Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Het Nederlandse wetenschapssysteem

institutioneel overzicht

Inhoudsopgave


1. Aanleiding................................................................................................... 2
2. Algemeen ................................................................................................... 2
3. De niveaus van het wetenschapssysteem ........................................................ 3 3.1 Het politieke en overheidsniveau ............................................................... 3 3.2 Adviesorganen ........................................................................................ 4 3.3 Financiers van onderzoek......................................................................... 6 3.4 Intermediaire organisaties en regieorganen ................................................ 8 3.5 Uitvoerders van onderzoek ....................................................................... 9 3.6 Overige (ondersteunende) instellingen ......................................................11

Factsheet 1: De departementen........................................................................13 Factsheet 2: Universiteiten..............................................................................16 Factsheet 3: NWO en zijn instituten..................................................................17 Factsheet 4: KNAW en zijn instituten ................................................................19 Factsheet 5: TNO ...........................................................................................21 Factsheet 6: de GTI's.......................................................................................22 Factsheet 7: Stichting DLO ..............................................................................23 Factsheet 8: Overige instellingen en instituten....................................................24

Afkortingen ...................................................................................................25

Ministerie van OCW
Directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid
November 2007


1. Aanleiding
Tijdens het Algemeen Overleg op 30 mei 2007 van de Tweede Kamer met minister Plasterk over onder- zoeksbeleid merkt mevrouw Besselink van de PvdA het volgende op: "alle organisaties en instituten voor fundamenteel onderzoek die de Nederlandse wetenschappelijke wereld uitmaken, vormen een voor buitenstaanders zeer ingewikkeld en ondoorzichtig geheel". Zij vraagt de minister vervolgens om met een overzichtelijk stroomdiagram te komen, zodat duidelijk wordt "welke organisaties welke func- ties bekleden en hoe de onderlinge relaties zijn". De minister geeft aan dat hij zich zal beraden op mo- gelijkheden om het landschap duidelijker in kaart te brengen. Deze notitie is een antwoord op de vraag van mevrouw Besselink.


2. Algemeen
Een overzichtelijk stroomdiagram, dat volledig recht doet aan de structuur van de Nederlandse weten- schap en de onderlinge relaties, is niet zonder meer te maken. Een voorbeeld van een dergelijk stroom- diagram is gemaakt door het Rathenau Instituut (zie Figuur 1), maar in dat diagram zijn de institutione- le lijnen niet meegenomen om de figuur niet te complex te maken. Desondanks geeft dit overzicht in grote lijnen een goed beeld van de opbouw van het wetenschapssysteem.

Als we een beschrijving willen geven van het Nederlandse wetenschapssysteem, kan een onderscheid worden gemaakt in een aantal niveaus:

1) Politiek en overheid

2) Adviesorganen

3) Financiers van onderzoek

4) Intermediaire organisaties en regieorganen
5) Instellingen die onderzoek uitvoeren

6) Overige (ondersteunende) instellingen

Deze niveaus kunnen vervolgens verder worden ingekleurd met instellingen en organisaties die op het betreffende niveau taken en verantwoordelijkheden en activiteiten uitvoeren. Sommige instellingen opereren op verschillende niveaus, omdat ze meerdere functies in het wetenschapssysteem hebben. Voorbeelden hiervan zijn organisaties als NWO en KNAW (NWO als intermediaire organisatie en orga- nisatie met onderzoek uitvoerende instituten, de KNAW als intermediair, adviesorgaan en organisatie met onderzoek uitvoerende instituten).

Verschillende financieringsstromen, wet- en regelgeving, beleidsnota's en adviezen, formele overleg- gen en veel personele contacten vormen de verbinding tussen de verschillende niveaus. De financie- ringsstromen worden gevormd door de vele programma's die er bestaan voor de uitvoering van onder- zoek. Er zijn rechtstreekse relaties tussen de departementen en onderzoekinstellingen, en daarnaast zijn er indirecte relaties waarbij intermediaire organisaties de verbindende schakel vormen tussen departementen en onderzoekinstellingen).

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 2

Figuur 1: De organisatie van de projectfinanciering in Nederland, 2005

Bron: Versleijen, A. (ed.), Dertig jaar publieke onderzoeksfinanciering in Nederland 1975-2005, Den Haag, Ra- thenau Instituut, SciSa rapport 0703 (aangepaste figuur)

Hierna volgt allereerst een korte beschrijving van de verschillende niveaus van het Nederlandse we- tenschapssysteem met aandacht voor taken en verantwoordelijkheden. Daarbij komt niet alleen het publieke deel van het wetenschappelijk onderzoek aan de orde, maar ook de financiering en uitvoering door de private sector, zij het in beperkte vorm. Deze beschrijving wordt gevolgd door een aantal facts- heets, met meer specifieke informatie.
De cijfers in deze notitie zijn ontleend aan het CBS, de VSNU en de verschillende instellingen binnen het wetenschapssysteem. Zoveel mogelijk is gebruik gemaakt van de meest recente gegevens.


3. De niveaus van het wetenschapssysteem
Deze paragraaf bevat een beschrijving van de verschillende niveaus in het wetenschapssysteem. 3.1 Het politieke en overheidsniveau
Dit niveau van het wetenschapssysteem wordt gevormd door het Parlement, het Kabinet en de ver- schillende departementen. Nederland kent op dit eerste niveau een tweetal coördinatiemechanismen (zie Figuur 2):

- het Kabinet kent diverse onderraden, die hun basis hebben in de pijlers van het coalitieakkoord van 2007. Een van die onderraden houdt zich bezig met economie, kennis en innovatie.
- deze onderraden hebben hun pendant op het niveau van de departementen.

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 3

Over het algemeen worden de onderwerpen op het terrein van wetenschapsbeleid besproken in de (Onder)Raad voor Economie, Kennis en Innovatie (REKI), waar de besluitvorming voor het gehele Kabi- net wordt voorbereid. De voorbereiding van een doeltreffende besluitvorming in de REKI vindt op de- partementaal niveau plaats in de Commissie voor Economie, Kennis en Innovatie (CEKI).

Voor het overleg tussen het Parlement en Kabinet kent de Tweede Kamer een Commissie voor Onder- wijs, Cultuur en Wetenschap en de Eerste Kamer een Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Weten- schapsbeleid.

Figuur 2: Het wetenschapssysteem op politiek en overheidsniveau

Parlement Eerste Kamer Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschapsbeleid

Tweede Kamer Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerraad Raad voor Economie, Kennis en Innovatie (REKI) Innovatieplatform
Departementen Commissie voor Economie, Kennis en Innovatie (CEKI)

Om te adviseren over onderwerpen op het gebied van hoger onderwijs, onderzoek en innovatie heeft het Kabinet het Innovatieplatform ingesteld. Het Innovatieplatform werd in 2003 ingesteld en kreeg een vervolg in het huidige Innovatieplatform dat begin 2007 van start ging. Zie ook paragraaf 3.2.

