Raad van State
Zaaknummer: 200705084/2
Publicatie datum: vrijdag 30 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200705084/2.
Datum uitspraak: 30 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen onder meer:
1. , beide gevestigd te ,
2. , wonend te ,
3. , beiden wonend te ,
4. de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, afdeling
Boxtel-Liempde, gevestigd te Boxtel, en , [verzoeker
4B], en , allen woonachtig te ;
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 december 2006 heeft de gemeenteraad van Boxtel het
bestemmingsplan "Buitengebied Boxtel 2006" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 juni 2007, no. 1242756,
beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeksters sub 1 bij brief van
25 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 29 augustus 2007,
verzoeker sub 2 bij brief van 25 augustus 2007, bij de Raad van State
ingekomen op 30 augustus 2007, verzoekers sub 3 bij brief van 30
augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, en
verzoekers sub 4 bij brief van 29 augustus 2007, bij de Raad van State
ingekomen op 30 augustus 2007, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoeksters
sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 21 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op 30
augustus 2007, heeft verzoeker sub 2 de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee
beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 3 de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee
beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 4 de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 november 2007,
waar verzoeksters sub 1, bijgestaan door A.A.M. van der Aa, verzoeker
sub 2, bijgestaan door A.A.M. van der Aa, verzoekers sub 3,
vertegenwoordigd door K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, en verzoekers
sub 4, vertegenwoordigd respectievelijk bijgestaan door M.J.C. Mol, en
verweerder, vertegenwoordigd door P.M.C. van Driel, ambtenaar van de
provincie zijn verschenen. Verder is ter zitting als partij gehoord de
gemeenteraad van Boxtel, vertegenwoordigd door G.H.C. van den
Oetelaar, wethouder van de gemeente Boxtel, en C.A. Bekers,
gemachtigde namens voetbalvereniging ODC te Boxtel.
Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is
niet bindend in de bodemprocedure.
Ten aanzien van de bestemming "Sportdoeleinden"
2.2. De Voorzitter overweegt ten aanzien van het verzoek van
verzoekers sub 4 het volgende. Om tot een ontvankelijk beroep te
kunnen komen dienen de door , , en
ingediende beroepsgronden tegen het plandeel met de
bestemming "Sportdoeleinden" als zienswijze bij de gemeenteraad en als
bedenking bij verweerder te zijn ingebracht. Aan deze verplichting
hebben verzoekers niet voldaan. De Voorzitter verwacht dat de Afdeling
in de bodemprocedure het beroep van verzoekers ,
en , voor zover het betreft het
plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden" niet-ontvankelijk zal
achten. Het verzoek van deze verzoekers, voor zover dat betrekking
heeft op voornoemd plandeel dient derhalve te worden afgewezen.
2.3. Het bestemmingsplan voorziet onder meer in de oprichting van een
sportcomplex bestaande uit vijf voetbalvelden, een tribune en
kleedkamers.
2.3.1. , , en de Zuidelijke Land-
en Tuinbouworganisatie, afdeling Boxtel-Liempde hebben de Voorzitter
verzocht een voorlopige voorziening te treffen teneinde ten einde te
voorkomen dat met de realisering van het sportcomplex wordt begonnen
alvorens de Afdeling in de bodemzaak uitspraak zal hebben gedaan.
2.3.2. De Voorzitter stelt vast dat sprake is van een spoedeisend
belang omdat ter zitting van de zijde van de gemeente Boxtel is
bevestigd dat recent een aanvraag voor een bouwvergunning is
ingediend. De Voorzitter acht nader onderzoek noodzakelijk in verband
met hetgeen verzoekers ter zake hebben aangevoerd, onder meer met
betrekking tot de terinzagelegging van stukken bij het
ontwerp-bestemmingsplan, de aanleg van de Noordelijke Ontsluitingsweg,
geluidsoverlast, geurhinder, lichthinder, het streekplan,
luchtkwaliteit en de Flora- en faunawet. Deze procedure leent zich
niet voor een dergelijk onderzoek. Mede omdat de Voorzitter gelet op
het verhandelde ter zitting niet boven elke twijfel verheven acht dat
het bestreden besluit in zoverre in de bodemprocedure in stand zal
blijven, en gelet op de aard van de te beoordelen beroepsgronden, ziet
de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit in zoverre bij wijze
van voorlopige voorziening te schorsen.
