Onderwijsvernieuwingen: circa 2,2 miljard euro
extra uitgaven
30/11/2007 18:02
Algemene Rekenkamer
Rapport ten behoeve van Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen
De aanvullende uitgaven van onderwijsvernieuwingen voor het voortgezet
onderwijs bedragen in de periode 1990 tot en met 2007 volgens schatting
van de Algemene Rekenkamer 2,2 miljard euro. Dit heeft de Algemene
Rekenkamer op verzoek van de Tweede Kamer uitgezocht en is opgenomen
in haar rapport Financiering onderwijsvernieuwingen voortgezet onderwijs
1990-2007.
Dit onderzoek is uitgevoerd ten behoeve van het bredere onderzoek van de Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen (CPOO), die haar eindrapport begin 2008 zal publiceren. De CPOO wil inzicht verwerven in onderwijsvernieuwingen in het voortgezet onderwijs. Op verzoek van de Tweede Kamer gaat het onderzoek van de Algemene Rekenkamer in op de ontwikkelingen in het beschikbare geld voor onderwijsvernieuwingen (1990-2007), besteding door ministerie en scholen en de gemiddelde kosten per leerling. De Algemene Rekenkamer doet geen uitspraken over de effecten van beleid.
De financiële onderbouwing van onderwijsvernieuwingen zoals basisvorming, de
tweede fase en vmbo was niet optimaal. De incidentele aanvullende bedragen voor
onderwijsvernieuwing werden hoofdzakelijk bepaald door de ruimte in de begroting
van het Ministerie van OCW, nadat er kritiek kwam van scholen en Tweede Kamer.
Deze onderwijsvernieuwingen zouden aanvankelijk budgettair neutraal worden
uitgevoerd. De uitgaven voor onderwijsvernieuwingen liepen in de periode van
1990-2007 naar schatting op tot 2,2 miljard euro. Voor deze uitgaven waren in totaal
133 regelingen nodig. Bijna de helft daarvan had betrekking op het vmbo.
Naast de aanvullende uitgaven, namen de totale uitgaven aan voortgezet onderwijs
in de periode 1990-2007 toe van 2,5 miljard euro naar 5,8 miljard euro op jaarbasis. De
overheid besteedde gemiddeld 3,3% van het totaalbudget voor voortgezet
onderwijs aan vernieuwing. De uitgaven aan onderwijsvernieuwing namen pas echt
toe na 1999. Ter vergelijking: de basisvorming (1993, 16% van 2,2 miljard euro) en
de tweede fase (1998, 4% van 2,2 miljard euro) zijn ingevoerd in periodes waarin
bezuinigd moest worden. Het vmbo kwam tijdens een periode van financiële
intensivering (1999, 45% van 2,2 miljard euro) tot stand en het valt daarbij
bijvoorbeeld op dat in het invoeringsplan vmbo 2001-2003 geen financiële
paragraaf stond.
Scholen konden door incidentele en ad hoc financiering van
onderwijsvernieuwingen lastig een goed (financieel) beleid voeren. Een meer
planmatige aanpak verdient volgens de Algemene Rekenkamer aanbeveling.
Exacte besteding onderwijsvernieuwing niet te achterhalen
Scholen krijgen voor een groot deel vrijheid over besteding van het beschikbare
geld. 72% van het geld dat beschikbaar is gesteld door de Tweede Kamer voor
onderwijsvernieuwing, hoefden scholen niet verplicht aan deze vernieuwing te
besteden. Het geld kan dus besteed zijn aan onderwijsvernieuwing, maar zeker is
het niet. Voor 28% van 2,2 miljard euro is er een zekere waarborg dat het geld aan
onderwijsvernieuwingen is besteed. De minister en de Tweede Kamer hebben,
geheel conform afspraken overigens, dus beperkt inzicht in de besteding aan
onderwijsvernieuwing. Dit inzicht zou in theorie wel kunnen komen uit evaluaties
van het ministerie van OCW, maar dat is niet zo in de praktijk. De Algemene
Rekenkamer beveelt daarom aan om meer aandacht te besteden aan financiële
aspecten in evaluaties en in het volgen van beleid (monitoring). Scholen zouden in
hun eigen verantwoording daarnaast zelf ook voldoende aandacht moeten geven
aan de besteding van het geld, dat voor bepaalde doelen ter beschikking is gesteld.
Kosten per leerling gestegen, maar internationaal gezien laag
De uitgaven voor een leerling in het voortgezet onderwijs stegen van 1994 tot en
met 2006 van 4000 euro naar 6300 euro per jaar. Oorzaken hiervan zijn: stijging
algemeen prijspeil, nieuwe onderwijscao's, toename van leerlingaantallen, stijging
uitgaven aan ICT, administratie, beheer, bestuur en ook materieel. De Algemene
Rekenkamer constateert vervolgens dat de uitgaven aan het ondersteunend
personeel in het voortgezet onderwijs per leerling bijna zijn verdubbeld. Ook in
vergelijking met onderwijsgevend personeel en directie zijn de lasten van
onderwijsondersteunend personeel toegenomen. De onderwijsvernieuwingen
hebben zeker ook invloed gehad op deze ontwikkelingen.
Als gekeken wordt naar verschillen in kosten tussen schooltypen, dan valt op dat
het aantal leerlingen in het 'duurdere' leerwegondersteunend en praktijkonderwijs
is gestegen. Uit een internationale vergelijking tussen 30 overwegend welvarende
landen (OESO) blijkt dat Nederland relatief echter nog steeds minder aan onderwijs
uitgeeft dan gemiddeld (percentueel gerelateerd aan het Bruto Binnenlands
Product).
Reactie van minister en nawoord van de Algemene Rekenkamer
De minister van OCW spreekt zijn waardering uit voor de forse klus om inzicht te
verschaffen in de geldstromen rond onderwijsvernieuwingen. De minister ziet onze
conclusies in het licht van het onderzoek van de Commissie Parlementair
Onderzoek Onderwijsvernieuwingen. De Algemene Rekenkamer stelt in haar
nawoord ook dat dit onderzoek niet los kan worden gezien van de Commissie
Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen en haar uiteindelijke
eindrapportage.