Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Factsheet
Voortijdig Schoolverlaten
November 2007
1
Voorwoord
Deze factsheet hoort bij de brief aan de Tweede Kamer met kenmerk VSV/DIR/2007/48811 en geeft feiten en
getallen over voortijdig schoolverlaters (vsv'ers) in Nederland. Hiervoor zijn twee informatiebronnen
gebruikt: gegevens op basis van het onderwijsnummer (ON) en informatie uit de Enquête beroepsbevolking
(EBB) van het CBS. De onderwijsnummergegevens maken zichtbaar hoeveel leerlingen jaarlijks voortijdig
uitvallen. De EBB geeft inzicht in de totale groep voortijdig schoolverlaters.
Beide bronnen bieden tevens inzicht in kenmerken van vsv'ers. Het onderwijsnummer biedt mogelijkheden
om regionale informatie (RMC-regio, gemeente, wijken) in kaart te brengen en geeft de komende jaren
geleidelijk beter zicht op de schoolloopbanen van vsv'ers en niet-vsv'ers. Door koppelingen met andere
registers (door CBS) kunnen relaties worden gelegd met arbeidsmarkt en criminaliteit.
Deze factsheet behandelt eerst de Nederlandse problematiek vanuit (inter)nationaal perspectief. Vervolgens
geeft de factsheet inzicht in de persoonskenmerken van vsv'ers en wordt hun arbeidsmarktsituatie
vergeleken met niet-vsv'ers. Daarna behandelt de factsheet de regionale en de gemeentelijke problematiek.
Tot slot geeft de factsheet informatie over vsv`ers in de 40 aandachtswijken en de vier grote steden.
Bronnen en definities
Bronnen
· De Enquête beroepsbevolking (EBB) van het CBS is een enquête onder de bevolking van 15-64 jaar.
De ondervraagde zijn afkomstig uit een grote steekproef (ca. 90.000 personen). Het aantal vsv'ers
wordt afgeleid van de steekproef.
· Het onderwijsnummer (ON) maakt het mogelijk groepen leerlingen te volgen tijdens hun
onderwijsloopbaan. Ook is het mogelijk individuele leerlingen te identificeren op opleiding. Daardoor
zijn er nu cijfers beschikbaar over het voortijdig schoolverlaten op landelijk, regionaal en
instellingsniveau. Het onderwijsnummer brengt ook achtergrondkenmerken als geslacht, etniciteit,
armoede en onderwijsniveau in beeld. Voor het onderwijsnummer wordt gebruik gemaakt van de
bekostigingsgegevens over in- en uitschrijvingen die scholen leveren aan de IB-groep. De
onderwijsnummermethode meet per jaar het aantal nieuwe vsv'ers tussen twee peildata (1-10- t-1
en 1-10 t) Dit betekent dat vsv'ers die binnen het schooljaar weer terugkeren niet worden
meegenomen. Het onderwijsnummer levert een netto cijfer (terugplaatsingen binnen het schooljaar
zijn al verwerkt). Praktijkonderwijs en vso werken nog niet (geheel) met het onderwijsnummer.
Onderwijsnummercijfers zijn exclusief vsv'ers vanuit deze onderwijsvormen. Gezien het karakter
van deze opleidingen worden deze aantallen apart gepresenteerd. De niet-bekostigde
onderwijsinstellingen werken niet met het onderwijsnummer. De cijfers zijn daarom exclusief het
niet-bekostigde onderwijs. Dit betekent zowel een onderschatting als een overschatting van de vsv-
cijfers. Enerzijds geldt dat vsv'ers uit het niet-bekostigd onderwijs niet mee tellen en anderzijds zijn
overstappers naar niet bekostigd onderwijs niet te onderscheiden van vsv'ers.
Schooljaar 2005/2006 betreffen voorlopige cijfers. Begin 2008 komen de voorlopige cijfers
2006/2007 beschikbaar en worden de cijfers over 2005/2006 definitief.
