Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk Bijlagen
30 november 2007 VSV/DIR/2007/48811 1. Factsheet Voortijdig Schoolverlaten
2. Geactualiseerd beleidsprogramma Voortijdig
Schoolverlaten
3. Sturingsconcept VSV
4. Rapport van bevindingen over Thema-
onderzoek VSV 2007
5. Rapport Organise to learn
Onderwerp
Uitvoeringsbrief schooluitval
Hierbij bied ik u aan de uitvoeringsbrief "Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en
doorzetten". Zoals de ondertitel aangeeft, wordt in deze brief geen nieuw beleid aangekondigd maar de
huidige inzet versterkt met acties om het ingezette beleid nog krachtiger uit te voeren.
Met deze brief voldoe ik aan de toezegging aan u gedaan op 27 juni 2007 tijdens het wetgevingsoverleg
over het Jaarverslag OCW (31 031 VIII nr.19).
In de brief treft u tevens een actueel overzicht aan van de aantallen voortijdige schoolverlaters in het
PO, het VO en het MBO. Hiermee voldoen wij aan het verzoek van de Commissie met de brief van 9
november 2007 (07-OCW-B-65).
De minister van Onderwijs, Cultuur en De staatssecretaris van Onderwijs,
Wetenschap, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
2/12
Aanval op de schooluitval: een kwestie van uitvoeren en doorzetten
1. Inleiding
Iedere jongere heeft zijn eigen doelen, wensen en ambities. Een goede opleiding verdubbelt de
kans om die waar te maken. Volgens het CBS hebben schoolverlaters zonder een startkwalificatie
twee keer zo vaak geen baan als jongeren die wel een startkwalificatie hebben1.
Maar er zijn meer redenen waarom een startkwalificatie belangrijk is. Er is geschoold personeel
nodig voor de kenniseconomie en onze samenleving krijgt te maken met ontgroening en
vergrijzing. Daardoor neemt de druk op de arbeidsmarkt toe.
Uit de cijfers blijkt dat jongeren zonder startkwalificatie ruim vijf keer zo vaak het criminele pad op
gaan als jongeren die wel een startkwalificatie hebben (Zie bijlage 1, de factsheet Voortijdig
Schoolverlaten). Daarnaast dragen meer jongeren met een startkwalificatie bij aan een veiligere
samenleving. Op de veiligheid gaan we hier niet verder in. We volstaan met de vermelding dat de
ministeries van OCW, Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Jeugd en Gezin
scholen helpen de veiligheid in het onderwijs te verbeteren (zie de brief aan de Tweede Kamer,
2007-2008, 29644, nr. 85).
Werkloosheid, verspilling van talent en arbeidskracht, criminaliteit: het is duidelijk dat voortijdig
schoolverlaten (VSV) slecht is voor jongeren, hun ouders, omgeving en de maatschappij. Daarom is
de aanval op de schooluitval ingezet. In de nota Aanval op de uitval (28 april 2006) staat wat
jongeren als Jeffrey, Zaira, Dennis en Lisa nodig hebben om het beste uit zichzelf te halen en om te
voorkomen dat ze van school gaan zonder startkwalificatie. Daarvoor zijn al belangrijke stappen
gezet:
· De kwalificatieplicht is ingevoerd. Jongeren tussen de 16 en 18 jaar zonder startkwalificatie
moeten een volledig onderwijsprogramma volgen dat is gericht op het halen van een
startkwalificatie.
· Voor het schooljaar 2006/2007 zijn convenanten gesloten met 14 RMC-regio's (Regionaal
Meld- en Coördinatiepunt) met de hoogste uitval. Het doel: binnen een jaar de uitval met 10%
terugdringen.
· Met het onderwijsnummer (ON) is een meetinstrument ingevoerd om het beleid te monitoren
en bij te sturen. Hiermee kunnen we ook de RMC-regio's van actuele informatie voorzien. (Zie
paragraaf `VSV in RMC-regio's' in bijlage 1: factsheet Voortijdig Schoolverlaten).
Dat heeft geholpen, maar nog niet genoeg. In het schooljaar 2005/2006 gingen 56.500 jongeren
voortijdig van school. Dat zijn er 14.500 minder dan in 2002, maar nog steeds te veel. Het kabinet
is vastbesloten om het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in 2012 te halveren. Dan mogen
er niet meer dan 35.000 over zijn, vergeleken met de 71.000 in 2002.
Gemakkelijk is dat niet. Om te beginnen is het aantal geregistreerde uitvallers door de invoering
van het onderwijsnummer toegenomen (Zie brief Tweede Kamer, 2006-2007, 26695, nr. 37),
waardoor de jaartotalen vanaf 2004/2005 hoger uitvielen dan op basis van RMC- registraties.
Bovendien is het zo dat naarmate de groep krimpt, de jongeren met de hardnekkigste problemen
overblijven.
Daarom verhogen we onze inzet. Niet met nieuw beleid, maar met acties om het ingezette beleid
nog krachtiger uit te voeren. En er is extra geld, van 21 miljoen euro in 2008 tot indicatief 71
miljoen in 2011. De besteding van de VSV-middelen vanaf 2009 tot en met 2011 staat gereserveerd
op de aanvullende post bij het ministerie van Financiën. Bij de voorjaarsnota wordt jaarlijks
besloten of de VSV-middelen aan de OCW begroting worden toegevoegd. Daarnaast krijgen de
gemeenten voor het voorkomen van schooluitval jaarlijks een bedrag dat oploopt van 4 miljoen
euro in 2008 tot 19 miljoen euro vanaf 2011. Dat is één van de afspraken uit het bestuursakkoord
dat met de VNG is afgesloten.
