Belastingen op milieugrondslag
Besluit | 20-11-2007 | nr CPP07-3009
Belastingdienst/Centrum voor proces- en productontwikkeling, Sector brieven & beleidsbesluiten
Besluit van 20 november 2007, nr. CPP2007/3009M, Stcrt. nr. 232
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een herdruk van het besluit van 6 april 2007, nr. CPP2006/2825M, dat hiermee wordt ingetrokken.
De reden daarvoor is dat onder punt 4.8. een goedkeuring is opgenomen die betrekking heeft op de teruggaaf van energiebelasting met betrekking tot aardgas en elektriciteit en minerale olie verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij meer dan één instelling die charitatief, cultureel, wetenschappelijk of het algemeen nut beogend is dan wel een sociaal belang behartigt. Verder zijn geen wijzigingen aangebracht.
1. Inleiding
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
wet
Wet belastingen op milieugrondslag
besluit
Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag
wet WOZ
Wet waardering onroerende zaken
2. Grondwaterbelasting
2.1. Ontwateren en afwateren van gronden
De Grondwaterwet is niet van toepassing op het ontwateren en afwateren van gronden (artikel 1, derde lid, onderdeel a, van de Grondwaterwet). Voor de toepassing van de wet wordt een ruime interpretatie gevolgd. Die handelingen worden buiten de heffing gelaten die niet het onttrekken van grondwater ten doel hebben, maar wel de grondwaterstand beïnvloeden ten behoeve van peilbeheersing. Zo is ook sprake van ontwatering of afwatering voor bebouwde gronden zoals woonwijken, viaducten, parkeergarages e.d. waar (semi) permanent grondwater wordt onttrokken om te voorkomen dat er wateroverlast ontstaat, mits het onttrokken grondwater niet wordt gebruikt of doorgeleverd. Ook moet buiten aanmerking worden gelaten het infiltreren van water dat geschiedt ter handhaving of verhoging van de grondwaterstand tot een ander doel dan met het oog op het onttrekken van grondwater.
2.2. Beregening en bevloeiing
De onttrekking van grondwater dat uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt gebruikt voor beregeningsdoeleinden is vrijgesteld van de grondwaterbelasting (artikel 8, onderdeel e, van de wet). Onder het begrip beregening wordt ook begrepen het besproeien van bomen door fruittelers ter voorkoming van nachtvorstschade aan het fruit.
3. Afvalstoffenbelasting
3.1. Bovenafdichtingsconstructie
Materiaal dat wordt gebruikt voor het realiseren van een bovenafdichtingsconstructie wordt niet tot afvalstoffen gerekend (artikel 12, tweede lid, van de wet en artikel 5, onderdeel c, van het besluit). De bovenafdichtingsconstructie wordt boven op de egalisatie-/steunlaag aangebracht en bestaat uit een minerale en een synthetische component. De minerale component is veelal een zand/bentoniet mengsel en de synthetische, een HDPE-folie.
Hierbij kan het zogenoemde Hydrostab een vervanger voor het zand/bentoniet mengsel zijn. Indien het Expertise Netwerk Bodembescherming (ENBB) heeft aangegeven dat een bovenafdichtingsconstructie van Hydrostab met een synthetische laag gelijkwaardig is aan een bovenafdichtingsconstructie van een zand/bentoniet mengsel met een synthetische laag, wordt de Hydrostab beschouwd als een onderdeel van de bovenafdichtingsconstructie. In dat geval wordt het gebruik van componenten in de Hydrostab niet beschouwd als het storten van afvalstoffen. Het is hierbij niet van belang dat enkele componenten afvalstoffen waren voordat zij werden toegepast in de bovenafdichtingsconstructie.
3.2. Verhoudingsgetal
De strikte toepassing van het verhoudingsgetal (artikel 18b, derde en vierde lid, van de wet) kan bij bepaalde discontinue productieprocessen tot een financieringsnadeel leiden. Bij dergelijke processen zullen niet alle afvalstromen die in enig kalenderjaar in de heffing van de afvalstoffenbelasting zijn betrokken ook in datzelfde kalenderjaar de stortplaats weer verlaten in een andere verschijningsvorm of in de vorm van een ander product. Het financieringsnadeel ontstaat omdat bij de toepassing van het verhoudingsgetal de herrekening op basis van de werkelijke cijfers moet plaatsvinden na afloop van het kalenderjaar.