Doelen en definities
Europa:
· In Europa is afgesproken (in het kader van het Lissabonproces) het aandeel 18-24 jarigen dat geen
onderwijs volgt én geen startkwalificatie heeft tussen 2000 en 2010 met 50% te verminderen.
Hiervoor is een EU-indicator afgesproken, die jaarlijks wordt gemonitord met de gegevens uit de
Labour Force Survey (LFS). Het betreft jongeren van 18-24 jaar die op het moment van de enquête
geen startkwalificatie hebben en de afgelopen 4 weken niet hebben deelgenomen aan regulier
onderwijs, cursussen of andere korte opleidingen.
Nederland:
· De nationale doelstelling is het terugdringen van de jaarlijkse nieuwe voortijdige uitval met 50%
tussen 2002 en 2012. Het gaat om alle leerlingen van 12-22 jaar die zonder startkwalificatie in een
bepaald schooljaar het onderwijs verlaten. Een startkwalificatie is minimaal een diploma van havo,
vwo of niveau 2 van het mbo.
---
Totalen nationaal en EU indicator
Figuur 1: Doel en realisatie aantallen nieuwe vsv'ers Figuur 2: Percentage niet-schoolgaande jongeren
per jaar (bron: ON) tussen 18 en 24 zonder startkwalificatie, EU-
indicator (bron: Eurostat/CBS)
70 20%
60
50 15%
x 1.40
000
30 10%
20
10 5%
0
2005 2006 0%
2007 2008 2009 2010 2011 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010
doelstelling realisatie ON Realisatie Doelstelling
· Nederland wil het aantal nieuwe vsv'ers (12-22 jaar) in 2012 halveren ten opzichte van 2002. In 2002
waren alleen RMC-cijfers beschikbaar. Op basis daarvan zijn dat jaar 71.000 nieuwe vsv'ers geteld. Het
streven is het aantal jaarlijkse voortijdig schoolverlaters te reduceren tot 35.000 in 2012.
· Op basis van het onderwijsnummer valt het aantal nieuwe vsv'ers hoger uit dan werd geschat op grond
van de RMC-rapportages. Voor het jaar 2004-2005 is het aantal nieuwe vsv'ers op basis van het
onderwijsnummer vastgesteld op 62.500. Voor 2005-2006 ligt het voorlopige cijfer op circa 56.500.
· De EU-doelstelling richt zich op de voortijdige schoolverlaters van 18 tot 24. Het doel is het percentage
voortijdig schoolverlaters binnen deze groep te halveren in de periode 2000 - 2010. Voor Nederland
betekent dit een reductie van 15,5% in 2000 tot circa 8% in 2010. In 2006 was het aandeel vsv'ers in
deze leeftijdsgroep 12,9%.
Persoonskenmerken voortijdig schoolverlaters
· Op basis van het onderwijsnummer volgen hieronder enkele typeringen van voortijdige schoolverlaters
in het jaar 2005-2006. Mannen en jongens vormen de meerderheid, met 60%. In de totale populatie
jongeren is het aantal mannen (51%) vrijwel gelijk aan het aantal vrouwen.
· Uitval komt het meest voor bij jongeren van 17 en 18 jaar.
· Het percentage vsv'ers onder niet-westers allochtonen ligt twee keer zo hoog als onder autochtonen.