1 EBB 2002-2006.
3/12
In deze brief kunt u lezen waar onze extra acties op gericht zijn. Want linksom of rechtsom, die
helft minder schooluitvallers in 2012 gaan we halen. De eerste voortekenen geven een goede reden
tot optimisme. Er vallen minder leerlingen uit in niveau 1 van het mbo. En vrijwel alle 14 RMC-
regio's waar een convenant is ondertekend zeggen dat ze in het schooljaar 2006/2007 het doel van
10% minder schoolverlaters hebben gehaald. Het ziet er dus goed uit, hoewel de definitieve cijfers
nog niet binnen zijn. Die ontvangt u in het voorjaar van 2008.
In een hogere versnelling
Scholen, gemeenten, CWI, zorginstellingen en het regionale bedrijfsleven dragen allemaal bij aan
de strijd tegen schooluitval. Zij weten als geen ander waar `de gaten' vallen en wat op regionaal
niveau nodig is om de uitval nog verder terug te dringen. Daarom hebben we uitgebreid naar hun
ideeën geluisterd: op de landelijke werkconferentie VSV op 19 april 2007 en in drie
`verdiepingsgesprekken'. We hebben samen uitgezocht hoe we in de komende jaren extra winst
kunnen behalen. Iedereen is het er in elk geval over eens dat de VSV-convenanten een succes zijn.
De `gouden driehoek' tussen scholen, gemeenten en het rijk werkt.
Daarom gaan we door met ons beleid uit de nota Aanval op de Uitval, maar in een hogere
versnelling. Onze maatregelen richten zich op: aanpakken bij de bron, soepele overgangen tussen
schooltypen, het bij de les houden van leerlingen en de praktijk als leermeester. Ofwel: voorkomen
is beter dan genezen. Maar we vergeten ook de groep (werkende) schoolverlaters niet. Dit levert de
volgende punten op, die ook in het beleidsprogramma van het kabinet staan:
· Extra aandacht voor een soepele overgang van vmbo naar mbo;
· Betere loopbaanoriëntatie, studiekeuze en begeleiding;
· Meer en betere zorg op school;
· Aantrekkelijker onderwijs, met sport en cultuur, om jongeren op school te houden;
· Meer ruimte voor vmbo-scholieren die het best leren met hun handen;
· Meer maatwerktrajecten om uitval te voorkomen;
· Inzet van 20.000 EVC-trajecten voor schooluitvallers van 18 tot 23 jaar.
De partners
We maken dus geen nieuw beleid, maar halen alles uit de kast om de eerder ingezette aanval te
laten slagen. Ons geactualiseerde beleidsprogramma 2007-2011 vindt u in bijlage 2. De
`vervolgaanval' heeft een breed front en een krachtige uitvoering op regionaal niveau. De inzet en
samenwerking van diverse partners is hiervoor noodzakelijk. Het gaat om scholen, gemeenten,
jeugdzorg, bedrijfsleven, ouders, maatschappelijk werk, politie, justitie en niet in de laatste plaats
de docent. De docent speelt een cruciale rol in het voorkomen en signaleren van schooluitval. OCW
wil deze partners zo veel mogelijk stimuleren en ondersteunen in de strijd tegen schooluitval.
Daarom sluit OCW vierjarige convenanten met gemeenten en onderwijsinstellingen. In die
convenanten staan duidelijke resultaatafspraken en OCW steunt alle partijen zoveel mogelijk om
die te halen.
Het rijk zorgt voor de bovenregionale coördinatie. Daar zijn meerdere departementen bij
betrokken, omdat uitval vaak wordt veroorzaakt door meerdere factoren: leer- en
motivatieproblemen, een moeilijke gezinssituatie, schulden, criminaliteit. OCW werkt daarom
samen met een groot aantal ministeries: Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK),
Defensie, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)2, Economische Zaken (EZ), Jeugd en Gezin
(J&G), Justitie, Sociale zaken en werkgelegenheid (SZW), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
en Wonen, Wijken en Integratie (WWI).
2 LNV is verantwoordelijk voor het zogenoemde groene onderwijs.
4/12
2. Preventie
Uit diverse onderzoeken blijkt dat vroeg ingrijpen op school uitval op latere leeftijd kan voorkomen.
Dat ingrijpen gebeurt met het organiseren van een zorgstructuur die dicht bij de jongeren staat,
adequaat verzuimbeleid, hulp bij loopbaanoriëntatie- en begeleiding en het verbeteren van de
aansluiting van primair naar voortgezet onderwijs en van vmbo naar mbo. In deze maatregelen zijn
twee hoofdthema's te onderscheiden: de betere aansluiting tussen schooltypen (zie hoofdstuk 2.1)
en het op school houden van leerlingen (zie hoofdstuk 2.2).
2.1 Betere aansluiting tussen schooltypen
Overgang van primair naar voortgezet onderwijs
Leerlingen hebben vaak moeite met de overgang van het ene naar het andere schooltype. We
kijken daarom hoe we de overgang van primair naar voortgezet onderwijs voor ze kunnen
vergemakkelijken. Daarbij willen we niet alleen doorlopende leerlijnen, maar ook doorlopende
zorglijnen. Als leerlingen in het basisonderwijs of speciaal onderwijs zorg krijgen, mag die niet
wegvallen na de overstap naar het voortgezet onderwijs.