Goedkeuring
Om dit financieringsnadeel te voorkomen keur ik goed, dat bij de vaststelling van de definitieve afrekening in voorkomend geval rekening wordt gehouden met de mogelijke vorming van voorraad op de stortplaats. In dat geval kan die afrekening worden verschoven naar het moment waarop de in enig jaar op de inrichting aangeboden en in de heffing van de afvalstoffenbelasting betrokken afvalstromen de inrichting in de een of andere vorm hebben verlaten. De Belastingdienst levert met betrekking tot de toepassing van deze goedkeuring zoveel mogelijk maatwerk. Zij houdt hierbij rekening met de feiten en omstandigheden zoals die zich in de praktijk zullen voordoen.
3.3. Teruggaaf bestuursdwang
Een provincie of gemeente kan in verband met milieurisico's bestuursdwang uitoefenen (artikel 122 van de Provinciewet, artikel 125 van de Gemeentewet, artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 18.2 van de Wet milieubeheer). De provincie of gemeente is hierbij genoodzaakt om voor de verwijdering van afvalstoffen van derden zorg te dragen en deze af te geven aan een inrichting voor de verwijdering van afvalstoffen. De stortkosten, waaronder ook de afvalstoffenbelasting, komen hierbij voor rekening van de provincie of gemeente.
De provincie of gemeente kan de kosten van de bestuursdwang (inclusief de af valstoffenbelasting) verhalen op de overtreder (artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht). Het komt echter voor dat de kosten van de bestuursdwang feitelijk niet zijn te verhalen op de overtreder bijvoorbeeld omdat deze failliet is.
Goedkeuring
In verband daarmee keur ik goed dat op hun verzoek aan provincies of gemeenten teruggaaf van afvalstoffenbelasting wordt verleend, die in rekening is gebracht door de houder van de inrichting. De teruggaaf wordt slechts verleend indien en voor zover de kosten niet zijn te verhalen op de overtreder.
Aan de teruggaaf zijn de volgende voorwaarden verbonden:
1. Er moet sprake zijn van de uitoefening van bestuursdwang in de hierboven bedoelde zin door het bevoegde gezag van een provincie of gemeente ter zake waarvan afvalstoffen ter definitieve verwijdering worden afgegeven aan een inrichting.
2. De afvalstoffen moeten apart worden aangeboden aan de inrichting en uit de administratie van de provincie of gemeente moet de herkomst van de aangeboden afvalstoffen blijken.
3. De kosten van de uitoefening bestuursdwang, hieronder begrepen de stortkosten, afvalstoffenbelasting en de overige kosten die direct met de verwijdering van de afvalstoffen samenhangen, zijn (blijvend) niet of niet in het geheel te verhalen op de overtreder. Om te bepalen of de kosten niet verhaald kunnen worden, kan aansluiting worden gezocht bij artikel 29 van de wet op de omzetbelasting 1968. Indien de kosten voor een deel op de overtreder kunnen worden verhaald, dan wordt teruggaaf van afvalstoffenbelasting verleend naar evenredigheid van het deel van de kosten dat niet verhaalbaar is.
4. Het storten van het afval op de desbetreffende stortplaats is in lijn met het afvalstoffenbeleid van het Rijk, vast te stellen door bijvoorbeeld de Regionale Inspectie Milieuhygiëne in de regio, waarin de stortplaats is gelegen.
5. Het verzoek moet worden ingediend bij de Belastingdienst Rivierenland/kantoor Arnhem, Landelijk milieubelastingenteam. Bij het verzoek moet de provincie of gemeente een afschrift van de afrekening van de stortinrichting voegen met separate vermelding van het bedrag dat aan afvalstoffenbelasting is betaald en de overige bescheiden waaruit blijkt dat zich een situatie voordoet waarop deze regeling betrekking heeft.