· Het aandeel van de niet-westerse allochtonen van het totaal van de vsv'ers was in 2005-2006 27,1%
Figuur 3: Nieuwe vsv'ers naar leeftijd (bron: ON)
Figuur 4: Nieuwe vsv'ers als percentage van de
deelnemers, naar etniciteit (bron: ON)
8%
22
6% 7%
21 7%
16
9% 9%
6%
20 5%
12%
4%
17
20%
3%
19 2%
16%
1%
18
21% 0%
autochtoon westers allochtoon niet-westers allochtoon
---
Figuur 5: Aandeel van het laatst genoten type onderwijs onder Figuur 6: Stroomschema nieuwe vsv'ers (bron:
ON/Onderwijsmatrix) 1
de vsv'ers
havo/vwo
vavo 4% 12% 7%
2% brug
8%
vmbo
7% bol bbl
havo/vwo 3% met diploma
1%
vmbo vo zonder vmbo diploma lj. 3 t/m 6 vmbo lj. 3+4 2% zonder diploma
met dipl. vo met vmbo diploma
mbo 2-4 12% 2%
mbo 2% pro
vo leerjaar 1+2 1%
54% vso
mbo 1
13% basisonderwijs
(incl. sbao en so)
· Van de totale groep nieuwe vsv'ers komt 19% zonder een diploma uit het voortgezet onderwijs. 12%
heeft wel een vmbo-diploma, maar stroomt niet door naar een vervolgopleiding. 67% komt uit het mbo.
2% is uit het vavo afkomstig.
· De meeste nieuwe vsv'ers komen van niveau 2-4 van het mbo (54% in totaal).
· Van de leerlingen (figuur 6) die het onderwijs instromen, verlaat 2% voortijdig het vmbo zonder diploma.
Ruim 3% van hen verlaat voortijdig het onderwijs na het behalen van een vmbo-diploma en 19% verlaat
voortijdig het MBO.
· De meerderheid van de leerlingen die in de brugklas uitvalt zit in een vmbo-brugjaar.
· In eerste instantie valt ongeveer 28 % van de jongeren uit in het vo en mbo zonder startkwalificatie (en
nog eens 3% valt uit in het vso en het praktijk onderwijs). Een deel van deze leerlingen keert later wel
weer terug in het onderwijs. Van de 18-24 jarigen heeft uiteindelijk 87,1% minimaal het niveau van de
startkwalificatie behaald of volgt nog onderwijs (LFS, Eurostat).
Figuur 7: Vertraging in het VO (bron: ON) Figuur 8: Criminaliteit, % verdachten (bron: HKS,ON)
30%
100%
25%
80%
20%
60% 15%
40% 10%
20% 5%
0%
0% aal /2 bo al 1 2 4
lj 1 ta bo bo bo 3 bo
geen 1 jr 2 jr vo tot vo vm vo/vwo to m m m m
ha bo
---
VSV-ers niet VSV-ers vsv in HKS niet vsv in HKS
· Vsv'ers hebben relatief vaker een vertraging in de schoolloopbaan opgelopen dan niet vsv'ers. Circa 65%
van de vsv'ers heeft een vertraging van 1 of meerdere jaren. Bij niet-vsv'ers geldt dit voor ongeveer
30%.
· Van het totale aantal vsv'ers is 16% verdacht van een misdrijf. Bij niet-vsv'ers is dat 3%.
1 Het stroomschema geeft aan waar in de 'doorlopende leerlijn' voortijdige schooluitval plaatsvindt. Jaarlijks starten circa 200.000
deelnemers de schoolloopbaan. Circa 56.500 van hen verlaat het vo en mbo zonder een startkwalificatie en er stromen 3000 leerlingen
uit het vso en 3500 uit het praktijk onderwijs. De percentages in het schema verwijzen naar het startaantal van 200.000 leerlingen. Het
diagram is niet gecorrigeerd voor vsv'ers die later nog terugkeren in het onderwijs. Het betreft een cohortsimulatie gebaseerd op
doorstroomgegevens van het schooljaar 2005-2006.
---
· Het percentage vsv'ers dat wordt verdacht van een misdrijf is hoger in het mbo (17%) dan in het vo
(13%).
· Het percentage verdachten is vooral hoog op niveau 1 van het mbo (vsv: 28%, niet-vsv: 21%).