In het voortgezet onderwijs bieden het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) en het regionale
zorgbudget de scholen gelegenheid om zorg te bieden. Daarnaast krijgen leerlingen in het vierde
jaar van het vmbo extra loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB).
Verbeteren aansluiting van vmbo naar mbo
Het vmbo - de naam zegt het al - moet jongeren voorbereiden op het middelbaar beroepsonderwijs.
Toch stranden veel van hen op de overgang van vmbo naar mbo. In 2007 schreven ruim 7.000
jongeren met een vmbo-diploma zich niet in voor een vervolgopleiding. Deze jongeren en hun
ouders ontvangen een brief van staatssecretaris Van Bijsterveldt met het dringende advies voor de
jongeren om toch door te leren.
Om ervoor te zorgen dat minder jongeren struikelen over de overgang van vmbo naar mbo is het
noodzakelijk dat ook vmbo en mbo gaan samenwerken, ook in het kader van de doorlopende
leerlijnen. Dat doen ze nu nog te weinig. Vaak begeleidt het vmbo de leerling naar de uitgang, en
het mbo staat bij de eigen deur te wachten. De leerling moet zelf zijn weg naar het mbo zien te
vinden. We gaan naast beleidsimpulsen uitzoeken of het zin heeft om voor een soepelere overgang
financiële prikkels in te bouwen bij zowel vmbo als mbo.
Experimenten vmbo-mbo
Het is niet alleen nodig dat vmbo en mbo beter samenwerken, maar ook dat ze inhoudelijk beter op
elkaar aansluiten. Op dit moment vinden negen experimenten plaats in het kader van de Regeling
vernieuwende projecten doorlopende leerlijnen vmbo/mbo. Doel is een integrale leerlijn, die moet
leiden tot aanzienlijk minder schooluitval, meer maatwerk, kwalificatiewinst en gemotiveerde
leerlingen. De experimenten vallen binnen de huidige wet- en regelgeving.
Naast de lopende experimenten beginnen in het schooljaar 2008/2009 nieuwe experimenten. Die
moeten het voor een groep leerlingen in de basisberoepsgerichte (bb-) leerweg makkelijker maken
door te stromen van het vmbo-bb naar mbo, om zo hun diploma mbo-niveau 2 te halen. Deze
leerlingen in de bb-leerweg van het vmbo zijn kwetsbaar, doordat ze behoefte hebben aan een
meer praktische invulling dan de bb-leerweg op dit moment biedt.
Het experiment houdt in dat de vmbo-school en het roc samen één leergang op één school
aanbieden. De leerling volgt een praktijkgericht traject van vmbo-bb en mbo-niveau 2. Hij kan
daarbij op zijn vertrouwde school blijven, met meer bekende leraren en één onderwijsaanpak.
5/12
Voorwaarde voor deelname aan het experiment is dat de samenwerking tussen de vmbo-scholen en
de roc's goed is geregeld en juridisch is vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. De
samenwerking gaat zo ver dat eigenlijk sprake is van integratie.
Op basis van de resultaten van de nieuwe experimenten bekijken we of zo'n geïntegreerde leergang
echt meerwaarde heeft. Als dat zo is, wordt bekeken wat dat betekent voor wet- en regelgeving.
Betere loopbaanbegeleiding
Goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) is van grote invloed op de motivatie van leerlingen.
Het onderzoek `Leerloopbanen en loopbaanleren'' (Meijers ea., 2006 ) stelt dat LOB zelfs van
grotere invloed is op de motivatie dan persoonlijke factoren en leerprestaties. Volgens deze
onderzoekers is daarom een `krachtige loopbaangericht leeromgeving' nodig. Ook ouders
beschouwen individuele aandacht en begeleiding als de belangrijkste succesfactoren voor goed
onderwijs.
Meer loopbaanbegeleiding is geen luxe. Dat blijkt wel uit het feit dat 57% van de vmbo-leerlingen
die naar het mbo overstappen niet of slechts in beperkte mate weet wat voor werk hij later wil
gaan doen (onderzoek Cinop, 2005). Volgens de inmiddels opgeheven `Taskforce
jeugdwerkloosheid' vindt 40% van de vierdejaars vmbo'ers het lastig om een studie te kiezen.
Scholen hebben echter moeite om goede LOB te bieden. Een van de redenen is dat scholen vaak te
veel op hun eigen aanbod gericht zijn. Als een leerling meer wil, speelt de school daar onvoldoende
op in. Scholen weten vaak ook niet wat de beroepsmogelijkheden zijn bij regionale bedrijven. Het is
daarom wenselijk dat scholen en het regionale bedrijfsleven meer samenwerken voor
loopbaanbegeleiding. OCW gaat hen helpen met het verspreiden van de goede voorbeelden,
kwaliteitsverbetering en communicatieactiviteiten.
2.2. Leerlingen op school houden
Verbetering van de zorg op school
Op de eerste plaats staat dat alle jongeren die zorg nodig hebben hulp krijgen van Centra voor
Jeugd en Gezin (CJG), provinciale jeugdzorg, jeugd-ggz (geestelijke gezondheidszorg) en jeugd-lvg
(licht verstandelijk gehandicapten zorg). Daarvoor zijn de Zorg Advies Teams (ZAT's) erg
belangrijk. In de ZAT's zitten professionals uit (speciaal) onderwijs, welzijnswerk, leerplicht/ RMC,
jeugdzorg, gezondheidszorg en veiligheid. Ze zorgen ervoor dat emotionele, gedrags-,
ontwikkelings- en leerproblemen zo vroeg mogelijk worden gesignaleerd en dat jongeren hulp
krijgen. Ook hun familie en school ontvangen steun.