4. Energiebelasting
4.1. Begrip aansluiting; complexbepaling
Onder een aansluiting wordt verstaan een aansluiting van een in Nederland gelegen onroerende zaak op een Nederlands distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd (artikel 36a, eerste lid, onderdeel f, van de wet). Voor het begrip onroerende zaak wordt verwezen naar de wet WOZ (artikel 16, onderdelen a tot en met e). Een samenstel van gebouwde of ongebouwde eigendommen - of een gedeelte hiervan - die bij eenzelfde rechtspersoon in gebruik zijn en die naar omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen, wordt als één onroerende zaak aangemerkt (de complexbepaling; artikel 16, onderdeel d, van de wet WOZ). Om een aantal objecten aan te kunnen merken als één onroerende zaak is het niet voldoende dat deze bij eenzelfde (rechts)persoon in gebruik zijn. Gelet op de feitelijke situatie, moet er sprake zijn van een eenheid, waarbij fysieke criteria doorslaggevend zijn. Het gaat bij voorbeeld om een woning met schuur en tuin of een fabriekscomplex bestaande uit een kantoorgebouw, fabrieksruimte en een opslagterrein. Het is niet zo dat alle vestigingen binnen een provincie of binnen Nederland die behoren tot één concern als één onroerende zaak (en dus als één aansluiting) kunnen worden aangemerkt.
4.1.1. Afvalwater
Gemeenten zijn op grond van de Wet milieubeheer verplicht zorg te dragen voor de doelmatige inzameling en het doelmatige transport van afvalwater dat vrijkomt bij de binnen hun grondgebied gelegen percelen. Die taak wordt uitgevoerd door middel van een stelsel van rioolleidingen en installaties voor het transport van het afvalwater naar het overnamepunt van het waterschap. Op het overnamepunt wordt het afvalwater door het waterschap overgenomen. Voor het afvoeren van het afvalwater wordt naast het transport door zogenoemde vrij verval, ook elektriciteit gebruikt voor de voeding van pompen die voor een eventuele voortstuwing van het afvalwater moeten zorgen. Die pompen zijn aangebracht in of op het rioolleidingenstelsel dat voor de afvoer van het afvalwater wordt gebruikt. Het stelsel van rioolleidingen en installaties dat bij de gemeente wordt gebruikt voor het transport van het afvalwater naar het overnamepunt van het waterschap is onderling fysiek met elkaar verbonden. Het stelsel wordt aangemerkt als één onroerende zaak.
Dit betekent dat de leveringen van elektriciteit voor de voeding van de pompen die in of op het rioolleidingenstelsel in gebruik zijn, als levering van elektriciteit via één aansluiting wordt aangemerkt.
4.1.2. Waterschappen
Waterschappen zijn publiekrechtelijke lichamen die zorg moeten dragen voor het kwaliteits- en kwantiteitsbeheer van de oppervlaktewateren in het verzorgingsgebied dat aan die lichamen is opgedragen. Die taak wordt vervuld door middel van een samenstel van watergangen, rioolleidingen, gemalen en installaties. Het door de gemeenten verzamelde vervuilde riool(afval)water wordt op een overnamepunt overgedragen aan het waterschap. Een dergelijk overnamepunt bestaat uit een gemaal dat in eigendom of in gebruik is bij het waterschap. Vervolgens wordt het vervuilde water door het waterschap via een rioolleidingenstelsel met behulp van gemalen getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Vanuit die installatie wordt gezuiverd water geloosd op het oppervlaktewater.
In dit geval is ook sprake van een rioolleidingenstelsel voor het transport van het vervuilde riool(afval)water van het overnamepunt naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het geheel van gemalen en het rioolleidingenstelsel dat in eigendom of in gebruik is bij het waterschap wordt als één onroerende zaak aangemerkt.
