolging wegens het handelen in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994, niet kan worden bereikt. Ingevolge artikel 69 van het
Wetboek van Strafrecht bestaat immers geen recht tot strafvordering meer tegen een
verdachte die is overleden.
Een post mortem onderzoek met als doel de andere bestuurder te helpen bij het
vaststellen van de toedracht van het ongeval voldoet eveneens in zijn algemeenheid
niet aan de eisen, neergelegd in artikel 8 van het EVRM en artikel 11 van de
Grondwet. Het is immers niet zo dat de eventuele onmogelijkheid om te achterhalen of
de overleden weggebruiker alcohol of drugs heeft gebruikt, betekent dat de
automobilist daardoor zonder meer schuld heeft. De andere bestuurder heeft geen
schuld indien hij overmacht kan aantonen. Een beroep op overmacht slaagt indien de
bestuurder geen enkel verwijt valt te maken ter zake van de wijze waarop hij aan het
verkeer heeft deelgenomen. Eventuele fouten door andere weggebruikers begaan
daaronder begrepen die van het dronken of gedrogeerde slachtoffer zelf disculperen
de bestuurder indien zij voor hem zo onwaarschijnlijk waren, dat deze bij het bepalen
van zijn verkeersgedrag hiermee naar redelijkheid geen rekening behoefde te houden.
Het is daarbij in zijn algemeenheid niet van betekenis of het onvoorspelbare gedrag van
het slachtoffer al dan niet zijn oorzaak vindt in het gebruik van alcohol of drugs.
Onderstaande vraag staat niet in uw brief vermeld. Tijdens het Algemeen Overleg heb ik
toegezegd schriftelijk op deze vraag terug te komen.
11. Kan de Segway tot het verkeer op de weg toegelaten worden op grond van artikel
2.2 van het Voertuigreglement?
11. Nee, artikel 2.2 van het Voertuigreglement is noch bedoeld, noch geschikt voor de
toelating tot de weg voor nieuwe voertuigcategorieën als de Segway.
Artikel 2.2, derde lid, van het Voertuigreglement stelt dat de minister van Verkeer en
Waterstaat kan bepalen dat voor voertuigen waarin technologieën of concepten zijn
verwerkt, die wegens hun specifieke aard niet aan een of meer van de voorschriften
---
VENW/DGP-2007/9379
van EG-richtlijnen kunnen voldoen een tijdelijke goedkeuring kan worden verleend.
Artikel 2.2, derde lid, strekt tot implementatie van artikel 16, derde lid, van de
kaderrichtlijn voor de typegoedkeuring van twee- of driewielige motorrijtuigen
(richtlijn nr. 2002/24/EG). Deze richtlijn bevat alle (in bijzondere richtlijnen
opgenomen) technische eisen waaraan een dergelijk voertuig moet voldoen.
De bedoeling van deze bepaling uit de richtlijn is om aan voertuigen die in één van de
bestaande voertuigcategorieën passen, in het geval Segway de bromfiets, maar die
vanwege het toepassen van een innovatieve techniek niet aan alle technische eisen
kunnen voldoen, een tijdelijke goedkeuring te verlenen. Deze bepaling uit de richtlijn
is niet bedoeld om een nieuwe voertuigcategorie te creëren. De verschillende
kaderrichtlijnen hanteren een strikte indeling in voertuigcategorieën, waarvan door de
lidstaten niet mag worden afgeweken.
Daarnaast is de desbetreffende bepaling ook niet geschikt om een tijdelijke
goedkeuring te verlenen. Dit hangt samen met de hieraan verbonden voorwaarden.
De lidstaat moet de verleende tijdelijke goedkeuring ter instemming voorleggen aan
de Commissie. Dit verzoek dient o.a. vergezeld te gaan van een beschrijving van de
proeven en de resultaten daarvan die zijn uitgevoerd om aan te tonen dat, ondanks
dat wordt afgeweken van de technische eisen die zijn opgenomen in volledig
harmoniserend bijzondere richtlijnen, het voertuig een gelijkwaardig veiligheids- en
milieubeschermingsniveau biedt. Daarnaast moet de lidstaat voorstellen doen tot
wijziging van deze richtlijnen om de strijdigheid weg te nemen. Aangezien de Segway
niet past in het stramien van de richtlijn, wordt op vrijwel alle punten afgeweken. Het
voldoen aan de voorwaarden uit de richtlijn is dan ook niet haalbaar, waardoor de
Commissie naar alle waarschijnlijkheid op basis van deze bepaling uit de richtlijn geen
toestemming zal geven om voor de Segway een goedkeuring te verlenen.
Hoogachtend,
DE MINISTER VAN VERKEER EN WATERSTAAT
Camiel Eurlings
---
Ministerie van Verkeer en Waterstaat