De kracht van ZAT's is dat ze dicht op jongeren zitten. Door de korte lijnen met Jeugdzorg,
maatschappelijk werk en de jeugd-ggz vallen jongeren niet tussen wal en schip. Daarom wil het
kabinet dat alle scholen in 2011 een ZAT hebben. Bovendien moet de kwaliteit ervan omhoog.
Op dit moment heeft in het primair onderwijs 74% van de scholen een ZAT, in het voortgezet
onderwijs 91% en in het mbo 72%. Om die reden gaan we door met het ondersteuningsprogramma
voor het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs tot en met 2011.
Mijn collega voor Jeugd en Gezin, minister Rouvoet, en wij willen een betere toeleiding vanuit de
ZAT's naar de zorginstellingen. Het CJG is daarmee belast3.
De gemeenten zullen sluitende afspraken maken over de ondersteuning van risicogezinnen en -
kinderen. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de samenwerking tussen alle betrokken partijen.
Bovendien werken we aan betere informatie-uitwisseling en toezicht in de jeugdketen.
Verschillende informatiesystemen worden op elkaar afgestemd, zoals het onderwijsnummer, de
verwijsindex risicojongeren en de sluitende registratieketen VSV.
3 De taken van het CJG zijn: lokale jeugdzorg, opvoed- en opgroeiondersteuning en de verbinding tussen de geïndiceerde
jeugdzorg en de ZAT's (zie brief Tweede Kamer, 2007-2008, 31001, nr. 36).
6/12
Sport en cultuur
Traditionele onderwijsvormen zijn niet altijd motiverend genoeg om jongeren op school te houden.
Vernieuwende onderwijsvormen met sport en cultuur spreken jongeren meer aan en kunnen
daardoor schooluitval voorkomen. OCW werkt aan een plan van aanpak om sport en cultuur meer
in het onderwijs te integreren. Hierbij zijn goede voorbeelden vanuit scholen en gemeenten
belangrijke input. In 2008 bekijkt OCW met de alliantie School en Sport welke experimenten verder
worden ontwikkeld.
Ook de ontwikkeling van de brede school is belangrijk om het primair en voortgezet onderwijs
aantrekkelijker te maken. Het kabinet wil specifiek dat er brede scholen komen in de 40
aandachtswijken van minister Vogelaar. Hiervoor is co-financiering beschikbaar vanuit OCW.
Zodat gemeenten op brede scholen daarmee onder meer personeel kunnen inzetten op terreinen
als sport, cultuur en kinderopvang (de zogenoemde combinatiefuncties). In heel Nederland wordt
de ontwikkeling van brede scholen gestimuleerd.
Leren met je handen
Voor een betere samenwerking dringen we er nu al op aan dat vmbo- scholen en roc's afspraken
maken voor leerlingen die vooral goed met hun handen kunnen werken. In zogenoemde vmbo-
vakcolleges wordt al met zulke trajecten gewerkt. Het reguliere onderwijs en het bedrijfsleven
moeten daarvoor samenwerken en dat bevordert onderwijsvernieuwing en zorgt ervoor dat meer
leerlingen een baan vinden.
In diverse regio's en bij andere sectoren wordt overlegd om het idee van de vakcolleges zoveel
mogelijk te integreren in de organisatie van de school. Daardoor kan optimaal gebruik worden
gemaakt van de stageplaatsen, leerbanen en uiteindelijk arbeidsplaatsen bij regionale bedrijven.
Geld voor maatwerk
Het Kabinet heeft naast de reguliere middelen uit de Regeling innovatiebox beroepsonderwijs in
2007 incidenteel 71 miljoen euro (inclusief groen onderwijs) beschikbaar gesteld uit het Fonds
Economische Structuurversterking. Een tweede tranche incidentele middelen komt mogelijk
beschikbaar in 2008 op basis van een evaluatie. Daarmee kunnen onderwijsinstellingen onder
andere maatwerktrajecten opzetten die vooral of helemaal in de praktijk worden uitgevoerd. Ze
zijn bedoeld voor jongeren tot 23 jaar uit de zwakkere groepen uit de beroepsbevolking. We
streven naar 7000 nieuwe leer/werktrajecten op maat, waarin onderwijsinstellingen intensief
samenwerken met bedrijven, kenniscentra, gemeenten en CWI. Die extra opleidingen zijn nodig,
want de invoering van de kwalificatieplicht4 leidt tot veel extra aanmeldingen in het mbo.
Financiële prikkels voor jongeren en onderwijsinstellingen
We onderzoeken of het mogelijk is om jongeren die langdurig verzuimen en dreigen uit te vallen bij
de les te houden door ze te korten op hun studiefinanciering. De voorkeur gaat uit naar een lik-op-
stukbeleid, waardoor jongeren direct de financiële gevolgen voelen van langdurig verzuim zonder
geldige reden. Daarnaast kijken we naar financiële prikkels binnen de bekostiging van het
onderwijs, zodat scholen beter kunnen worden afgerekend op hun resultaten. Vanaf het schooljaar
2008/2009 komt er in het mbo, naast 1 oktober, een tweede teldatum bij voor leerlingen: 1
februari. Dat is een extra stimulans voor scholen om leerlingen vast te houden, want voor
schooluitvallers na 1 oktober wordt de bekostiging gestopt.