De bij de waterschappen in eigendom of in gebruik zijnde watergangen die worden gebruikt voor de afvoer van het gezuiverde water en het op peil houden van het oppervlaktewater, worden niet tot die onroerende zaak gerekend. Deze watergangen maken geen onderdeel uit van het rioolleidingenstelsel dat wordt gebruikt voor het transport van het riool(afval)water. Gemalen en installaties, die worden gebruikt in deze watergangen voor andere taken dan het transport van het riool(afval)water, worden dus niet als één onroerende zaak aangemerkt.
Dit betekent voor waterschappen dat de leveringen van elektriciteit, nodig voor het transport via het rioolleidingenstelsel en voor de zuivering van het door de gemeenten verzameld vervuild riool(afval)water, als levering van elektriciteit via één aansluiting wordt aangemerkt. Voor de levering van elektriciteit voor gemalen en installaties, die bij het waterschap in eigendom of in gebruik zijn voor andere taken dan het transport van het riool(afval)water, is steeds sprake van een afzonderlijke aansluiting per gemaal of installatie.
4.1.3. Waterleidingbedrijven
Waterleidingbedrijven moeten er voor zorgen dat de levering van deugdelijk leidingwater aan de verbruikers in hun distributiegebied gewaarborgd is. Dit leidingwater moet in zodanige hoeveelheid en onder zodanige druk zijn als het belang van de volksgezondheid vereist. Daartoe hebben deze bedrijven tot taak de winning, de behandeling, de opslag, het transport en de distributie van water. De waterleidingbedrijven kunnen worden onderscheiden in productiebedrijven, productie- en distributiebedrijven en distributiebedrijven.
In productiebedrijven wordt ruwwater ontrokken aan de bodem of aan het oppervlaktewater. Dat water wordt via een aaneengesloten leidingennet verpompt naar de productie-installatie van het bedrijf waar het leidingwater wordt geproduceerd.
Na de productie van het water wordt het water opgeslagen in de reinwaterkelders en watertorens. Vervolgens wordt het water via een ander aaneengesloten leidingennet naar de eindgebruikers getransporteerd en gedistribueerd. In dit leidingennet zijn pompstations aangebracht voor de voortstuwing van het water.
In dit deel van de waterketen is sprake van twee afzonderlijke op zichzelf staande processen, namelijk de productie van rein water en de distributie daarvan naar de eindgebruiker. Dit staat los van het feit dat in een aantal gevallen de productie- en distributieprocessen door één en hetzelfde bedrijf plaatsvinden. In beide processen wordt gebruikt gemaakt van afzonderlijke leidingennetten met daaraan verbonden installaties voor de voortstuwing van water. Elk van deze afzonderlijke leidingnetten wordt als één onroerende zaak van de wet aangemerkt.
Dit betekent dat voor waterleidingbedrijven enerzijds de leveringen van elektriciteit voor het onttrekken van ruwwater, het transport daarvan en de productie van reinwater als levering van elektriciteit via één aansluiting kunnen worden aangemerkt. Daarnaast kunnen de leveringen van elektriciteit voor transport en distributie van het reinwater via een aaneengesloten leidingenstelsel naar de eindgebruiker eveneens als levering van elektriciteit via één aansluiting wordt aangemerkt.
4.1.4. Kabelexploitanten
Kabelexploitanten beschikken in het algemeen over een kabelnet voor de doorgifte van het CAI-signaal. In dit net zijn elektriciteitsafleveringspunten opgenomen voor het transport en de versterking van het CAI signaal. De versterkers en de elektriciteitsafleveringspunten zijn economisch eigendom van en in gebruik bij de kabelexploitant. Er is sprake van een aaneengesloten kabelsysteem voor de doorgifte van het CAI-signaal naar de afnemers.
Goedkeuring
Gelet op deze omstandigheden keur ik goed dat het geheel van kabelnet, versterkers en elektriciteitsafleveringspunten, daargelaten de objectafbakening in het kader van de WOZ-beschikking, als één onroerende zaak wordt aangemerkt. De overige elektriciteitsafleveringspunten die bij de kabelexploitanten in gebruik zijn, zoals bij voorbeeld in kantoorgebouwen, worden niet tot die onroerende zaak gerekend.