3.2 Adviesorganen
Het landschap van wetenschap kent verschillende adviesorganen.

AWT
De Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT) is een ­onafhankelijk- adviesorgaan van de regering en het parlement over het beleid voor wetenschappelijk onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie. De AWT adviseert gevraagd en ongevraagd. Elk jaar maakt de AWT een overzicht van de adviesonderwerpen voor dat jaar in het AWT Werkprogramma.

De adviesraad bestaat uit leden, die afkomstig zijn uit verschillende geledingen van de maatschappij, zoals onderzoekinstituten of het bedrijfsleven. De leden hebben zitting op persoonlijke titel. De AWT wordt ondersteund door een bureau, dat de adviezen van de Raad voorbereidt en de Raad ondersteunt bij zijn adviseringswerkzaamheden.

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 4

De AWT is in 1990 bij Wet ingesteld. De officiële taak van de raad is in de Kaderwet Adviescolleges als volgt geformuleerd: "De Raad adviseert de regering en de Staten-Generaal over het wetenschaps- en technologiebeleid, zowel in nationaal als in internationaal verband. Het onderwerp wetenschappelijke en technologische informatievoorziening is daarbij inbegrepen".

De AWT maakt gebruik van de input van partijen uit het veld van wetenschap en innovatie. Bij de voor- bereiding van adviezen maakt de AWT ook gebruik van contacten met beleidsmakers en de politiek. Naast adviezen en briefadviezen brengt de AWT ook achtergrondstudies uit.

In de Nota Vernieuwing Rijksdienst van september 2007 worden onder meer voorstellen gedaan om te komen tot herinrichting van het adviesinfrastructuur en te kiezen voor een meer flexibele opzet. In die voorstellen wordt geen ruimte meer geboden voor een voortgezette rol van de AWT. De meest betrok- ken bewindslieden (EZ en OCW) bezien de voorstellen momenteel op hun nadere consequenties.

KNAW
Eén van de taken van de KNAW heeft betrekking op advisering op het gebied van de wetenschapsbeoe- fening. De KNAW adviseert de regering over aangelegenheden op het gebied van de wetenschapsbeoe- fening. Adviezen worden - gevraagd en ongevraagd - uitgebracht aan parlement, ministeries, universi- teiten en onderzoeksorganisaties, geldverdelende organisaties en internationale organisaties. Om de adviestaak goed te kunnen vervullen, kent de KNAW op alle terreinen van de wetenschap een groot aantal raden, die zijn samengesteld uit leden van de KNAW, wetenschapsbeoefenaren bij univer- siteiten, onderzoeksinstituten en uit het bedrijfsleven. Een zwaartepunt in de adviesfunctie vormen de wetenschapsverkenningen. Het doel van deze verkenningen is richting te geven aan het denken over wetenschappelijke ontwikkelingen en over het in verband daarmee te voeren beleid. Verkenningen worden vanuit de KNAW-adviesraden geïnitieerd.

Binnen de KNAW heeft het Rathenau Instituut de taak om het maatschappelijk debat en de politieke oordeelsvorming te ondersteunen met analyses over de betekenis van technologische en wetenschap- pelijke ontwikkelingen voor mens en maatschappij.

Innovatieplatform
Het Innovatieplatform heeft tot taak de voorwaarden te scheppen, de verbindingen te leggen en de visie te ontwikkelen die nodig zijn om een impuls te geven aan innovatie en ondernemerschap in Ne- derland. Om dat te bereiken houdt het Innovatieplatform het functioneren van het kennis- en innova- tiesysteem kritisch tegen het licht.
Het platform bestaat uit verschillende sleutelspelers in de kenniseconomie: experts uit politiek, be- drijfsleven, wetenschap en onderwijs. De Minister-president is de voorzitter van het platform. Daar- naast nemen ook de ministers van OCW en EZ deel aan het Innovatieplatform. Een projectbureau adviseert en ondersteunt het Innovatieplatform, voert projecten uit en komt met adviezen.

Kenniskamers
Als uitvloeisel van een discussie over de kennis- en adviesfunctie binnen de overheid is bij vrijwel alle departementen een zgn. kenniskamer gevormd. Kenniskamers hebben tot doel om de interactie tussen de top van de departementen enerzijds en de kennisinstellingen anderzijds te versterken. Dit werkt twee kanten op: het departement formuleert thema's waarop het behoefte heeft aan kennis, zowel Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 5

vanuit het huidige als vanuit toekomstig beleid en de kennisinstellingen geven vervolgens aan of zij in de vragen kunnen voorzien. In die zin bieden de kennisinstellingen een reflectie op de beleidsontwikke- ling. Daarnaast komen wetenschappers en wetenschappelijke instellingen op de hoogte van de vragen die op beleidsterreinen worden gesteld, zodat zij deze vragen kunnen betrekken bij het onderzoek op hun vakgebied.
Inmiddels hebben alle departementen een of andere vorm van kenniskamer, al dan niet gebaseerd op bestaande voorzieningen.

COS / Sectorraden
Het stelsel van sectorraden is bij wet ingericht vanaf 1987 om op specifieke beleidsterreinen de minis- ters die verantwoordelijk zijn voor dat werkterrein te adviseren. Ze bestaan uit vertegenwoordigers van relevante maatschappelijke groeperingen, de wetenschappelijke wereld en de overheid. Er zijn sector- raden op het gebied van milieu en natuur, gezondheid, landbouw, ontwikkelingssamenwerking en technologie en techniek. De sectorraden worden overkoepeld door de COS, de Commissie Overleg Sec- torraden.

Het kabinet heeft besloten de Raamwet sectorraden in te trekken en heeft daartoe een wetsvoorstel naar het parlement gestuurd. De Tweede Kamer is inmiddels met dit wetsvoorstel akkoord gegaan.

Overig
Daarnaast kunnen WRR en SER adviezen uitbrengen over onderwerpen die betrekking hebben op (as- pecten van) de kenniseconomie als uitvloeisel van hun taak, die niet specifiek betrekking heeft op de kenniseconomie.

3.3 Financiers van onderzoek
Bij de financiering van het onderzoek in Nederland, dat naar schatting in 2006 een omvang heeft van ongeveer 9 miljard, nemen de bedrijven het grootste deel voor hun rekening met ongeveer de helft. De overheid is de tweede grote financier met iets meer dan eenderde. In de loop van de jaren is het aandeel van buitenlandse financieringsbronnen ook substantieel geworden, met een aandeel van onge- veer 15 procent, waarvan het grootste deel afkomstig is van buitenlandse bedrijven. Tabel 3 bevat een overzicht van de cijfers over de financiering van R&D in Nederland.