Verzuim melden en aanpakken
Spijbelen is vaak een voorbode van uitval. Gelukkig zijn spijbelende leerlingen nog bereikbaar voor
preventie. De Auditdienst en de onderwijsinspectie hebben vastgesteld dat scholen en
onderwijsinstellingen in veel gevallen niet goed omgaan met de wettelijke verplichting om tijdig
verzuim en uitschrijvingen te melden bij gemeenten, RMC en IB-Groep. In bijlage 3 vindt u het
4 Sinds 1 augustus 2007 moeten jongeren zonder mbo-2-, havo- of vwo- diploma tot hun achttiende een volledig onderwijstraject
volgen dat is gericht op het halen van een startkwalificatie.
7/12
rapport over het themaonderzoek VSV 2007. We gaan de verzuimregelgeving in verschillende
wetten harmoniseren.
Om het melden van verzuim gemakkelijker te maken voor scholen en instellingen zijn OCW en de
IB-groep begonnen met een nieuwe één-loketaanpak voor het melden van verzuim. Scholen
melden hun verzuimgegevens voortaan bij één digitaal loket, dat vervolgens automatisch de juiste
gemeente (RMC/ Leerplicht) op de hoogte stelt. Dat scheelt de scholen werk, want ze hoeven niet
meer per verzuimende leerling uit te zoeken welke gemeente of RMC-functie ze op de hoogte
moeten brengen. Alle meldingen verlopen bovendien voortaan volgens een vast stramien.
De leerplichtambtenaar of de RMC-begeleider kan het verzuim na melding in overleg met de school
in behandeling nemen.
De één-loketaanpak wordt op dit moment getest in negen pilotgemeenten en wordt in de loop van
2008 uitgebreid naar alle gemeenten en scholen. Tegelijkertijd wordt in Amsterdam, Dordrecht,
Eindhoven, Emmen, Groningen, Leiden, Rotterdam en Utrecht de gemeentelijke
leerplichthandhaving samengebracht in een regionaal bureau leerplicht of zelfs geïntegreerd met
het RMC tot een regionaal bureau leerplicht/RMC. Daardoor ontstaat één regionaal aanspreekpunt
voor scholen en onderwijsinstellingen. Dat betekent een bundeling van krachten en meer
efficiëntie en slagvaardigheid in de leerplichthandhaving. Het nauwe contact tussen
leerplichthandhaving en RMC-functie vergroot de kans om uitval te voorkomen. Over de
regionalisering van de leerplicht en RMC ontvang ik in december advies van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten.
Met de één-loketaanpak maken we het melden en snel aanpakken van verzuim gemakkelijker.
Maar we roepen scholen ook nu al op scherp te zijn in het melden van verzuim en om afspraken te
maken met gemeenten, politie en justitie. Om ze daarbij te helpen is een interdepartementale
werkgroep Verzuim opgericht. Die komt in het voorjaar van 2008 met een advies voor een integrale
aanpak van verzuim. Daarbij wordt gebruik gemaakt van bevindingen van de Auditdienst en het
Integraal Toezicht Jeugdzaken (ITJ).
8/12
3. Alsnog leren
Werkende jongeren zonder startkwalificatie
Als het economisch voor de wind gaat, liggen de banen voor het oprapen. Daardoor gaan jongeren
al werken zonder dat ze een stevige positie op de arbeidsmarkt kunnen veroveren. Met het
ministerie van SZW ben ik verantwoordelijk voor werkende jongeren zonder startkwalificatie
tussen de 18 en 23 jaar. Daarom spreken OCW en SZW werkgevers aan op hun
verantwoordelijkheid om jonge werknemers te helpen alsnog hun startkwalificatie te halen.
Een voorbeeld hiervan is de Participatietop 2007. Daar maken we afspraken met werkgevers- en
werknemersorganisaties over het `conjunctuurbestendig' maken van jongeren. Als de economische
wind uit een andere hoek gaat waaien, staan jongeren zonder startkwalificatie als eerste met lege
handen. Om ervoor te zorgen dat ze hier beter tegen bestand zijn, willen we werkende jongeren
zonder startkwalificatie alsnog hieraan helpen. Bijvoorbeeld via EVC, het erkennen van elders
verworven competenties. Dat houdt in dat ze de kennis en vaardigheden kunnen verzilveren die ze
opdeden met activiteiten of opleidingen, zowel op het werk als in hun vrije tijd. De Projectdirectie
Leren en Werken levert een bijdrage aan de realisatie van 20.000 extra EVC-trajecten voor
jongeren zonder startkwalificatie. De Stichting van de Arbeid adviseert sociale partners cao-
afspraken te maken over mogelijkheden om werknemers zonder startkwalificatie deze alsnog te
laten halen.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een `leerloopbaanadvies'. Dat is een
assessment dat niet alleen de capaciteiten van de werkende jongere in kaart brengt, maar ook zijn
ambities en wensen. Het leerloopbaanadvies zal in de meeste gevallen voorafgaan aan een EVC-
traject.