Ten aanzien van het verzoek van
2.4. Verzoekers hebben de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen ten aanzien van het plandeel .
Daartoe voeren zij aan dat het bestemmingsplan op de desbetreffende
gronden ten onrechte niet voorziet in twee afzonderlijke agrarische
bouwvlakken.
2.4.1. Voor zover het verzoek ertoe strekt dat het bestemmingsvlak
wordt gesplitst in twee afzonderlijke agrarische
bouwvlakken overweegt de Voorzitter dat verzoekers niet zijn gebaat
bij schorsing van het bestreden besluit aangezien daarmee niet het
door hen gewenste resultaat kan worden bereikt. Een voorlopige
voorziening die dat mogelijk maakt is te verstrekkend aangezien de
splitsing van het bouwvlak niet met een uitspraak van de Afdeling kan
worden bewerkstelligd. De uitspraak zou kunnen strekken tot onthouding
van goedkeuring aan het desbetreffende plandeel, maar ook daarmee zou
in zoverre de door verzoekers gewenste splitsing van het agrarisch
bouwvlak niet tot stand komen.
2.5. Verzoekers hebben tevens verzocht een voorlopige voorziening te
treffen in verband met de aan hun gronden /
toegekende bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en
natuurwetenschappelijke waarde (Aln)" en tegen de aanduiding van hun
gronden als "gebieden met waardevolle vegetaties" en "foerageergebied
"taigarietgans". Verzoekers voeren daartoe aan dat zij op de
desbetreffende gronden een (boom-)kwekerij uitoefenen door middel van
containerteelt en dat het bestemmingsplan hun bedrijfsvoering ernstig
belemmert, onder andere omdat containerteelt in de "Tabel
aanlegvergunningen" is aangemerkt als strijdig gebruik.
2.5.1. Verweerder heeft ingestemd met het standpunt ter zake van de
raad van de gemeente Boxtel, inhoudende dat de bestemming "Agrarisch
gebied met landschappelijke en natuurwetenschappelijke waarde (Aln)"
is toegekend op basis van de begrenzing van de groene hoofdstructuur
uit het streekplan. De aanduiding "gebieden met waardevolle
vegetaties" komt voort uit inventarisatiegegevens. Het fourageergebied
van de taigarietgans is begrensd aan de hand van concrete
gebiedsgegevens en gebiedsgeschiktheid.
2.5.2. Op foto's die ter zitting zijn getoond kan worden afgeleid dat
de desbetreffende gronden geheel in gebruik zijn als containerveld.
Een containerveld is blijkens de begripsbepalingen van het
voorliggende bestemmingsplan, voor zover hier van belang, een gebied
waarin plantenteelt niet in de volle grond plaatsvindt. Hoewel uit de
begripsbepalingen volgt dat een boomteeltbedrijf ingevolge het
voorliggende plan dient te worden aangemerkt als een agrarisch
bedrijf, volgt uit de artikel 7, eerste lid, onder a, van de
planvoorschriften dat op de gronden van appellanten sprake moet zijn
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Het gebruik van
containervelden kan niet als zodanig worden aangemerkt. Naar het
oordeel van de Voorzitter is de uitoefening van een boomteeltbedrijf
door middel van containerteelt reeds op grond van de toegekende
bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke en
natuurwetenschappelijke waarde (Aln)" niet toegelaten. Naar het
oordeel van de Voorzitter is containerteelt, voor zover uit te oefenen
op de gronden van verzoekers, dan ook ten overvloede in de "Tabel
aanlegvergunningen" aangemerkt als strijdig gebruik.
Het verzoek strekt er derhalve toe het boomteeltbedrijf op de huidige
wijze voort te zetten, terwijl het bestemmingsplan dat niet toelaat.
Een voorlopige voorziening die dat mogelijk maakt is, behoudens
uitzonderlijke omstandigheden te verstrekkend. De stelling van
verzoekers dat het containerveld overeenkomstig het bestemmingsplan
"Buitengebied Boxtel 1994" tot stand is gekomen kan niet worden
aangemerkt als een uitzonderlijke omstandigheid die toewijzing van het
verzoek rechtvaardigt, reeds omdat deze stelling ter zitting zowel
door verweerder als de vertegenwoordiger van de gemeente Boxtel
gemotiveerd is weersproken.