Dit betekent dat ten aanzien van kabelexploitanten slechts de levering van elektriciteit voor de doorgifte van het CAI-signaal via het aaneengesloten kabelnet als levering van elektriciteit via één aansluiting kan worden aangemerkt.
4.1.5. Straatverlichting, telefooncellen, e.d.
In een aantal gevallen wordt op basis van een contract elektriciteit rechtstreeks door het distributiebedrijf afgeleverd aan vele afleveringspunten, die in een bepaald gebied (stad, gemeente, regio) in beheer zijn bij een bepaalde (rechts)persoon aan wie de geleverde elektriciteit in rekening wordt gebracht. Het betreft bijvoorbeeld de levering van elektriciteit aan een gemeente voor straatverlichting, aan telefoonbedrijven voor de verlichting van telefooncellen en aan busondernemingen voor bushokjes. Voor deze voorzieningen is in het algemeen geen beschikking voor de wet WOZ afgegeven. De (rechts)persoon die deze voorzieningen beheert, ontvangt in de praktijk per gemeente of per regio veelal één factuur voor het totaal van het - forfaitair bepaalde - elektriciteitsverbruik van die voorzieningen. Voor de heffing van de energiebelasting wordt daarbij aangesloten.
4.1.6. Evenementen
Bij evenementen wordt de elektriciteit veelal geleverd via een mobiele meetkast (een zogenoemde kermiskast) waarop verschillende attracties zijn aangesloten, dan wel via een rechtstreekse aftap van de kabel. Voor deze voorzieningen is in het algemeen geen beschikking voor de wet WOZ afgegeven. In een aantal gevallen worden de kosten voor de aansluiting en de elektriciteit niet rechtstreeks aan de daadwerkelijke verbruiker in rekening gebracht maar aan een tussenpersoon (bijvoorbeeld de gemeente of een installatiebedrijf), die ook het verzoek tot de aansluiting heeft gedaan. Deze tussenpersoon rekent vervolgens af met de individuele afnemers. Voor de energiebelasting wordt bij deze praktijk aangesloten. Dat betekent dat in voorkomend geval de tussenpersoon (de gemeente, het installatiebedrijf) voor het distributiebedrijf als verbruiker wordt aangemerkt en dat in de tarieven die in rekening worden gebracht de energiebelasting is verwerkt.
4.2. Belastbaar feit aardgas
Het belastbare feit voor aardgas is de levering via een aansluiting aan de verbruiker (artikel 36c, tweede lid, van de wet). Voor overige gassen is het belastbaar feit de levering van die gassen aan de verbruiker.
In de praktijk doet zich bij de distributie van aardgas - evenals bij de distributie van elektriciteit - de situatie voor, dat leveringen worden verricht aan degene die op zijn beurt leveringen via een aansluiting aan de verbruiker verricht. Voor die situatie is in de wet nog geen voorziening getroffen. Dit kan met name bij leveringen aan particuliere netten tot praktische problemen leiden.
Goedkeuring
Vooruitlopend op nieuwe wetgeving keur ik goed dat wat op grond van de wettelijke regelingen geldt voor de onbelaste levering van elektriciteit aan houders van particuliere elektriciteitsnetten, overeenkomstig wordt toegepast op leveringen van aardgas aan houders van particuliere aardgasnetten die ter zake van leveringen van aardgas via een aansluiting aan de verbruiker in de heffing van energiebelasting betrokken zijn. Die houders van particuliere netten moeten dan ook de belasting voldoen voor het aardgas dat door hen zelf wordt verbruikt (overeenkomstig artikel 36c, lid 4, van de wet).
4.3. Verlaagd tarief energiebelasting minerale oliën glastuinbouw
Voor de glastuinbouw geldt een verlaagd tarief voor de energiebelasting voor het gebruik van halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas. Deze minerale oliën moeten worden gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten. Het verlaagde tarief is alleen van toepassing als er geen aansluiting voor aardgas is (artikel 36i, derde lid, van de wet). In de praktijk blijkt dat de aanwezige aardgasaansluiting niet in alle gevallen voldoende capaciteit heeft om te worden gebruikt voor het stomen (ontsmetten) van tuinbouwgronden.