De arbeidsmarktsituatie
Figuur 9: Arbeidsmarktpositie van jongeren van 15 tot 22 die geen onderwijs volgen en geen startkwalificatie hebben
(=VSV). Tussen haakjes percentage voor jongeren met startkwalificatie 2. Bron: EBB 2002-2006
Vsv 100% (sk 100%)
Werkzaam 65% (81%) Niet werkzaam 35% (19%)
Werkloos 12% (8%) Inactief 23% (11%)
Wil werken 8% (3%) Wil / kan niet werken 15% (8%)
Niet actief Niet Vanwege zorg Vanwege ziekte Andere reden
Gezocht 5% beschikbaar gezin / Arbeidsonge- 9% (6%)
(2%) op korte termijn huishouden 3% schiktheid 3%
3% (1%) (1%) (1%)
· Van de vsv'ers van 15-22 jaar heeft 65% werk en 35% geen werk. De groep niet-werkenden (=35%)
bestaat voor 12% uit werklozen en voor 23% uit inactieven.
· Van de groep inactieven (=23%) wil 8% wel werken, maar is niet actief aan het zoeken of niet op korte
termijn beschikbaar. De overige 15% inactieven wil of kan niet werken. Redenen hiervoor zijn onder
meer zorg (3%) en ziekte/arbeidsongeschiktheid (3%).
· De groep van 3% die inactief is vanwege zorg voor een gezin of huishouden bestaat geheel uit vrouwen.
Tabel 1: Arbeidsmarktsituatie met/zonder startkwalificatie (bron: EBB 2003-2006)
Hoogst behaald opleidingsniveau Werkend Niet werkend
15-22 jarigen 15-22 jarigen
· Het verschil op de arbeidsmarkt
2003-2006 2003-2006 tussen jongeren zonder en met
Startkwalificatie 81% 19% startkwalificatie is groot. Zo heeft
slechts 65% van de vsv'ers werk
MBO2/3 86% 14% (tegen 81% van de jongeren met een
MBO4 86% 14% startkwalificatie) en is 23% van de
HAVO/VWO 66% 34% vsv'ers inactief (tegen 11% van de
jongeren met startkwalificatie).
HBO/WO bachelor 82% 18% · Ongeveer tweederde van de niet-
Geen startkwalificatie 65% 35% schoolgaande vmbo-gediplomeerden
Alleen basisonderwijs 47% 53% heeft een baan.
AVO 68% 32% · Minder dan de helft van de jongeren
met alleen basisonderwijs heeft een
VMBO/mbo1 69% 31% baan.
2 Van de vsv'ers geeft een groep aan een "andere reden" te hebben waardoor ze niet willen of kunnen werken. Nader onderzoek moet
uitwijzen wat die "andere redenen" zijn.
---
VSV in RMC-regio's
Nederland is ingedeeld in 39 Regionaal Meld- en Coördinatiecentrum (RMC)-regio's. Deze indeling is vrijwel
gelijk aan de indeling volgens de Wet gemeenschappelijk regelingen (WGR). In onderstaande figuren worden
het vsv-percentage en het aantal vsv'ers per RMC-regio getoond.
Figuur 10: Nieuwe vsv'ers als percentage van het Figuur 11: Aantal nieuwe vsv'ers in de RMC-regio's
aantal deelnemers/leerlingen, in de RMC-regio's (bron: ON)
(bron: ON)
· In het jaar 2005/2006 zijn verhoudingsgewijs de meeste vsv'ers geregistreerd in de regio's Flevoland,
Kop van Noord-Holland, Agglomeratie Amsterdam, Noord-Kennemerland, West-Kennemerland,
Haaglanden, Rijnmond, Walcheren, Midden-Brabant, en Gewest Zuid-Limburg.
· Het vsv-percentage is laag in Noord- en Midden Drenthe, Zuid-West Drenthe, Ijssel-VechtOost-
Gelderland en Noord-West Veluwe.