Tabel 3: R&D-uitgaven in Nederland naar financieringsbron, 2005 Overheid Bedrijven Overige nationale bronnen Buitenland de verschillende minis- - groot - eigen middelen publieke - EU teries - middelgroot instellingen - bedrijven
- klein - publiek - niet private fond- sen 3,2 miljard = 36% 4,3 miljard = 48% 0,1 miljard = 1% 1,3 miljard = 15% Bron: CBS, ten dele een schatting van het ministerie van OCW Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 6

De overheid
De rijksoverheid financiert een belangrijk deel van het Nederlandse onderzoek. Binnen de rijksover- heid is de minister van OCW coördinerend minister voor het wetenschapsbeleid1. In internationale context wordt deze verantwoordelijkheid gedeeld met de Minister van Economische Zaken. Het weten- schapsbeleid werd tot nu toe verwoord via het Wetenschapsbudget (tot aan het Wetenschapsbudget 2000 gebeurde dit jaarlijks, daarna vierjaarlijks). Vanaf 2007 zijn de beleidsdocumenten voor het we- tenschapsbeleid en het hoger onderwijs2 gecombineerd in de Strategische agenda voor het hoger on- derwijs-, onderzoek- en wetenschapsbeleid.

De coördinatietaak van de minister van OCW komt tot uiting in de verantwoordelijkheid voor het func- tioneren, de omvang, de kwaliteit en het vernieuwend vermogen van het stelsel van onderzoek en we- tenschap. De minister van OCW voert het overleg van het Kabinet met de Tweede Kamer. De andere ministeries hebben eigen verantwoordelijkheden, namelijk de verantwoordelijkheid voor het onder- zoek, en hebben soms ook de verantwoordelijkheid voor onderzoek uitvoerende instellingen op het eigen beleidsterrein.

De overheidsfinanciering van wetenschappelijk onderzoek, dat in Nederland wordt uitgevoerd, vindt op verschillende manieren plaats. De verschillende modaliteiten zijn: a) het geven van vaste bijdrage aan instellingen (institutionele financiering of basisfinanciering), waarvoor al dan niet een beheersmatige verantwoordelijkheid bestaat; b) het financieren van onderzoek via intermediaire organisaties (zoals NWO, KNAW en SenterNo- vem);
c) het financieren van onderzoek via eigen (kennis)instituten; d) het rechtstreeks financieren van beleidsgericht onderzoek. Daarnaast gaat een deel van het overheidsbudget, ongeveer 200 miljoen, naar internationale organi- saties (CERN, ESA, ESO, EMBL en EMBC) of naar buitenlandse onderzoekers (met name vanuit het ministerie van BuZa/OS).

Naast financiële instrumenten heeft de overheid de beschikking over het instrument van wet- en regel- geving en het instrument van bestuurlijk overleg.

Factsheet 1 geeft een beschrijving van de financieringsmodaliteiten van departementen en de speci- fieke relaties die departementen hebben met (onderzoeks)instituten.

Bedrijven
Bedrijven financieren vooral eigen onderzoek (82% van het private onderzoek wordt door bedrijven gefinancierd, dit is zelfs 95% wanneer buitenlandse bedrijfsfinanciering wordt meegerekend), maar financieren daarnaast ook onderzoek bij universiteiten en semi-publieke instellingen.

Overige nationale bronnen
Deze financieringsbron is relatief klein en afkomstig van de eigen middelen van publieke instellingen (universiteiten en researchinstellingen) en middelen van de Collectebusfondsen (private non profit


1 De minister verzamelt in deze hoedanigheid ook jaarlijks gegevens over de uitgaven voor R&D van de verschillende ministeries. Op basis van deze (begrotings)cijfers stelt OCW het zgn. TOF-overzicht op (Totale Onderzoek Financiering), dat jaarlijks naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
2 Verwoord in het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (HOOP). Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 7

instellingen). Al vanaf halverwege de vorige eeuw bestaan er in Nederland Collectebusfondsen voor bepaalde aandoeningen of groepen aandoeningen. Deze organisaties vormen een klankbord voor be- paalde patiëntengroepen, en besteden behalve aan voorlichting ook een aanzienlijke hoeveelheid geld aan wetenschappelijk onderzoek (ongeveer 80 miljoen per jaar)3.

Buitenland
De financiering vanuit het buitenland is in de loop der jaren sterk toegenomen, van 2% in 1990 tot bijna 15% in 2005. Deze bron valt uiteen in enerzijds private financiering, waarbij het gaat om finan- ciering van bedrijven door bedrijven, en anderzijds financiering door de EU via de zgn. EU- Kaderprogramma's. Deze Kaderprogramma's bestaan vanaf begin jaren negentig van de vorige eeuw en laten een duidelijk oplopende omvang zien.


3.4 Intermediaire organisaties en regieorganen Deze organisaties voeren een deel van de taken van de overheid uit wat betreft de financiering van onderzoek in Nederland. De belangrijkste organisaties op dit niveau zijn NWO, KNAW en SenterNo- vem. Bij NWO zijn enkele regieorganen ondergebracht.

NWO
NWO, de Nederlandse research council met een budget van ruim 500 miljoen, zet zich in voor de bevordering van de kwaliteit en vernieuwing van wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast initieert en stimuleert NWO nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek en wil NWO de overdracht van kennis van de resultaten van door haar geïnitieerd en gestimuleerd onderzoek bevorderen ten be- hoeve van de maatschappij.
NWO is een zelfstandig bestuursorgaan, die onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW valt. De minister keurt de begroting goed en reageert op het strategisch plan van NWO. De basis van het werk van NWO wordt geregeld in de NWO-wet. NWO voert haar taak in het bijzonder uit door het toewijzen van middelen. Het geld wordt door NWO verdeeld over de universiteiten (door de financiering van projecten en programma's in de 2de geldstroom) en de negen NWO-instituten, maar ook onder an- dere onderzoeksinstituten. NWO financiert vooral fundamenteel georiënteerd onderzoek, maar daar- naast via STW ook onderzoek met een meer toepassingsgericht (technisch-wetenschappelijk) karakter.

Bij NWO zijn enkele zogeheten "regieorganen" ondergebracht, tijdelijke organen die op specifieke ter- reinen de regie voeren en onderzoek financieren op voor het overheidsbeleid belangrijke gebieden. Er zijn regieorganen ingesteld op de gebieden genomics en ICT. Daarnaast kent NWO ACTS, die fungeert als een regieorgaan op het gebied van katalyse.

Zie Factsheet 3 voor meer informatie over NWO en zijn instituten.

KNAW
De KNAW, met een budget van ongeveer 130 miljoen, beoogt de kwaliteit en de belangen van de we- tenschap te bevorderen en zich in te zetten voor een optimale bijdrage van de Nederlandse wetenschap aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving. Daartoe heeft de KNAW als taken:

· advisering op het gebied van de wetenschapsbeoefening

3 De twee grootste Collectebusfondsen zijn het Koningin Wilhelminafonds en de Hartstichting. Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 8


· beoordeling van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek
· forum voor de wetenschappelijke wereld en bevordering van internationale samenwerking.
· koepelorganisatie voor 17 wetenschappelijke onderzoeksinstituten. De KNAW is een publiekrechtelijk rechtspersoon die onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van OCW valt. De KNAW heeft wettelijke taken die worden beschreven in de WHW.