Goedkeuring
Ik keur goed, dat het verlaagde tarief voor de energiebelasting ook wordt toegepast in gevallen waarin wel een aansluiting voor aardgas aanwezig is, maar deze een onvoldoende capaciteit heeft om te worden gebruikt voor het stomen (ontsmetten) van tuinbouwgronden.
4.4. Samenloop vrijstelling en belaste levering (aard)gassen
Op productielocaties kan gebruik worden gemaakt van zowel gassen die van buiten de locatie afkomstig zijn, als van gassen die op de locatie zelf zijn geproduceerd. Deze gassen worden vervolgens voor verschillende doeleinden op de locatie gebruikt alsook doorgeleverd aan derden. Op dat moment gaan verschillende regelingen die in de wet zijn opgenomen door elkaar lopen, omdat de verschillende bestemmingen soms belast zijn en soms zijn vrijgesteld van de heffing van energiebelasting.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de verschillende gassen op basis van de herkomst naar voorkeur worden toegerekend aan de diverse bestemmingen. Deze toerekening moet op de volgende wijze gebeuren. De hoeveelheden gas die de locatie worden binnengebracht, de hoeveelheden gas die op de locatie zelf worden geproduceerd en de hoeveelheden gas die op de verschillende bestemmingen afzonderlijk worden gebruikt, moeten worden gemeten. Ook de hoeveelheden die eventueel worden doorgeleverd aan derden moeten worden gemeten. Op basis van deze gegevens kunnen de op de verschillende bestemmingen verbruikte hoeveelheden - waarvoor aanspraak op vrijstelling bestaat - worden toegerekend aan de hoeveelheden gas die op de locatie zelf zijn geproduceerd of die de locatie zijn binnengebracht.
4.5. Teruggaaf energiebelasting aardgas blokverwarming
In de wet is een teruggaafregeling van energiebelasting bij blokverwarming opgenomen (artikel 36l, derde lid). Er bestaat recht op teruggaaf als voor de verwarming van een onroerende zaak door middel van blokverwarming meer dan 158.000 megajoule warmte per jaar wordt verbruikt. 158.000 megajoule warmte komt overeen met 5.000 m³ aardgas. De teruggaaf bedraagt het verschil in tarief voor het aardgasverbruik onder 5.000 m³ (eerste schijf) en het verbruik tussen 5.000 m³ en 170.000 m³ (tweede schijf). Door deze regeling wordt een verbruiker via een blokverwarmingsinstallatie niet zwaarder belast dan een verbruiker met een eigen verwarmingsinstallatie. Deze laatste doorloopt immers gewoon het schijventarief voor zijn aardgasverbruik.
De wet biedt echter niet de mogelijkheid om teruggaaf te verlenen voor het verschil in tarief tussen de eerste schijf en de derde schijf (verbruik boven 170.000 m³) voor het aardgasverbruik boven 170.000 m³, ingeval een verbruiker per jaar meer dan 5.381.000 megajoule gebruikt. 5.381.000 megajoule komt overeen met 170.000 m³ aardgas.
Goedkeuring
Om hierin alsnog te voorzien keur ik goed dat de regeling van artikel 36l, derde en vierde lid, van de wet op overeenkomstige wijze wordt toegepast bij een verbruik boven 5.381.000 megajoule per jaar. Dit betekent, dat de teruggaaf van energiebelasting over het verbruik boven 5.381.000 megajoule per jaar wordt berekend tegen het tariefsverschil tussen de eerste en de derde schijf.
4.6. Teruggaaf energiebelasting meerdere onroerende zaken achter één aansluiting
Energiebelasting is verschuldigd voor de levering van aardgas en elektriciteit via een aansluiting aan een verbruiker (artikel 36c, tweede en derde lid, van de wet). Onder aansluiting wordt verstaan een aansluiting van een onroerende zaak op het Nederlandse distributienet waaruit elektriciteit of aardgas aan de verbruiker wordt geleverd. Er wordt een belastingvermindering toegepast per aansluiting (artikel 36j, eerste lid, van de wet).
De wettelijke regeling roept problemen op als op één aansluiting meer dan éé n onroerende zaak is aangesloten. Dit kan het geval zijn indien een huis is gesplitst in twee of meer zelfstandige onroerende zaken, zonder dat afzonderlijke aansluitingen zijn aangelegd. In deze gevallen kan het energiebedrijf slechts één keer de belastingvermindering toepassen. Het is de bedoeling om zo veel mogelijk de uiteindelijke verbruiker, die beschikt over een zelfstandige onroerende zaak, als verbruiker aan te merken. Daarom is het redelijk dat voor de toepassing van de belastingvermindering rekening wordt gehouden met het aantal zelfstandige onroerende zaken "achter één aansluiting". Dit gebeurt in de vorm van een teruggaafregeling. Op verzoek kent de Belastingdienst, na afloop van de verbruiksperiode van 12 maanden, de belastingvermindering toe in de vorm van een teruggaaf.
Met de hantering van het criterium "zelfstandige onroerende zaak" wordt aangesloten bij de praktijk van de onroerende zaakbelasting. Dit houdt in dat het feit dat meer "huishoudens" of meer gezinnen in één onroerende zaak gevestigd zijn niet van belang is en dan ook geen basis vormt voor deze tegemoetkomende regeling. Daardoor mist zij toepassing voor woongroepen, studentenhuizen, hospita's die een kamer verhuren e.d. Basis voor deze regeling blijft het in de wet neergelegde uitgangspunt dat er sprake moet zijn van een zelfstandige onroerende zaak.
Op verzoek kan teruggaaf van energiebelasting worden verleend voor een bedrag van de belastingvermindering per elektriciteitsaansluiting per kalenderjaar per onroerende zaak die zich bevindt achter de elektriciteitsaansluiting via welke het energiebedrijf de elektriciteit levert en waarop de eindafrekening betrekking heeft. Uiteraard wordt geen teruggaaf verleend van de belastingvermindering waarmee het energiebedrijf al rekening heeft gehouden. Op het bedrag van de teruggaaf wordt in voorkomend geval in mindering gebracht de te weinig in rekening gebrachte energiebelasting op leveringen van elektriciteit en aardgas als wordt uitgegaan van het verbruik per onroerende zaak. In de teruggaaf kan tevens worden begrepen een bedrag gelijk aan de omzetbelasting die is berekend over dat deel van de energiebelasting waarvoor tot teruggaaf is besloten. Degene die voor de teruggaaf van omzetbelasting in aanmerking komt mag geen recht op aftrek van de omzetbelasting hebben op grond van artikel 15 van de wet op de omzetbelasting 1968.
4.7. Teruggaaf energiebelasting voor minerale oliën
Onder bepaalde voorwaarden kan teruggaaf van energiebelasting worden verleend voor aardgas en elektriciteit gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instellingen. In geval geen aardgasaansluiting aanwezig is, is men voor verwarmingsdoeleinden aangewezen op het gebruik van huisbrandolie en propaangas. De wet voorziet voor deze minerale oliën niet in een teruggaafregeling, ook niet voor de situatie dat er geen aardgasaansluiting aanwezig is en minerale olie als substituut voor aardgas wordt gebruikt. Zowel vanuit de doelstelling van de energiebelasting als vanuit het oogpunt van rechtsgelijkheid is de minerale olie destijds ook in de energiebelasting opgenomen.
Goedkeuring
Vooruitlopend op nieuwe wetgeving keur ik goed dat in een situatie waarin geen aardgasaansluiting aanwezig is, de teruggaafregeling ook toepassing kan vinden met betrekking tot energiebelasting van minerale oliën (artikel 36l, elfde lid, van de wet).