· In absolute zin worden de meeste vsv-er gevonden in de regio's Agglomeratie Amsterdam, Utrecht,
Haaglanden, Rijnmond, West Brabant, Brabant Zuid-Oost en gewest Zuid Limburg.
Samenhangende regiokenmerken
Er zijn verschillende sociaaleconomische kenmerken op regioniveau die samenhangen met het percentage
nieuwe vsv'ers. Er wordt gekeken naar huishoudens met uitkeringen, huishoudens met lage inkomens en
niet-westerse allochtonen. Deze kenmerken hangen onderling sterk samen: als een regio hoog op een
kenmerk scoort, geldt dat ook voor de andere kenmerken. Het CBS en SCP noemen dergelijke regio's
armoedeprobleemcumulatiegebieden1 .
Hoe hoger het aandeel is van uitkeringen, lage inkomens en niet westers allochtonen in een regio, hoe hoger
het percentage nieuwe vsv-ers. Datzelfde geldt voor de armoedeprobleemcumulatiegebieden: hoe meer
leerlingen in een regio in een armoedeprobleemcumulatiegebied wonen, hoe hoger over het algemeen het
percentage voortijdige schoolverlaters is. In de figuren 12-15 staan deze gegevens op RMC-regio niveau
aangegeven.
1 Een armoedeprobleemcumulatiegebied is een postcodegebied waarin zowel het percentage huishoudens met lage inkomens, als het
percentage huishoudens met een uitkering én het percentage niet-westerse allochtonen hoger ligt dan 80% van alle postcodegebieden
in Nederland (het zogenaamde 80e percentiel).
---
Samenhangende regiokenmerken
Figuur 12: Percentage deelnemers woonachtig in Figuur 13: Percentage niet-westerse allochtone
een armoedeprobleemcumulatiegebied, per regio, deelnemers op vo en mbo, per regio, 2005/2006
2005/2006 (bron: ON) (bron: ON)
% Niet-Westers allochtonen
Percentage woonachtig in
armoedeprobleemcumulatiegebied minder dan 8% (16)
8% tot 12% (14)
minder dan 9% (20) 12% tot 22% (9)
9-18% (15) meer dan 22% (3)
18-27% (5)
Meer dan 27% (2)
Figuur 14: Percentage huishoudens met een
Figuur 15: Percentage huishoudens met een
laag inkomen 2003/2004 uitkering 2003/2004
% huishoudens met een laag inkomen
Minder dan 6,5% (7) % huidhoudens met een uitkering
6,5-7,5% (20) Minder dan 7% (11)
7,5-8,5% (7) 7-9% (22)
Meer dan 8,5% (8) 9-11% (6)
Meer dan 11% (3)
In de armoedeprobleemcumulatiegebieden is het percentage nieuwe voortijdig schoolverlaters twee keer zo
hoog als in de andere gebieden: 7,2 % versus 3,7%. In deze armoedegebieden woont ruim een kwart van de
jaarlijkse voortijdig schoolverlaters. In totaal woont één op de zes deelnemers aan het voorgezet en
middelbaar beroepsonderwijs in armoedeprobleemcumulatiegebieden.
In het noorden van Nederland liggen de percentages huishoudens met een laag inkomen en een uitkering
hoog, er wonen echter weinig niet westerse allochtonen. Hierdoor is het aandeel huishoudens in een
armoedeprobleemcumulatiegebied toch laag. Het aandeel vsv'ers in deze noordelijke gebieden ligt relatief
hoog (zie fig. 10).
---
VSV in gemeenten
Het overzicht op regionaal niveau geeft goed inzicht in de achtergronden van het voortijdig schoolverlaten.
Een aantal zaken blijft echter buiten beeld. Zo kunnen de vsv-percentages van de gemeenten binnen een
regio onderling verschillen. Deze verschillen komen in de regionale overzichten niet naar voren.
Figuur 16: VSV-percentage per gemeente (bron: ON) Figuur 17: Aantal vsv'ers per gemeente (bron: ON)
De hoge vsv-percentages worden veelal aangetroffen in de grotere gemeenten, maar ook in specifieke
gebieden, zoals bij gemeenten op de grens van de provincies Zeeland en Noord-Brabant en in Groningen.
Met uitzondering van een aantal gemeenten in het Groene Hart, scoren de gemeenten in de Randstad
verhoudingsgewijs slecht.
Het percentage vsv'ers is in Nederland gemiddeld 4,2%. In vrijwel alle 36 grootste gemeenten van het land
(behalve Zwolle en Hengelo) is het percentage hoger. Voortijdig schoolverlaten is met name een stedelijk
probleem.
Stedelijkheidsgraad
Het CBS hanteert een stedelijkheidsindeling van gemeenten in een vijftal klassen. Die indeling is gebaseerd
op de adressendichtheid van de gemeente.
Figuur 18: VSV-percentage naar stedelijkheidsgraad Figuur 19: De 10 gemeenten met het hoogste
absolute aantal vsv'ers 2005/2006 (x1000)
7,0% 4,0
6,0% 3,5
3,0
5,0%
2,5
4,0%
2,0
3,0%
1,5
2,0%
1,0
1,0%
0,5
0,0%
0,0
terk stedelijk lijk delijk ijk ijk ere Breda
erk stede del Utrecht Tilburg
atig ste sterdam Alm Haarlem Arnhem
Am Rotterdam Eindhoven
St Niet stedel
M einig ste
W s-Gravenhage
Zeer s
---
In sterk stedelijke gebieden is de kans op voortijdige uitval twee maal zo hoog als in weinig en niet-stedelijke
gebieden. Vrijwel alle grote steden vallen in de hoogste categorie met hun vsv-percentage.
In absolute zin worden de meeste vsv'ers gevonden in Amsterdam, gevolgd door Rotterdam en Den Haag. De
andere gemeenten volgen op grote afstand. Van de gemeenten buiten de Randstad scoren Tilburg,
Eindhoven, Breda en Arnhem hoog. Een kwart van de voortijdig schoolverlaters woont in de tien steden in de
bovenstaande tabel.
VSV in wijken
Uit regioanalyses (zie boven) blijkt dat het voortijdig schoolverlaten in stedelijke gebieden samenhangt met
meervoudige problematiek. Het kabinet heeft 40 aandachtswijken geïdentificeerd waar die problematiek
ernstig is. In die wijken ligt ook het percentage vsv hoog.
Tabel 3. VSV-percentages in de 40 aandachtswijken volgens de definitie van het Ministerie van WWI
Gemeente Wijknaam Gemeente Wijknaam Vsv-percentage
Vsv- percentage
Alkmaar Overdie 8,8% Nijmegen Hatert 6,5%
Amersfoort De Kruiskamp 7,6% Rotterdam Rotterdam West 8,4%
Amsterdam Amsterdam Noord 8,0% Rotterdam Noord 7,5%
Nieuw West 7,3% Bergpolder 7,7%
Bos en Lommer 8,2% Overschie 5,7%
Amsterdam Oost 6,7% Oud Zuid 8,0%
Bijlmer 7,8% Vreewijk 6,2%
Arnhem Klarendal 7,0% Zuidelijke Tuinsteden 8,6%
Presikhaaf 7,9% Schiedam Nieuwland 9,0%
Het Arnhemse Broek 7,8% Den Haag Stationsbuurt 8,9%
Malburgen/Immerloo 8,6% Schilderswijk 6,7%
Deventer Rivierenwijk 11,8% Den Haag Z-West 8,0%
Eindhoven Woensel West 8,8% Transvaal 8,2%
Doornakkers 8,4% Utrecht Kanaleneiland 6,9%
Bennekel 8,3% Ondiep 10,2%
Groningen Korrewegwijk 12,0% Overvecht 8,4%
De Hoogte 7,7% Zuilen Oost 6,7%
Heerlen Meezenbroek 5,7% Zaandam Poelenburg 7,5%
