Beantwoording vragen Ministerieel Plan Bloedvoorziening
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
GMT/MVG 2812007
3 december 2007
Hierbij doe ik u de antwoorden toekomen op de vragen van de
CDA-fractie zoals gesteld in uw brief dd. 6 november 2007 (verslag
vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport).
De eerste vraag betreft artikel 2, tweede lid, van de Wet inzake
bloedvoorziening. Dit artikel luidt: "Onze Minister stelt bij de
voorbereiding van het plan de bij de bloedvoorziening betrokken
instanties in de gelegenheid om hun opvattingen ter zake naar voren te
brengen." Dit plan moet volgens deze wet jaarlijks op 1 oktober worden
vastgesteld. De CDA-fractie vraagt waarom ik op 2 oktober jl. meedeel
dat het plan 2006 en 2007 nog gecontinueerd wordt en daarbij feitelijk
in 2008, en dat betrokken partijen zijn uitgenodigd voor een gesprek
met de betrokken beleidsambtenaren nadat het plan is vastgesteld?
Handelt de regering hiermee niet in strijd met bestaande wetten?
Naar aanleiding van de resultaten van de eerste evaluatie van de Wet
inzake bloedvoorziening heeft mijn ambtsvoorganger in zijn brief d.d.
1 september 2006 (Kamerstuk 2005-2006, 29447, nr. 3) al aangegeven dat
het ministerieel plan bloedvoorziening 2006 het karakter heeft
gekregen van een een meerjarenplan. Door het meerjarenkarakter is met
de vaststelling van het ministerieel plan bloedvoorziening 2006
feitelijk ook het ministerieel plan 2007 en 2008 vastgesteld, waardoor
juridisch gezien de regering niet in strijd handelt met bestaande
wetten. Jaarlijks worden partijen die betrokken zijn bij de
Nederlandse bloedvoorziening in de gelegenheid gesteld om hun
relevante feiten en belangen naar voren te brengen. Vanwege het
meerjaren karakter van het plan zullen aandachtspunten van partijen
zonodig bij de voorbereiding van het eerstvolgend meerjarenplan worden
meegenomen. Echter, dit neemt niet weg dat indien noodzakelijk, ook
tussentijds aandachtspunten en voorstellen zullen worden meegenomen in
het gevoerde beleid.
De CDA-fractie vraagt of alle veldpartijen die over het vorige plan
zijn gehoord intussen een gesprek hebben gehad met de
beleidsambtenaren.
Tevens wordt gevraagd, indien de gesprekken hebben plaats gevonden,
welke punten zij naar voren hebben gebracht en of bij deze gesprekken
de beloning van de bestuurders van Sanquin ter sprake is gekomen en zo
ja, welke opvattingen daarover naar voren zijn gebracht.
Ondertussen heeft met de meeste door u genoemde partijen een overleg
plaatsgevonden. De algemene tendens van de gevoerde gesprekken was dat
het over het algemeen goed gaat met de Nederlandse bloedvoorziening.
Afhankelijk van de achterban of belangen waarvoor individuele
gesprekspartners staan, zijn verschillende aandachtspunten besproken.
Globaal gaat het om de volgende aandachtspunten: donorbeleid,
productveiligheid, kosten en innovatie. Door een enkele partij zijn
ook de salarissen van de bestuurders van Sanquin ter sprake gebracht
en dan met name in relatie tot het onbetaald doneren van bloed. In de
gevoerde gesprekken ging het vooral om het signaleren en benoemen van
deze punten en niet per se het willen veranderen van het gevoerde
beleid.
De CDA-fractie vraagt of het gesprek tussen de voorzitter van de
Landelijke Donorraad en de Raad van Toezicht over de honoreringen bij
Sanquin plaatsgevonden heeft (toezegging in Kamerstuk 30 800 XVI, nr.
81) en zo ja wat de uitkomst is van dit gesprek.
De voorzitter van de Landelijke Donorraad en de voorzitter van de Raad
van Toezicht hebben een gesprek met elkaar gehad op 16 augustus jl.
Het voornemen is dat er een vervolggesprek zal plaatsvinden in
februari 2008 wanneer ook de resultaten van het
(tevredenheids)onderzoek onder donors bekend zullen zijn. Tevens zal
er dan ook duidelijkheid zijn over hoe de Landelijke Vereniging van
Bloed- en Plasmadonoren definitief ingebed zal worden in de bestaande
structuur van donorinbreng.
De CDA-fractie vraagt of ik bereid ben de honorering aan te passen
zodat het salaris van de directie van Sanquin onder het publieke
maximum wordt gebracht en dat af te dwingen bij de ontwerpbegroting
voor 2008.
Het beleid dat ik als vakminister voer en dat het kabinet voert ten
aanzien van de topinkomens in de semi-publieke sectoren heb ik in mijn
brief van 4 september 2007 uitvoerig besproken. Het antwoord is dus
'nee', want ik ga niet over die honorering. Dat is een zaak die
behoort tot de bevoegdheden van de Raad van Toezicht. Verder komt het
kabinet binnenkort met een reactie op het rapport 'Normeren en
waarderen' dat de commissie-Dijkstal desgevraagd heeft opgesteld. Dat
zal ook het kader vormen van mijn verdere beleid.
Tenslotte vraagt de CDA-fractie of ik, nu ik geen nieuw plan vaststel,
bereid ben voorgaande vragen binnen twee weken te beantwoorden in het
kader van de goedkeuring van de begroting?
De beantwoording van de door u gestelde vragen vindt in dezelfde
periode plaats als het goedkeuren van de begroting van Sanquin.
Aangezien ik, zoals ik bij vraag 4 heb aangegeven, geen zeggenschap
heb over de hoogte van de bezoldiging van de Raad van Bestuur en mij
ook door de veldpartijen geen argumenten zijn aangereikt die
aanleiding geven tot het aanhouden van de besluitvorming over de
begroting van Sanquin, zal deze besluitvorming gewoon doorgang vinden
en zo spoedig mogelijk plaatsvinden.
De Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink