Raad van State


Zaaknummer: 200706633/1 en 200706633/2
Publicatie datum: maandag 3 december 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant

---

200706633/1 en 200706633/2.
Datum uitspraak: 3 december 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

en , wonend te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2007 heeft de gemeenteraad van Sint Anthonis het bestemmingsplan "Partiële herziening Turborotonde N272" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 juli 2007, nr. 1265650/1317854, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 14 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2007, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief van 14 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2007, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2007, waar appellanten, in de persoon van , bijgestaan door A.J.F. Siebelink, en verweerder, vertegenwoordigd door L.P.E.M. Steenbergen, ambtenaar van de provincie zijn verschenen. Verder is ter zitting als partij gehoord de gemeenteraad van Sint Anthonis, vertegenwoordigd door A.T.W. Heijnemans.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.


2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een rotonde en in een aanpassing van het aansluitende wegennet.

2.3. Appellanten voeren aan dat verweerder heeft miskend dat de verkeersveiligheid op de parallelweg tussen hun woning en de provinciale weg N272 in het gedrang komt. Door de verlegging van de parallelweg ontstaat een haakse bocht in het tracé, waardoor voor landbouwverkeer en fietsers gevaarlijke situaties ontstaan. Ook wijzen appellanten erop dat deze bocht op een afstand van slechts 15 meter van de uitrit van hun woning komt te liggen. Ten onrechte zijn alternatieven niet in beschouwing genomen, aldus appellanten.

2.4. Ten einde de parallelweg na de aanleg van de rotonde beter te laten aansluiten op het bestaande wegennet wordt deze verlegd. Daardoor ontstaat ter hoogte van de woning van appellanten een haakse bocht in de parallelweg. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat de verkeersintensiteit op de parallelweg laag is, zodat niet gevreesd behoeft te worden voor onveilige situaties als gevolg van de aanpassing van het tracé. Hij is er op basis van een berekening vanuit gegaan dat de verkeersintensiteit op de parallelweg 93 motorvoertuigen per etmaal bedraagt. Na de datum van het bestreden besluit hebben verkeerstellingen uitgewezen dat dit aantal 67 bedraagt. Het betoog van appellanten dat de parallelweg door (zwaar) landbouwverkeer en fietsers wordt gebruikt geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder, gelet op de aard van het verkeer, de verkeersveiligheid op de parallelweg onjuist heeft gewaardeerd. Verweerder heeft daarbij voorts in redelijkheid van belang kunnen achten dat het wegontwerp voorziet in een ruime bocht, dat sprake is van bestemmingsverkeer dat bekend is met de plaatselijke situatie, en dat de haakse bocht een snelheidsbeperkend effect zal hebben.

In het betoog van appellanten kan evenmin grond worden gevonden voor het oordeel dat verweerder een afstand van 15 meter tussen deze bocht en de uitrit van de woning van appellanten in redelijkheid niet als voldoende heeft kunnen beschouwen. Aan het geringe aantal verkeersbewegingen en de lage snelheid op de parallelweg heeft verweerder in verband hiermee in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen.

Voor zover appellanten hebben gewezen op alternatieven luidt het oordeel dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.5. Hetgeen appellanten hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2.6. Het beroep is ongegrond. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.

w.g. Kosto w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2007

381.