Raad van State
Zaaknummer: 200706814/2
Publicatie datum: vrijdag 30 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Holland
---
200706814/2.
Datum uitspraak: 30 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
de vereniging "Milieufederatie Noord-Holland", gevestigd te Bergen, en
anderen,
verzoekers,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Wervershoof (hierna: het college) het wijzigingsplan
"IJsselmeer - Appartementenhotel Nesbos" (hierna: het plan)
vastgesteld.
Bij besluit van 2 augustus 2007, kenmerk 2007-44506, heeft verweerder
over de goedkeuring van het plan beslist.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 24 september 2007,
bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op dezelfde dag, beroep
ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 19
oktober 2007.
Voorts hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 november 2007,
waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. B.J. Meruma, advocaat te
Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. Westerval,
ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als
partij gehoord het college, vertegenwoordigd door mr. W. Smak,
ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de wijziging van de in het bestemmingsplan
"IJsselmeer" (hierna: het bestemmingsplan) toegekende bestemming
"Recreatieve doeleinden" van het gebied Het Nesbos te Wervershoof in
"Horecadoeleinden" teneinde aldaar een appartementencomplex met
hotel-, restaurant-, kuur- en andere faciliteiten met de daarbij
behorende infrastructuur, parkeervoorzieningen en bedrijfswoningen te
kunnen realiseren.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder, door goedkeuring te verlenen
aan het plan, heeft miskend dat ten onrechte niet duidelijk is of een
vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw
1998) benodigd is, en zo ja, of deze verleend zal worden. Volgens
verzoekers past het voorziene appartementencomplex niet binnen de
bestemming "Horecadoeleinden", voor zover het een kuuroord met
medische voorzieningen betreft, en heeft het college de in het
bestemmingsplan neergelegde wijzigingsbevoegdheid op onjuiste wijze
toegepast. Ook wijzen zij er op dat verweerder heeft miskend dat het
plan in strijd is met het streekplan "Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland
Noord" omdat het plangebied hierin is aangewezen als zogenoemd
uitsluitingsgebied, waarin geen nieuwe stedelijke ontwikkeling is
toegestaan. Voorts is volgens hen niet duidelijk of het plan de toets
aan de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en het in het streekplan
opgenomen beleid met betrekking tot dijkversterking kan doorstaan.
2.4. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover
hier van belang, wijst de minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr.
79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43.
2.4.1. Ingevolge artikel V, eerste lid, van de Wet van 20 januari 2005
tot wijziging van de Natuurbeschermingswet in verband met
Europeesrechtelijke verplichtingen (Staatsblad 2005, 195) gelden de
besluiten van Onze minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
houdende de aanwijzing van gebieden ter uitvoering van ingevolge
richtlijn (EEG) nr. 79/409 van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (pbEG L 103;
hierna: de Vogelrichtlijn) als besluiten als bedoeld in artikel 10a
van de Nbw 1998.
2.4.2. Bij besluit van 24 maart 2000 (Stcrt. 31 maart 2000, nr. 65) is
het IJsselmeer aangewezen als Speciale Beschermingszone als bedoeld in
artikel 4, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn.
2.4.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, gelezen in samenhang met het
tweede lid, van de Nbw 1998, behoeft een besluit tot het vaststellen
van een wijzigingsplan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling
voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, de
kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in
het aangewezen gebied kan verslechteren of een verstorend effect kan
hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, de goedkeuring
van het college van gedeputeerde staten.
Ingevolge artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998, dient een
bestuursorgaan bij de vaststelling van een plan als bedoeld in het
eerste lid, ongeacht de beperkingen in het wettelijk voorschrift
waarop dat besluit berust, de zogenoemde habitattoets uit te voeren.
Verweerder dient in het kader van het besluit omtrent goedkeuring op
grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te bezien of bij de
totstandkoming van het plan artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 in
acht is genomen. Indien dat niet het geval is, is de totstandkoming
van het plan in strijd met het recht en zal verweerder goedkeuring
dienen te onthouden aan het plan.
2.4.4. Het plangebied grenst direct aan de Speciale Beschermingszone
IJsselmeer. De Voorzitter acht het, gelet op de
instandhoudingsdoelstelling van deze Speciale Beschermingszone, op
voorhand niet uitgesloten dat het plan de kwaliteit van de natuurlijke
habitats en de habitats van soorten in dit gebied kan verslechteren of
een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dit gebied is
aangewezen, zoals neergelegd in
artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998. Hierbij neemt hij in
aanmerking dat met het plan een relatief ingrijpende wijziging in het
plangebied is voorzien, waardoor het vermoeden ontstaat dat van de in
het plangebied voorgenomen ontwikkeling externe werking uitgaat op
deze Speciale Beschermingszone.
Uit het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan en de daaraan
ten grondslag liggende stukken blijkt dat het college zich met
betrekking tot de vraag of het plan de kwaliteit van de natuurlijke
habitats en de habitats van soorten in het IJsselmeer kan
verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten
waarvoor dit gebied is aangewezen, heeft gebaseerd op het rapport
"Scan natuur- en soortengebied Nesbos" van Grontmij Advies en Techniek
B.V. van juli 2002. Zowel verweerder als het college hebben zich ter
zitting op het standpunt gesteld dat op grond van dit rapport kan
worden geconcludeerd dat van een verslechtering of een verstorend
effect geen sprake is. De Voorzitter acht voornoemd rapport, gelet op
de gedateerdheid daarvan, echter niet zonder meer toereikend voor een
dergelijke conclusie.
Op grond van het vorenstaande is de Voorzitter van oordeel dat nader
onderzoek noodzakelijk is, waarvoor deze procedure zich niet leent.
2.5. Voorts wijst de Voorzitter er op dat, indien komt vast te staan
dat het onderhavige plan een plan is als bedoeld in artikel 19j van de
Nbw 1998, het plan tevens goedkeuring op grond van artikel 19j, eerste
en tweede lid, van deze wet behoeft van het college van gedeputeerde
staten. In dit verband is ter zitting gebleken dat het college van
gedeputeerde staten van Fryslân het bevoegde orgaan is om deze
goedkeuring te verlenen en dat het college van burgemeester en
wethouders het wijzigingsplan niet aan dat college ter goedkeuring
heeft aangeboden.
2.6. Onder deze omstandigheden ziet de Voorzitter aanleiding de hierna
te melden voorlopige voorziening te treffen, teneinde onomkeerbare
gevolgen te voorkomen totdat in de bodemprocedure op het beroep is
beslist.
Gelet hierop kunnen de overige gronden die verzoekers naar voren
hebben gebracht thans buiten bespreking blijven. In de bodemprocedure
dienen deze gronden nader te worden onderzocht.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 2 augustus 2007,
kenmerk 2007-44506;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland
tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van
het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
provincie Noord-Holland aan verzoekers onder vermelding van het
zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekers het door hen
voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage
van 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Dorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007
357-464.