Leeuwarden Heechterp/Schieringen 10,2% Dordrecht WielwijkCrabbehof 11,0%
Maastricht Maastricht Noordoost 7,2% Enschede Velve-Lindenhof 8,3%
De 40 aandachtswijken zijn gedefinieerd op basis van een aantal sociaaleconomische kenmerken. Het
percentage vsv is daarbij buiten beschouwing gebleven. In tabel 2 is te zien dat de 40 wijken qua vsv-
percentage boven het landelijk gemiddelde scoren. Gemiddeld ligt het percentage vsv in deze wijken twee
keer hoger dan het landelijk gemiddelde. In de 40 wijken woont in totaal circa 9 van alle nieuwe voortijdig
schoolverlaters. Dat is een belangrijke groep, maar het overgrote deel (91 %) van de vroegtijdig
schoolverlaters woont niet in een aandachtswijk. De uitvoering van de aanval op de uitval richt zich op alle
gebieden met (veel) vsv'ers.
---
Vier grote steden
Een wijk bestaat uit één of meer postcodegebieden. In onderstaande figuren is het percentage vsv'ers in de
postcodegebieden van de vier grote gemeenten zichtbaar gemaakt. De postcodegebieden die liggen in de 40
aandachtswijken (herkenbaar aan het witte vlaggetje) hebben vrijwel allemaal een hoog percentage vsv'ers.
Figuur 20: Amsterdam Figuur 21: Rotterdam
Amsterdam
In de aandachtswijken wonen relatief veel voortijdig schoolverlaters. De postcodegebieden in de
probleemwijken Amsterdam Noord, Bos en Lommer, Nieuw West, Amsterdam-Oost en Bijlmer hebben
vrijwel allemaal hoge percentages vsv'ers. Amsterdam heeft ook wijken die niet tot de aandachtswijken
behoren, maar wel in de hoogste categorie zitten met hun percentage vsv'ers.
Rotterdam
Een vergelijkbaar beeld is zichtbaar in Rotterdam. Ook hier springen veel postcodegebieden in de
aandachtwijken er negatief uit. Zowel in Rotterdam-West, Rotterdam-Noord, Bergpolder, Oud Zuid en
Zuidelijke Tuinsteden worden postcodegebieden gevonden met gemiddeld meer dan 7 procent nieuwe
vsv'ers. De aandachtswijken Overschie en Vreewijk doen het relatief gezien iets beter. Rotterdam heeft ook
wijken die niet tot de aandachtswijken behoren, maar toch in de hoogste categorie zitten met hun
percentage vsv'ers
Figuur 22: Den Haag Figuur 23: Utrecht
10
Den Haag
In Den Haag wonen in de aandachtswijken Stationsbuurt, Schilderswijk, Den Haag Zuid-West en Transvaal
relatief veel voortijdig schoolverlaters. Den Haag heeft ook wijken die niet tot de aandachtswijken behoren,
maar toch in de hoogste categorie zitten met hun percentage vsv'ers
Utrecht
Eenzelfde beeld laten de postcodegebieden in de gemeente Utrecht zien. In de aandachtswijken
Kanaleneiland, Ondiep, Zuilen Oost en Overvecht wonen relatief veel voortijdig schoolverlaters. Ook in
Utrecht zijn wijken die niet tot de aandachtswijken behoren maar wel in de hoogste categorie zitten wat
betreft het percentage vsv'ers.
Een algemene conclusie voor de vier grote gemeenten is dat het percentage vsv'ers binnen de grote
gemeenten fors verschilt per wijk. De aandachtswijken hebben hoge percentages voortijdige
schoolverlaters, maar dat geldt ook voor een aantal andere wijken.
---