Zie Factsheet 4 voor meer informatie over KNAW en zijn instituten.

SenterNovem
SenterNovem bemiddelt tussen de rijksoverheid enerzijds en bedrijven, kennisinstituten en lokale overheden anderzijds. SenterNovem is op 1 mei 2004 ontstaan uit de fusie tussen Senter en Novem, twee agentschappen van het Ministerie van Economische Zaken. SenterNovem bundelt kennis van innovatie, energie, klimaat, milieu en leefomgeving. Hoofdactiviteiten zijn:
· het beheer van programma's en regelingen gericht op onderzoek, ontwikkeling, demonstratie en marktintroductie;

· evaluatie en monitoring van resultaten en effecten;
· kennisoverdracht, voorlichting en (beleids)advisering.

In 2006 bedroeg het budget waarover SenterNovem het beheer voerde ongeveer 1,5 miljard euro (slechts een deel ervan betreft programma's voor onderzoek en ontwikkeling). De belangrijkste finan- ciers van SenterNovem zijn de Ministeries van EZ en VROM.

3.5 Uitvoerders van onderzoek
Nederland heeft een groot aantal instellingen die onderzoek uitvoeren, hetzij als primaire taak, hetzij als activiteit om de primaire taak te ondersteunen. Gewoonlijk wordt op dit niveau onderscheid ge- maakt in een drietal sectoren4:

- de universiteiten (inclusief academische ziekenhuizen)
- researchinstituten, al dan niet inclusief private non profit instituten5
- bedrijven.

Tabel 4: R&D-uitgaven naar uitvoerder, 2005
Universiteiten Researchinstituten Bedrijven
2,5 miljard = 28% 1,2 miljard = 14% 5,1 miljard = 58% Financieringsbronnen Financieringsbronnen Financieringsbronnen
- Overheid 87% - Overheid 68% - Overheid 3%
- Bedrijven 7% - Bedrijven 16% - Bedrijven 82%
- PNP 2% - PNP 5% - PNP 0%
- Buitenland 4% - Buitenland 11% - Buitenland 15% Bron: CBS; de verdeling naar financieringsbronnen zijn gebaseerd op cijfers van het CBS over het jaar 2003


4 Gebaseerd op afspraken tussen landen, lid van de OESO, en neergelegd in de Frascati Handleiding (2002), die de afspraken bevat over een internationaal geharmoniseerde gegevensverzameling.
5 In Nederland is deze sector vrij klein, reden voor het CBS om deze mee te rekeken bij de researchin- stituten.
Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 9

Universiteiten en academische ziekenhuizen
Nederland kent 13 publiek gefinancierde universiteiten die onderdeel zijn van het systeem van weten- schappelijk onderzoek6. Naast het uitvoeren van onderzoek hebben de universiteiten als taak onderwijs te geven en kennis over te dragen aan de maatschappij.

Daarnaast zijn er acht universitaire medische centra (Amsterdam 2x, Utrecht, Leiden, Groningen, Rot- terdam, Nijmegen en Maastricht). Vanaf 1999 hebben deze medische centra een zekere mate van ver- zelfstandiging ingezet, waarbij er een integratie heeft plaatsgevonden van de medische faculteit van de universiteit en het medische centrum. Alleen in Maastricht heeft dit proces nog niet plaatsgevonden. Kerntaken van de UMC's zijn onderzoek en innovatie, onderwijs en opleiding en patiëntenzorg.

Universiteiten hebben hierin een hoge mate van autonomie. Zij worden, zoals in veel landen, op drie manieren gefinancierd:

- De 1ste geldstroom: rechtstreeks door de overheid op basis van een lumpsumfinanciering (omvat 52 procent van het wetenschappelijk personeel);
- De 2de geldstroom: de overheidsfinanciering via NWO en de KNAW (omvat 21 procent van het we- tenschappelijk personeel);

- De 3de geldstroom: via opdrachtonderzoek van derden, waaronder overheden, bedrijven, charita- tieve fondsen en buitenlandse subsidies (omvat 27 procent van het wetenschappelijk personeel). In toenemende mate is het onderzoek binnen de universiteiten georganiseerd binnen universitaire instituten.

Researchinstituten
De groep researchinstituten bestaat uit een gemêleerde aantal instituten, die in een zevental kleinere (sub)groepen kunnen worden onderverdeeld.
Het gaat om de volgende groepen:

- De para-universitaire instituten van NWO en KNAW, die fundamenteel onderzoek uitvoeren binnen verschillende wetenschapsgebieden;

- TNO, de Nederlandse organisatie voor toegepast onderzoek voor de overheid en bedrijven;
- De GTI's, die meer toepassingsgericht onderzoek uitvoeren op specifieke gebieden;
- De instituten die onder de vlag van het Wageningen Universiteit en Researchcentrum landbouw- kundig ondezoek uitvoeren;

- Departementale instituten;

- Topinstituten (technologisch en maatschappelijk);
- Overige instituten.
Meer informatie over deze instituten staan in de Factsheets 3 tot en met 8.

Bedrijven
Het grootste deel van het onderzoek in Nederland vindt plaats bij de bedrijven. Totaal waren er in 2005 ongeveer 3.700 bedrijven met meer dan 10 werknemers die R&D uitvoerden. De meeste daarvan (55%) hebben tussen 10 en 50 werknemers, eenderde tussen de 50 en 250 werknemers, en 12% heeft meer dan 250 werknemers.


6 Daarnaast bestaat de Open Universiteit (OU), maar de taak van de OU is sterk afwijkend van die van de andere 13 universiteiten.
Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 10

Er zijn 8 bedrijven die elk meer dan 100 miljoen aan onderzoek en ontwikkeling besteden: Philips, ASML, Akzo Nobel, NXP, Shell, DSM, Océ en Unilever. 7 Samen zijn ze goed voor ongeveer driekwart van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling van alle bedrijven.


3.6 Overige (ondersteunende) instellingen
Er zijn verschillende instellingen en organisaties die de uitvoering van het onderzoek in Nederland on- dersteunen en faciliteren, maar zelf geen onderzoek uitvoeren. SenterNovem is al genoemd, waarbin- nen EG Liaison werkzaam is, het expertisecentrum voor het Europese Kaderprogramma in Nederland dat potentiële indieners ondersteunt met informatie en advies, voorlichtingsdagen, trainingen en part- ner search. Een ander voorbeeld is Stichting SURF, waarin universiteiten, hogescholen en onderzoeks- instellingen samenwerken aan grensverleggende ICT-innovaties. Hierdoor kan het hoger onderwijs en onderzoek optimaal gebruik maken van de mogelijkheden van ICT om zo de kwaliteit van onderwijs en onderzoek te verbeteren.