OCW, het ministerie van Defensie en het ministerie van SZW hebben op 2 november 2007 een
convenant afgesloten. Daarin is afgesproken dat Defensie zich inspant om uiterlijk in 2011 voor
zijn medewerkers jaarlijks 3.000 mbo-opleidingen op niveau 1 en 2 door roc's te laten verzorgen.
Voor nieuwe medewerkers laat Defensie 6.000 instroomopleidingen op niveau 1 en 2 verzorgen.
Het gaat om opleidingen techniek, administratie, bouw, gezondheidszorg, ict en transport &
logistiek. Daarnaast zet Defensie zich in om uitvallers zonder startkwalificatie door te leiden naar
andere (mbo-)opleidingen. Verder onderzoekt OCW of ook de politie als werkgever meer jongeren
door kan laten leren.
Voortijdig schoolverlaters die niet aan het werk zijn
Het uitgangspunt is dat jongeren moeten leren of werken. Daarom komt er een leerwerkplicht voor
jongeren tot 27 jaar die niet leren of werken en een uitkering aanvragen. Zo voorkomen we dat
jongeren in de bijstand belanden; ze moeten leren of werken. Werkloze jongeren zonder
startkwalificatie worden - als ze daartoe in staat zijn - naar een opleiding of leerwerktraject
richting startkwalificatie geleid.
Het ministerie van SZW heeft een brief aan u (Tweede Kamer, 2007-2008, 26695, nr. 41) gezonden
over een rapport van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI). Daarin staat dat gemeenten
schooluitvallers aansporen om onderwijs te volgen tot ze een startkwalificatie hebben. Ook de
CWI's en de sociale dienst zijn op dit vlak actief, daarnaast is het ook hun taak om schoolverlaters
te blijven volgen na terugkeer in het onderwijs. Dit wordt naar verwachting gemakkelijker door de
uitwisseling van diplomagegevens van de IB- groep met CWI, UWV en gemeenten via de
`Gezamenlijke Elektronische Voorzieningen Suwi'. Leerlingen hebben hun hulp hard nodig bij het
`heroveren' van een stevige positie op de arbeidsmarkt.
9/12
4. Zorgen dat het werkt
Uitvallers mogen niet verdwalen tussen instanties. Dat is een reëel risico, want er zijn nogal wat
instanties betrokken bij het voorkomen van uitval of het teruggeleiden naar school. Een uitvaller
moet dus snel laagdrempelige hulp krijgen, het liefst zo dicht mogelijk in de buurt.
Wie doet wat
Scholen en gemeenten hebben een sleutelrol in de aanpak van voortijdig schoolverlaten.
Aangezien scholen de eerste signalen ontvangen, kunnen zij het meeste doen aan preventie.
Gemeenten zijn op grond van de RMC, leer-, kwalificatie- en zorgplicht verantwoordelijk voor het
aanpakken van verzuim en het terugleiden van uitvallers naar het onderwijs. Daarnaast zijn zij
verantwoordelijk voor de lokale zorgstructuur en de samenhang tussen de schakels in de
jeugdketen.
De wethouders van de contactgemeenten van de RMC-regio's maken afspraken met scholen,
instellingen en organisaties over de inzet en verantwoordelijkheid bij het voorkomen en bestrijden
van voortijdig schoolverlaten. Zij zorgen ervoor dat er een regionaal netwerk komt van die scholen,
instellingen en organisaties. Ze organiseren en coördineren de verzuimmeldingen, registratie en
doorverwijzing van schooluitval. In bijlage 3 vindt u het sturingsconcept van de actie tegen
schooluitval.
Convenanten in het hele land
OCW zorgt als bestuurlijk eindverantwoordelijke dat er binnen dit sturingsconcept heldere
afspraken komen, zodat de RMC-regio's aan de slag kunnen. We sluiten nieuwe convenanten met
scholen (roc's en scholen in het voortgezet onderwijs) en gemeenten in alle 39 RMC-regio's. Zij
moeten de uitval met minstens 10 % per jaar verminderen. De convenantafspraken zijn op basis
van `no cure, no pay'. Er is een `menu' met maatregelen die daarvoor worden ingezet. Op dat menu
staan bijvoorbeeld de verdere ontwikkeling van de zorgstructuur; verbetering van de overgang
tussen het vmbo en het mbo; en het versterken van loopbaanoriëntatie en -begeleiding.
Omdat de schooluitval in de grote vier steden in absolute zin het hoogst is, bieden de convenanten
ruimte voor specifieke projecten in de G4. In het najaar van 2007 worden convenanten gesloten
met de vier grote steden en met enkele RMC-regio's met hoge uitvalcijfers. Voor juni 2008 volgt de
rest van het land.
Wijkenaanpak
De uitval is in de 40 aandachtswijken van minister Vogelaar ongeveer twee zo hoog als het
landelijke gemiddelde, namelijk 8%. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat circa 9% van
het totale aantal nieuwe schoolverlaters afkomstig is uit een aandachtswijk. Het overgrote deel
(91%) van alle nieuwe voortijdig schoolverlaters woont dus niet in een aandachtswijk. De
uitvoering van het VSV-beleid richt zich op alle gebieden met veel VSV'ers.
Met het ministerie van WWI (Wonen, Wijken en Integratie) zorgt de verantwoordelijke gemeente
ervoor dat de convenanten afgestemd worden met de af te sluiten `charters' voor de
aandachtswijken. In de `charters' staan afspraken over de gezamenlijke inzet en ambitie om van de
40 wijken krachtwijken te maken. Ook bij de inzet op wijkniveau om schooluitval te voorkomen
voert de gemeente de regie en zorgt ze voor een integrale aanpak.
Ouderbetrokkenheid
Als ouders hun kind begeleiden en aanmoedigen, zal het op school minder snel afhaken. Voor de
kwalificatieplicht is het daarom van groot belang ouders aan te spreken op hun
verantwoordelijkheden. Daarom gaan de onderwijs- en ouderorganisaties ouders uit hun
achterban stimuleren en het primair en voortgezet onderwijs dit najaar voorzien van praktische
materialen en methodieken. Vanuit OCW kijken we in hoeverre extra ondersteuning gewenst is.
Een speerpunt voor OCW is hierbij de communicatie tussen docenten en ouders.
Daarnaast speelt ook het wetsvoorstel medezeggenschap educatie en beroepsonderwijs, dat op 8
november 2007 bij uw Kamer is ingediend, een rol in het vergroten van de ouderbetrokkenheid.
10/12
Door dit wetsvoorstel kunnen deelnemers en ouders sterker bij besluitvorming binnen de bve-
instelling worden betrokken en daarop daadwerkelijk invloed uitoefenen.
Schooluitval aanpakken in de klas
De docent heeft een belangrijke rol bij het voorkomen van uitval. Door zijn of haar inspirerende
lessen kan hij of zij leerlingen aan de school binden. Bovendien zijn leraren onmisbaar voor het
signaleren van problemen bij leerlingen. OCW heeft onderzoek5 laten verrichten naar de rol van de
docent bij de aanpak van voortijdig schoolverlaten (zie bijlage 5). Een belangrijke conclusie is dat
docenten graag hun verantwoordelijkheid voor het voorkomen van schooluitval willen nemen. Ze
zien daarbij zelfs een centrale rol voor zichzelf weggelegd, maar vinden dat het management ze
daarbij te weinig steunt.
De onderwijsinspectie heeft onderzoek gedaan naar voortijdig schoolverlaten bij enkele scholen in
het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Daaruit blijkt dat
scholen te weinig werk maken van preventief schoolbeleid en verzuim niet of niet tijdig melden
(Tweede Kamer, 2006-2007, 26695, nr. 40). Mentoren en docenten dienen meer dan nu
doordrongen te zijn van het belang van tijdige meldingen. Ook worden maatregelen onvoldoende
resultaatgericht beproefd en doorgevoerd. Het is de taak van het management van instellingen in
het voortgezet onderwijs, het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie ervoor te zorgen dat
hun school bijdraagt aan het voorkomen van uitval. Het voorkomen van uitval moet een vast
onderdeel van hun bedrijfsvoering worden. Hetzelfde geldt voor het elkaar aanspreken op inzet en
resultaten, informatie uitwisselen, een goede intake van deelnemers verzorgen, het docententeam
goed begeleiden en zorgen voor kleinschaligheid binnen het grote geheel. Om ervoor te zorgen dat
het bestrijden van voortijdige schooluitval ook in de klas vorm krijgt, zullen we deze zaken met de
betrokkenen verder uitwerken.
5. Sluitende informatie, monitoren en evalueren
Meten en bijsturen
Bijna alle 14 convenant-RMC-regio's hebben gezegd dat ze de daling met 10 % van het aantal
schoolverlaters gaan halen in het schooljaar 2006-2007. Dat is een belangrijke eerste stap naar
het doel van het kabinet: in 2012 de helft minder nieuwe schoolverlaters dan in 2002 (Zie tabel).
5 Organise to Learn, `Voorkomen is beter dan uitvallen, docenten willen minder vrijblijvendheid'.
11/12
Tabel voortgang ontwikkeling van de afname van voortijdig schoolverlaten
Ontwikkeling Aantal nieuwe Reductie t.o.v. Reductie sinds
aanwas uitvallers dit voorgaand jaar 2002
uitvallers jaar
situatie per 71.000
2002*
2002/3* 64.000 7.000 7.000
2003/4* 64.000 0 7.000
2004/5 62.500 1.500 8.500
2005/6 56.500 6.000 14.500
2006/7 52.200 4.300 18.800
2007/8 47.900 4.300 23.100
2008/9 43.600 4.300 27.400
2009/10 39.300 4.300 31.700
2010/11 35.000 4.300
36.000
Cijfers vanaf 2006/2007 en verder zijn geschat. De daling van 4.300 vanaf 2006/7 is een verwachte
gemiddelde daling per jaar. *Cijfers voor 2002-2004 zijn nog op basis van RMC-gegevens. Vanaf 2004/2005
wordt gemeten op Onderwijsnummer (ON).
Tijdens het VSV-programma - van 2006/2007 tot en met 2010/2011 - gaan we uit van een jaarlijkse
extra reductie van het aantal nieuwe schoolverlaters met gemiddeld 4.300. Aan het eind van de
looptijd van het programma zal het jaarlijkse aantal nieuwe schoolverlaters 35.000 bedragen. Dat
is 36.000 minder schoolverlaters dan in 2002. Aan het einde van het VSV-programma zullen sinds
2002 174.000 extra jongeren naar een startkwalificatie zijn geleid.
Om dat doel te halen, moet duidelijk zijn wie uitvalt, waarom en waar hij of zij uiteindelijk
terechtkomt. We gaan de resultaten monitoren en bijsturen op resultaat. OCW investeert daarom
in het verbeteren van de registratie, kwalitatief en kwantitatief onderzoek en toezicht en de
handhaving van de leerplicht.
In februari hebben we in een brief (Tweede Kamer, 2006-2007, 26695, nr. 37) aangekondigd op
het Basisregister Onderwijs (BRON) over te stappen. In BRON staan alle ingeschreven leerlingen
uit het voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs met een onderwijsnummer. Met BRON is het
mogelijk het aantal VSV'ers te volgen - per regio, onderwijsinstelling, gemeente en zelfs per
postcode. Hierdoor zijn zowel landelijk als regionaal vergelijkingen mogelijk op kenmerken als
geslacht, leeftijd, schoolopleiding en etniciteit. OCW houdt deze onderwijsnummercijfers scherp in
de gaten. Eén keer per jaar maken we de eindafrekening op met de 39 RMC-regio's en kijken we of
de landelijke doelstellingen en de afspraken uit de convenanten worden gehaald. Als dat niet zo is,
maken we aanvullende afspraken met onze partners. In bijlage 1 vindt u alle cijfers.
Cijfers voor toezicht
OCW heeft met de VO-Raad in het kader van de kwaliteitsagenda-VO afspraken gemaakt over het
terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters. U wordt hier binnenkort verder over
geïnformeerd. Als instellingen de schooluitval minder goed terugdringen dan verwacht mag
worden, hebben ze iets uit te leggen aan de onderwijsinspectie. Eventueel kunnen ze onder
verscherpt toezicht komen te staan. Daarbij zullen de definities van voortijdige schooluitval
12/12
volledig zijn afgestemd met die van Benchmark MBO van de MBO Raad. De inspectie kijkt niet
alleen naar het verminderen van de uitval, maar ook of instellingen wel toegankelijk blijven voor
zwakkere leerlingen. We willen namelijk voorkomen dat instellingen zwakke leerlingen weren om
hun uitvalcijfers te verbeteren. Dan zouden we het tegendeel hebben bereikt van wat we willen;
zoveel mogelijk jongeren met een startkwalificatie.
Voor het melden van verzuim wordt een vereenvoudigde meldprocedure ingevoerd, met één loket
(zie paragraaf `Verzuim melden en aanpakken' op p. 6). Doordat alle verzuimmeldingen daarna via
de IB-Groep lopen, zien we exact hoe individuele onderwijsinstellingen omgaan met hun
verzuimmeldplicht. Als het aantal meldingen bij een instelling sterk afwijkt van het gemiddelde, zal
de inspectie zich daarover buigen.
De diepte in: kwalitatief onderzoek
We willen meer weten over de uitvallers. Door het onderwijsnummer weten we al steeds beter wie
uitvallen, waar ze zijn en wat ze doen. Maar over hun motieven weten we nog onvoldoende.
Uitvallende jongeren verschillen nogal in houding, mogelijkheden en activiteiten. Ongeveer 65%
werkt. Anderen hebben hun handen vol aan het verzorgen van een kind. Een aantal van hen zit
thuis op de bank en doodt zijn tijd met computergames, tv en internet. Er zijn ook uitvallers die een
eigen onderneming beginnen of helpen in het familiebedrijf.
Dat de groep schoolverlaters zo heterogeen is, maakt het van groot belang om in beeld te hebben
wie deze jongeren zijn, waar ze zijn en wat ze doen. Alleen dan is maatwerk mogelijk. Daarom
wordt nu een typologieënonderzoek verricht. Met de resultaten van het onderzoek kunnen
interventies beter worden afgestemd op de individuele jongere, wat de kans op succes vergroot.
Daarnaast onderzoeken OCW en VWS het komende jaar welke sociaal- economische en
gezondheidsfactoren (waaronder alcohol en drugs) verband houden met leerprestaties en
schooluitval.
Welke maatregelen leveren resultaat op?
Met het Centraal Planbureau stellen we een evaluatiekader op om uit te zoeken wat de resultaten
zijn van onze maatregelen en experimenten. Cijfers worden hier samengebracht met kwalitatief
onderzoek. Succesvol gebleken maatregelen en experimenten worden verder uitgerold. Over de
resultaten wordt u op de gebruikelijke evaluatiemomenten geïnformeerd.
6. Vervolgaanpak
We blijven onze aanpak aanscherpen en gaan continu op zoek naar goede voorbeelden, kansen en
witte vlekken op de kaart. We kijken naar de feiten en de cijfers, en gaan op zoek naar maatregelen
die echt werken. We sluiten convenanten met harde afspraken, we zorgen voor betere overgangen
tussen schooltypen, geven vmbo-scholieren die het beste met hun handen leren meer kansen,
verbeteren de loopbaanoriëntatie- en begeleiding, bekostigen maatwerk en maken het onderwijs
aantrekkelijker met sport en cultuur. Daar komen nog 20.000 EVC-trajecten bij voor
schooluitvallers tussen 18 tot 23.
De jongeren om wie het gaat lezen deze brief hoogstwaarschijnlijk niet. En we spreken de meeste
van de tienduizenden jongeren die per jaar voortijdig de school verlaten niet. Toch hebben we een
afspraak met hen. Die is dat in 2012 de helft van hen niet naar een RMC of het CWI hoeft. En dat ze
in plaats daarvan op school, in een leerbedrijf of in een maatwerktraject bezig zijn hun talenten te
ontwikkelen. Want die talenten hebben zij hard nodig, en de maatschappij ook.