Ten aanzien van het verzoek van voor het overige
2.6. heeft de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen ten einde te voorkomen dat de bestemming "Bos-
en beplantingsstrook" die aan een deel van zijn gronden is toegekend,
in werking treedt.
2.6.1. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat tussen de
gemeente Boxtel en verzoeker afspraken zijn gemaakt over de
landschappelijke inpassing van zijn niet-agrarische bedrijf. De
gemeente Boxtel beoogt met de toegekende bestemming de nakoming van de
gemaakte afspraken af te dwingen. Reeds omdat ter zitting van de zijde
van de vertegenwoordiger van de gemeente Boxtel is verklaard dat de
gemeente Boxtel de uitspraak in de bodemzaak zal afwachten, is geen
sprake van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige
voorziening rechtvaardigt.
Ten aanzien van het verzoek van de Zuidelijke Land- en
Tuinbouworganisatie, afdeling Boxtel-Liempde, en anderen, voor het
overige
2.6.2. De Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, afdeling
Boxtel-Liempde, en anderen hebben de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen omdat het aanlegvergunningstel naar
hun mening onevenredige belemmeringen voor de agrarische
bedrijfsvoering met zich brengt. Met name hebben verzoekers gewezen op
het aanlegvergunningvereiste voor het omzetten van grasland in
bouwland en voor het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 50
centimeter voor gronden die nader zijn aangeduid als "archeologische
monumenten" en als "indicatieve verwachtingswaarde hoog of
middelhoog".
2.6.3. Voor zover tot aan de datum van de uitspraak in de bodemzaak
werkzaamheden verricht moeten worden, die niet onder het normale
onderhoud, gebruik en beheer kunnen worden gerekend en derhalve
ingevolge het voorliggende bestemmingsplan aanlegvergunningplichtig
zijn, acht de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat dit zodanig
bezwarend is, dat daarin aanleiding moet worden gezien voor het
treffen van een voorlopige voorziening.
Voor zover verweerder bij het bestreden besluit goedkeuring heeft
onthouden aan het aanlegvergunningvereiste voor het omzetten van
grasland in bouwland en voor het uitvoeren van grondbewerkingen dieper
dan 50 centimeter voor gronden met de nadere aanduiding
"archeologische monumenten", en bij het goedkeuringsbesluit op grond
van artikel 28, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening,
genoemde werkzaamheden als strijdig gebruik heeft aangemerkt,
overweegt de Voorzitter dat een voorlopige voorziening die het
gewenste gebruik tot aan de uitspraak in de bodemprocedure alsnog
mogelijk maakt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden - die in dit
geval zijn gesteld noch gebleken - te verstrekkend is.
Proceskostenveroordeling
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van
, , en de Zuidelijke Land- en
Tuinbouworganisatie, afdeling Boxtel-Liempde, te worden veroordeeld.
Ten aanzien van , en ten aanzien van [verzoeker
sub 4A], , en , bestaat geen
aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het
college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 19 juni 2007,
no. 1242756, voor zover daar bij goedkeuring is verleend aan het
plandeel met de bestemming "Sportdoeleinden" op blad 2 van de
plankaart;
II. wijst het verzoek van , en van [verzoeker sub
4A], , en , geheel, en het verzoek
van , en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie,
afdeling Boxtel-Liempde, voor het overige, af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
tot vergoeding van
bij in verband met de behandeling van het verzoek
opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
bij in verband met de behandeling van het verzoek
opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, afdeling
Boxtel-Liempde, in verband met de behandeling van het verzoek
opgekomen proceskosten tot een bedrag van 46,28 (zegge: zesenveertig
euro en achtentwintig cent);
de bedragen dienen door de provincie Noord-Brabant aan verzoekers
onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant het door verzoekers voor de
behandeling van hun verzoek betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
aan een bedrag van 143,00 (zegge:
honderddrieënveertig euro);
aan een bedrag van 143,00 (zegge:
honderddrieënveertig euro);
aan de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie, afdeling
Boxtel-Liempde een bedrag van 285,00 (zegge:
tweehonderdenvijfentachtig euro).
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. W.H. Tulmans, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Tulmans
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 november 2007
381.