Een andere categorie betreft de wetenschappelijke bibliotheken en de Koninklijke Bibliotheek (KB). De KB fungeert als nationale bibliotheek van Nederland, maar heeft als specifieke taken om onderzoekers en studenten toegang te geven tot wetenschappelijke informatie en om de nationale infrastructuur voor wetenschappelijke informatie te stimuleren.


7 Bron: Het komende NOWT-rapport "Wetenschaps- en Technologie Indicatoren 2007". Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 11

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 12

Factsheet 1: De departementen

Algemene Zaken (AZ)
Al het onderzoek van het ministerie van AZ heeft de vorm van contractonderzoek. Dit wordt voor een deel via de RVD aanbesteed, het andere deel loopt via de WRR, dat onderdeel is van het ministerie van AZ. De WRR laat de eigen adviezen vaak ondersteunen door extern onderzoek.

Buitenlandse Zaken / Ontwikkelingssamenwerking (BuZa) Het budget van het ministerie vindt voor een klein deel zijn weg via vaste bijdragen aan een drietal instituten: Stichting Instituut Clingendael, het Afrika Studiecentrum en het Koninklijk Instituut voor de Tropen.
De overige beschikbare middelen voor onderzoek worden ­al dan niet via Nederlandse ambassades in het buitenland- besteed in de vorm van bijdragen aan projecten en programma's van instituten.

Justitie
Het ministerie kent een eigen intern onderzoeksinstituut, het WODC (Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum). Het WODC is zowel verantwoordelijk voor de uitvoering van het interne onder- zoek binnen Justitie als verantwoordelijk voor de uitbesteding van onderzoek bij universiteiten en on- derzoeksinstituten. Het WODC-onderzoek wordt geprogrammeerd via een tweejaarlijks plan dat door de ambtelijke top van het ministerie wordt vastgesteld. Daarnaast wordt een deel van de R&D-activiteiten van het ministerie uitgevoerd door het NFI (Neder- lands Forensisch Instituut), dat ook onderdeel is van Justitie.

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
BZK kent geen institutionele financiering. De kennisfunctie bij BZK is decentraal belegd. Naast decen- trale afdelingen die zich richten op kennis en onderzoek is er een centraal Bureau Strategische Kennis- ontwikkeling (SKO). Deze afdeling stelt een Strategische Kennisagenda op en bevordert de strategische kennisontwikkeling van en met de BZK-onderdelen. De BZK-kennisfunctie zal op korte termijn gecen- traliseerd worden. De nieuwe eenheid zal zich vooral richten op het strategische kennisbeheer en de onderzoeksprogrammering voor het gehele departement.

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Het Ministerie van OCW heeft een brede politiek-bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheid voor het publieke onderzoek in Nederland. Het grootste deel van het budget heeft de vorm van een instituti- onele of basisfinanciering. Het ministerie financiert en voert het beleid van de grote onderzoeksorgani- saties in Nederland en het buitenland en coördineert het wetenschapsbeleid van de rijksoverheid.

Binnen de rijksoverheid heeft OCW het grootste budget voor onderzoek (ongeveer 2/3 van het totaal). Een belangrijk deel van dit budget wordt besteed aan institutionele financiering of financiering via in- termediaire organisaties, waarvoor OCW beheersmatige verantwoordelijkheid heeft:
- de 1ste geldstroom financiering van de universiteiten, als onderdeel van de lumpsum financiering;
- NWO en zijn instituten, KNAW en zijn instituten en TNO (OCW penvoerend ministerie, andere mi- nisteries financieren mee aan TNO op basis van vraagsturing en vraagfinanciering); Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 13


- instituten op het terrein van cultuur: ICN, RKD en RACM8

Er vindt ook institutionele financiering plaats aan:
- de GTI's;

- de Boekmanstichting;

- de internationale onderzoeksorganisaties CERN, ESA, ESO en EMBL/BC (gebaseerd op internatio- nale verdragen).

Daarnaast heeft een deel van de OCW-middelen de vorm van geoormerkte programmagelden (FES- gelden, Vernieuwingsimpuls, genomics). In beperkte mate wordt er onderzoek uitbesteed ten behoeve van het eigen beleid in de vorm van projectfinanciering.

Defensie
Het ministerie van Defensie kent structurele institutionele financiering van enkele instituten: TNO en NLR. De bijzondere relatie tussen Defensie en TNO is in de TNO-wet vastgelegd. Defensie kent ook projectfinanciering ten behoeve van de krijgsmachtonderdelen en de centrale orga- nisatie. Dit heeft vooral te maken met de materieelaanschaffingen.

Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) De onderzoeksuitgaven van VROM betreffen onderzoekuitgaven bij de twee planbureaus die onder VROM vallen (het Ruimtelijk Planbureau en het Natuur en Milieu Planbureau), bijdragen aan zelfstan- dige organisaties, uitbesteding door het ministerie zelf en programmatisch onderzoek via intermediaire organisaties zoals NWO, SenterNovem en het RIVM.
VROM draagt via OCW bij aan de financiering van TNO.

Verkeer en Waterstaat (V&W)
Het onderzoek van V&W dient zowel de ondersteuning van de kennisinfrastructuur op de beleidsterrei- nen van het ministerie als kennisontwikkeling ten behoeve van de kerntaken van het ministerie. V&W kent een drietal interne kennisinstellingen: de vier landelijke diensten (die in 2007 zijn gevormd vanuit de specialistische diensten van Rijkswaterstaat), het agentschap KNMI als nationaal instituut voor weer, klimaat en seismologie en het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM), in 2006 opge- richt als zelfstandig instituut binnen V&W.
Daarnaast heeft V&W relaties met

- de vier Planbureaus, waarbij input wordt geleverd voor de werkprogramma's;
- de meeste universiteiten en sommige hogescholen, voor de universiteiten via o.a. de subsidiëring van leerstoelen en opdrachtfinanciering;

- TNO, via het leveren van een bijdrage aan de vraaggestuurde programmering en institutionele financiering;

- de GTI's: institutionele financiering van Deltares (een samenwerkingsverband van WL | Hydraulics, GeoDelft, delen van TNO en de specialistische diensten van Rijkswaterstaat), NLR en MARIN;
- diverse andere kennisinstellingen op wisselende basis (o.a. WRR, RMNO, SWOV, Connekt, CROW). Een belangrijk deel van het onderzoek van V&W betreft projectfinanciering. Een gedeelte hiervan wordt uitbesteed door de landelijke diensten (voorheen de specialistische diensten), een ander deel wordt uitbesteed door de directoraten-generaal.


8 In 2006 ontstaan uit RDMZ en ROB
Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 14

Sinds de reorganisatie van Rijkswaterstaat zijn de landelijke diensten verantwoordelijk voor advies en ondersteuning, en niet (meer) voor de ontwikkeling van nieuwe kennis. De landelijke diensten vormen dus wel een belangrijke rol binnen V&W op kennisgebied, maar niet in de rol van onderzoeksinstituut.