4.8. Teruggaaf energiebelasting met betrekking tot energieproducten verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij meer dan é én instelling die charitatief, cultureel, wetenschappelijk of het algemeen nut beogend is dan wel een sociaal belang behartigt
Onder bepaalde voorwaarden wordt teruggaaf van energiebelasting verleend voor energieproducten verbruikt in een onroerende zaak die hoofdzakelijk in gebruik is bij meer dan één instelling die charitatief, cultureel, wetenschappelijk of h et algemeen nut beogend is dan wel een sociaal belang behartigt (art. 36l, twaalfde lid, van de wet).
Drie van de gestelde voorwaarden zijn zo geformuleerd dat strikte nakoming daarvan met zich mee brengt dat geen recht wordt gedaan aan doel en strekking van de teruggaafregeling. Het gaat om de volgende voorwaarden:
a. De voorwaarde dat de instellingen die de onroerende zaak gebruiken (de hurende instelling) beschikken over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke, het algemeen nut beogende of sociaal belang behartigende doelstelling blijkt (art. 36l, twaalfde lid, onderdeel a, van de wet);
Een groot aantal hurende instellingen heeft geen statuten. Doel, werkwijze en omvang maken dat ook niet nodig. Het gaat bijvoorbeeld om kaartclubs, zangkoren, e.d. Een strikte toepassing van de statuteneis zou er echter toe leiden dat veel instellingen voor wie de teruggaafregeling bedoeld was, daar niet voor in aanmerking zouden komen. Vandaar dat een wetswijziging in voorbereiding is die het mogelijk maakt dat in deze situatie de hurende instelling kan volstaan met het aan de verhurende instelling overleggen van een verklaring waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende of een sociaal belang behartigende doelstelling blijkt. Deze mogelijkheid zal alleen gelden voor verenigingen als bedoeld in artikel 26 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die niet beschikken over notarieel verleden statuten.
b. De voorwaarde dat de (verhurende) instelling die het verzoek om teruggaaf doet een bezettingsoverzicht overlegt waaruit de bezettingsgraad in tijd en oppervlakte van de onroerende zaak blijkt (art. 8ja, tweede lid, onderdeel g, Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag).
In de praktijk blijkt dat het inzicht in het gebruik van de onroerende zaak vaak eenvoudiger verkregen kan worden door aan te sluiten bij de huuropbrengsten als criterium. Vandaar dat een wijziging van de uitvoeringsregeling in voorbereiding is, op grond waarvan in plaats van het bezettingsoverzicht ook een overzicht van de huuropbrengsten overlegd kan worden, gespecificeerd naar de instellingen die gebruik van de onroerende zaak maken. Uit het overzicht van de huuropbrengsten moet dan blijken, dat de onroerende zaak hoofdzakelijk in gebruik geweest is bij meer dan één instelling die charitatief, wetenschappelijk of het algemeen nut beogend is dan wel een sociaal belang behartigt.
c. De voorwaarde dat de (verhurende) instelling die het verzoek om teruggaaf doet, beschikt over notarieel verleden statuten waaruit blijkt dat de instelling zich uitsluitend ten doel stelt beheer en exploitatie van de onroerende zaak ten nutte van de hurende instellingen (art. 36l, twaalfde lid, onderdeel b, van de wet).
In de praktijk blijkt dat veel instellingen die dorpshuizen beheren en exploiteren niet uitsluitend die doelstelling hebben. Vandaar dat een wetswijziging in voorbereiding is waardoor het woord "uitsluitend" komt te vervallen.
Goedkeuring
Vooruitlopend op inwerkingtreding van nieuwe wetgeving keur ik goed dat met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006, wordt gehandeld overeenkomstig de voorgestelde wijzigingen
5. Ingetrokken regeling(en)
Het besluit van 6 april 2007, nr. CPP2006/2825M is met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit ingetrokken.
6. Inwerkingtreding (en vervaldatum)
Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met de dagtekening van dit besluit. In afwijking hiervan treedt onderdeel 4.8 in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2006.
Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.
Den Haag, 20 november 2007.
de staatssecretaris van Financiën,
namens deze:
de directeur-generaal Belastingdienst,
mr. J. Thunnissen
Ministerie van Financiën