Economische Zaken (EZ)
EZ geeft vaste bijdragen aan een aantal instituten: het NMI, MARIN, WL | Hydraulics, TNO, ECN, het NIVR, het NLR, de Technologische Topinstituten, de NWO Stichting Technische Wetenschappen (STW), het Holst Centrum, NML en ESA.
Op de EZ-begroting staan twee bureaus die niet primair een onderzoekstaak hebben, maar waar wel sprake van enige mate van instituutsgebonden onderzoek: CBS en CPB.

Veel projecten en programma's van EZ lopen via intermediaire organisaties, zoals SenterNovem, het NIVR en NWO/STW. Een deel van deze programma's, die gericht zijn op de bevordering van innovatie, zijn opgegaan in de zgn. omnibusregeling. Deze `omnibus' is een juridisch kader, op basis waarvan allerlei uiteenlopende initiatieven financieel kunnen worden ondersteund, zoals topinstituten, onder- zoeksprogramma's, ontwikkelingskredieten en haalbaarheidsstudies. De omnibus zorgt dat financiële steunverlening aan programma's en projecten past binnen Europese, juridische en financiële (steun)kaders.

Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit (LNV)
Het onderzoek van LNV is deels institutioneel belegd bij het Wageningen Universiteit & Researchcen- trum (WUR), deels elders. LNV financiert de 1ste geldstroom van de Wageningen Universiteit, en finan- ciert daarnaast de kennisbasis, beleidsondersteunend onderzoek en wettelijke onderzoekstaken bij de specialistische instituten van WUR (de instituten van de DLO). LNV draagt via OCW bij aan de financiering van TNO.

Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
SZW kent voornamelijk opdrachtonderzoek ten behoeve van het beleid. SZW draagt via OCW bij aan de financiering van TNO.

Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Het ministerie van VWS kent institutionele financiering van een aantal zelfstandige instituten, zoals het NKI, het NIVEL en het Trimbosinstituut. Ook draagt VWS via OCW bij aan de financiering van TNO. VWS kent twee `eigen' instituten: het RIVM en het SCP. Het RIVM kan deels als intern kenniscentrum van VWS worden beschouwd. Het SCP is minder te zien als VWS kenniscentrum. Het SCP heeft name- lijk ook een interdepartementale doelstelling.
Vanuit de programma-uitgaven wordt een deel van het onderzoek op het terrein van zorg als beleidson- derbouwend onderzoek uitgezet. Een deel van het zorgonderzoek verloopt via het intermediaire ZonMw (onderdeel NWO). Het onderzoek op het terrein van welzijn wordt uitbesteed in de vorm van opdracht- onderzoek. VWS draagt ook bij aan enkele NWO-programma's.

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 15

Factsheet 2: Universiteiten

Nederland kent in de publieke sector dertien `gewone' universiteiten en de Open Universiteit, universi- teit voor afstandsonderwijs. Universiteiten hebben een drieledige taak: onderwijs geven, (fundamen- teel en toegepast) onderzoek doen, en kennisoverdracht bevorderen. Het wetenschappelijk onderzoek van de universiteiten kent een drietal financieringsbronnen:
- 1ste geldstroom: de universiteiten ontvangen van de overheid (de Ministeries van OCW en LNV) een lumpsum, die men intern kan verdelen. Harde cijfers over de verdeling van de lumpsum ontbreken en de financiële verdeling naar onderwijs en onderzoek moet worden geschat. Geschat wordt dat ruim 60 procent naar onderzoek in de 1ste geldstroom gaat.
- 2de geldstroom: deze geldstroom bevat de middelen die de universiteiten ontvangen van NWO en de KNAW, bij NWO in de vorm van subsidies voor het aanstellen van onderzoekers en bij de KNAW in de vorm van de financiering van Akademiehoogleraren. De 2de geldstroom bedraagt iets meer dan
10 procent van het totale universitaire onderzoek.
- 3de geldstroom: deze geldstroom omvat additionele financiering van publieke en private bronnen, nationaal en internationaal. Ze hebben meestal de vorm van contractonderzoek. De omvang van deze geldstroom bedraagt ongeveer een kwart van het totaal.

Het merendeel van de universitaire inkomsten voor onderzoek is afkomstig van de overheid (de 1ste geldstroom rechtstreeks, de 2de via NWO en de 3de op basis van contractonderzoek). De overige inkom- sten zijn afkomstig van bedrijven, de collectebusfondsen en buitenlandse (EU-)bronnen.

Tabel: Enkele kerngegevens van universiteiten, 2005 Omzet totaal Verdeling in 2de geldstroom Verdeling in Onderzoeksinzet Verdeling in (mln.euro) procenten (mln. euro) procenten (fte) procenten UU 704,1 14,0 38,3 13,2 2.280 13,1 UvA 548,8 10,9 29,6 10,2 1.944 11,2 RUG 487,6 9,7 25,8 8,9 1.459 8,4 TUD 454,6 9,0 31,3 10,8 1.558 9,0 RU 453,9 9,0 26,6 9,2 1.688 9,7 EUR 420,1 8,4 15,6 5,4 1.221 7,0 LEI 400,2 8,0 27,8 9,6 1.775 10,2 VU 384,9 7,7 19,9 6,9 1.504 8,7 UM 307,9 6,1 9,6 3,3 868 5,0 UT 260,6 5,2 21,3 7,4 937 5,4 TUE 246,4 4,9 19,3 6,7 943 5,4 WUR 224,9 4,5 17,7 6,1 867 5,0 UvT 132,7 2,6 6,1 2,1 343 2,0 Totaal 5.026,6 100 289,0 100 17.387 100 Bron: omzet ­ jaarrekeningen universiteiten, bewerking CFI; 2de geldstroom ­ jaarverslag NWO; onderzoeksinzet ­ VSNU/KUOZ.

De universiteiten vallen onder het regime van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) en onderhouden de financieel-bestuurlijke relaties met het ministerie van OCW. Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 16

Factsheet 3: NWO en zijn instituten

Het budget van NWO komt voor het grootste deel van het ministerie van OCW en gaat voor het grootste deel naar de universiteiten.

Inkomsten NWO naar bron, 2006
Financieringsbron Inkomsten (M) Verdeling in %
- Rijksbijdrage OCW 308,1 61%
- Specifieke subsidies OCW 102,8 20%
- Subsidie EZ 34,6 7%
- Subsidies en bijdragen van overige ministeries* 12,8 3%
- Inkomsten van bedrijven 10,4 2%
- Subsidies en bijdragen van overige derden 25,5 5%
- Overige baten 10,2 2% Totale baten 504,6 100%
* Betreft bijdragen van de ministeries van Justitie, BZK, BuZa, LNV, VROM, V&W, VWS en SZW

Uitgaven NWO naar bestemming, 2006
Bestemming Uitgaven (M) Verdeling in %
- Universiteiten 293,6 56,1%
- NWO-instituten 124,8 23,9%
- Overig 70,0 13,3%
- Beheerskosten 34,8 6,7% Totale uitgaven 522,9 100% Bron: Jaarverslag NWO 2006

Een deel van de NWO-middelen gaat rechtstreeks naar een negental eigen instituten in de vorm van een lumpsum. De overige middelen worden in de vorm van project- en programmasubsidies deels cen- traal verdeeld, deels verdeeld via acht gebiedsbesturen en een tweetal stichtingen, die materieel func- tioneren als gebiedsbesturen. Ook de NWO-instituten kunnen meedingen naar deze project- en pro- grammasubsidies.

NWO maakt gebruik van diverse instrumenten, geconcentreerd rond enkele strategische doelen: talent met persoonsgerichte programma's (zoals de Vernieuwingsimpuls, Aspasia en Mozaïek), thema's, in- frastructuur, internationalisering en nieuwe ontwikkelingen.

NWO-instituten
ASTRON Stichting Astronomisch Onderzoek in Nederland CWI Centrum voor Wiskunde en Informatica FOM-AMOLF Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica FOM-NIKHEF Nationaal Instituut voor Kernfysica en Hoge Energie Fysica FOM-Rijnhuizen Instituut voor Plasmafysica ING Instituut voor Nederlandse Geschiedenis NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 17

NSCR Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving SRON SRON Netherlands Institute for Space Research

Beheersmatig vallen deze NWO-instituten onder de NWO-koepel.

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 18

Factsheet 4: KNAW en zijn instituten

Het budget van de KNAW is voor het grootste deel afkomstig van het ministerie van OCW en gaat voor het grootste deel naar de eigen instituten.

Inkomsten KNAW naar bron, 2006
Financieringsbron Inkomsten (M) Verdeling in %
- Rijksbijdrage OCW 89,2 67%
- Werk voor derden 30,3 23%
- Overige baten 14,2 11% Totale baten 133,7 100%

Uitgaven KNAW naar bestemming, 2006
Bestemming Uitgaven (M) Verdeling in %
- KNAW-instituten 108,2 84,3
- Internationalisering 4,8 3,7
- Forumfunctie 2,5 1,9
- Kwaliteit 5,6 4,4
- Advisering 1,1 0,9
- Bestuur/beheer 6,1 4,8 Totale baten 128,3 100% Bron: Jaarverslag KNAW 2006

Instrumenten
De KNAW kent de volgende instrumenten om haar taken uit te voeren:
· De financiering van 17 wetenschappelijke instituten, op de gebieden levenswetenschappen (5) en geestes- en sociale wetenschappen (11). Het Rathenau Instituut verricht onderzoek naar de ont- wikkeling van wetenschap en technologie, op basis van resp. `technology assessment' en `science system `assessment'.9

· De financiering van het programma Akademiehoogleraren
· Het verstrekken van beurzen voor onderzoek, congresbezoek of voor verblijf in het buitenland;
· het leveren van een bijdrage in de organisatiekosten van internationale congressen, workshops en colloquia in Nederland;

· het stimuleren van internationale contacten en samenwerkingsinitiatieven.

De KNAW-instituten10 verrichten fundamenteel en fundamenteel-strategisch onderzoek. Daarnaast verleent een aantal instituten diensten aan onderzoekers en andere gebruikers. Zij doen dat door het vormen en beheren van biologische of documentaire collecties, het leveren van informatiediensten - in toenemende mate in digitale vorm - of het verschaffen van andere faciliteiten voor onderzoek.


9 Daarbij is men gericht op het verbreden en verrijken van het publieke debat en de politieke oordeels- vorming, vooral richting Tweede Kamer.

10 Twee instituten zijn gelieerd aan de KNAW: de Fryske Akademy en het Roosevelt Study Center. Het personeel van deze instituten is formeel niet in dienst van de KNAW. Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 19

KNAW-instituten

- Geestes- en Sociale wetenschappen
DANS Data Archiving and Networked Services FA Fryske Akademy
Huygens Instituut Huygens Instituut IISG Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis KITLV Koninklijk Instituut voor Taal- , Land- en Volkenkunde Meertens Instituut Meertens Instituut NIOD Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie NIDI Nederlands Interuniversitair Demografisch Instituut NIAS Netherlands Institute for Advanced Studies Roosevelt Study Center Roosevelt Study Center VKS Virtual Knowledge Studio


- Levenswetenschappen
CBS Centraal Bureau voor Schimmelcultures Hubrecht Instituut Hubrecht Instituut ICIN Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland NIOO Nederlands Instituut voor Ecologie NIN Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen


- Overig
Rathenau Instituut Rathenau Instituut

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 20

Factsheet 5: TNO

TNO is een onafhankelijke organisatie voor contractonderzoek. Het doel van TNO is om met zijn onder- zoek en andere activiteiten een flinke bijdrage te leveren aan het concurrentievermogen van bedrijven en organisaties, aan de economie en aan de kwaliteit van de samenleving als geheel.

De TNO-activiteiten, waarvan onderzoek een deel is (ongeveer 75%), speelt zich af binnen vijf kernge- bieden:

1) Kwaliteit van Leven

2) Defensie en Veiligheid

3) Industrie en Techniek

4) Bouw en Ondergrond en

5) Informatie- en Communicatietechnologie.

TNO wordt deels vanuit de overheid gefinancierd, maar kent groter deel opdrachten dat via de markt wordt verkregen. Als uitvloeisel van het rapport van de Commissie Wijffels over de "Brugfunctie TNO en GTI's" van mei 2004 en het Kabinetsstandpunt daarover zal de financiering van TNO vanuit de over- heid geleidelijk aan gebaseerd zijn op vraagsturing en vraagfinanciering door de departementen. Het vervangt daarmee de doelfinanciering.

Inkomsten TNO, naar financieringsbron, 2006
Financieringsbron Inkomsten (M) Verdeling in % Basisfinanciering OCW 74,0 15% Doel/vraagfinanciering overige departementen 123,0 25% Opdrachten publiek Nederland 74,1 15% Opdrachten privaat Nederland 137,5 27% Opdrachten privaat buitenland 70,0 14% Opdrachten internationaal 22,3 4% Totaal 500,9 100% Bron: opgave TNO
Noot: Vanaf 2006 gaat de vraagsturing en vraagfinanciering geleidelijk aan de doelfinanciering vervangen

De grondslag van de relatie tussen TNO en de overheid ligt in de TNO-wet. OCW is penvoerend voor de overheid.

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 21

Factsheet 6: de GTI's

De groep Grote Technologische Instituten bestaat uit een vijftal instituten die toegepast onderzoek en aanverwante activiteiten uitvoeren, zoals het adviseren van de industrie en de overheid op specifieke gebieden.
Ze hebben twee belangrijke functies: 1) ze fungeren als centrum voor technologische kennis voor be- drijven en overheid; 2) ze ontwikkelen technologie en stellen die beschikbaar aan bedrijven en over- heid.

De GTI's omvatten de volgende instituten:

· ECN: voert onderzoek uit op het gebied van nucleaire en andere vormen van energie.
· GeoDelft: voert onderzoek uit en adviseert op het gebied van de grondmechanica, funderingstech- niek en geo-ecologie.

· MARIN: doet onderzoek naar scheepsbouw, `offshore' technologie en oceanografie.
· NLR: voert activiteiten uit op het gebied van lucht- en ruimtevaarttechniek.
· WL | Delft Hydraulics: richt zich op water-gerelateerde onderwerpen.

Vanaf januari 2008 gaan GeoDelft, WL | Hydraulics, onderdelen van TNO Bouw en Ondergrond en de- len van Rijkswaterstaat (DWW, RIKZ en RIZA) onder de naam "Deltares" op in een nieuw onafhankelijk instituut voor toegepast onderzoek en specialistisch advies op het gebied van water en ondergrond.

Voor het grootste deel halen de GTI's hun omzet uit de (publieke en private) markt. Als uitvloeisel van het rapport van de Commissie Wijffels over de "Brugfunctie TNO en GTI's" van mei 2004 en het Kabi- netsstandpunt daarover zal de financiering van de GTI's vanuit de overheid geleidelijk aan gebaseerd zijn op vraagsturing en vraagfinanciering door de departementen. Het vervangt daarmee de doelfinan- ciering.

Inkomsten GTI's, naar financieringsbron, 2006
Financieringsbron Inkomsten (M) Verdeling in % Basis- en doel/vraagfinanciering 79,9 29% Opdrachten totaal 194,8 71% Overige inkomsten 1,6 1% Totaal 276,3 100% Bron: opgave instituten
Noot: Vanaf 2006 gaat de vraagsturing en vraagfinanciering geleidelijk aan de doelfinanciering vervangen

Het ministerie van EZ is penvoerend ministerie voor ECN en MARIN, het ministerie van V&W is penvoe- rend ministerie voor NLR, GeoDelft en WL | Delft Hydraulics.

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 22

Factsheet 7: Stichting DLO

De DLO-instituten, vallende onder de Stichting DLO, waren voorheen onderdeel van het Ministerie van LNV, maar zijn in de tweede helft van de jaren negentig samengegaan met de Landbouw Universiteit Wageningen in het Wageningen Universiteit en Researchcentrum (Wageningen UR)11. Het zijn ge- scheiden entiteiten, maar men werkt op verschillende gebieden samen in expertisegroepen. Negen instituten maken deel uit van de Stichting DLO.

Het DLO-budget is voor een belangrijk deel (ongeveer 50 procent) afkomstig van het Ministerie van LNV en bedroeg in 2006 ruim 300 euro. Van de inkomsten komt 34 procent uit contractonderzoek (deels ook weer van het Ministerie van LNV).

Inkomsten Stichting DLO, naar financieringsbron, 2006 Financieringsbron Inkomsten (M) Verdeling in % Ministerie van LNV ­ conform subsidieregeling 162,5 51% Contractonderzoek 106,9 34% Overig 46,9 15% Totaal 316,2 100% Bron: jaarverslag WUR 2006

De DLO-instituten hebben via de Stichting DLO nauwe banden met het ministerie van LNV.

DLO-instituten
AFSG Agrotechnology & Food Sciences Group Alterra Alterra ASG Animal Sciences Group LEI Landbouw Economisch Instituut Plant Research International Plant Research International PPO Praktijkonderzoek Plant & Omgeving Wageningen IMARES Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies RIKILT-instituut voor Voedselveiligheid RIKILT-instituut voor Voedselveiligheid CIDC-Lelystad Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad


11 Ook de hogeschool Van Hall Larenstein maakt deel uit van Wageningen UR. Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 23

Factsheet 8: Overige instellingen en instituten

Departementale instituten
Enkele departementen hebben nog kennisinstituten onder hun hoede:
- Bij Justitie zijn het WODC en NFI onderdelen van het ministerie
- OCW kent enkele cultuurinstituten, die een onderzoeksfunctie hebben (RACM, ICN en RKD)
- VROM heeft het Ruimtelijk Planbureau en het Natuur en Milieu Planbureau
- V&W met het KNMI (agentschap), Rijkswaterstaat (met de 4 landelijke diensten op het gebied van water, verkeer en infrastructuur, bouw en ICT en databeheer) en het Kennisinstituut Mobiliteitsbe- leid (KiM)

- EZ met het CBS en het CPB

- VWS met het RIVM en het SCP.

Topinstituten
Sinds eind jaren negentig heeft zich een nieuwe categorie instituten gevormd, de topinstituten. Het gaat om publiek ­ private samenwerkingsverbanden.
De start is gemaakt door de Technologische Topinstituten (TTI's), die in 1997 zijn opgericht als virtuele instituten die beogen samenwerking tot stand te brengen tussen kennisinstellingen en bedrijven op gebieden die van belang voor de economie en samenleving. In 1997 zijn 4 van deze topinstituten ge- start, die opereren op de terreinen: voeding, metalen, polymeren en telematica. Na 2005 zijn er vier nieuwe technologische topinstituten gestart op de volgende terreinen: farmacologie, translationele moleculaire geneeskunde, groene genetica en watertechnologie. De TTI's werden aanvankelijk gefinancierd door het ministerie van EZ, maar met de komst van de nieuwe TTI's is de financiering vanuit de overheid verbreed. Andere financiers zijn bedrijven, universi- teiten en publieke onderzoeksinstellingen.
Naast de instituten met een technologische invalshoek zijn in 2006 de zgn. Maatschappelijke Topinsti- tuten opgericht op belangrijke maatschappelijke prioriteiten. Er zijn inmiddels drie van dergelijke insti- tuten

Technologische topinstituten

- DPI Dutch Polymer Institute
- NIMR Netherlands Institute for Metals Research
- TI Telematica Instituut
- WCFS Wageningen Centre for Food Sciences (TI Food and Nutrition)

Maatschappelijke Topinstituten

- NICIS Netherlands Institute for City Innovation Studies
- NETSPAR Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement
- HILL The Hague Institute for the Internationalisation of the Law

Overige
Naast de hiervoor genoemde instituten is er nog een categorie "overige instituten", waarvan een aantal sociaalwetenschappelijk onderzoek dan wel medisch onderzoek uitvoeren. Voorbeelden zijn: Research voor Beleid, EIM, NIGZ, NKI en NYFER. Voor een vollediger overzicht zie de website van de KNAW: http://www.onderzoekinformatie.nl/nl/oi/nod/onderzoeksinstelling/. Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 24

Afkortingen

ACTS Advanced Chemical Technologies for Sustainability AFSG Agrotechnology & Food Sciences Group ASG Animal Sciences Group
ASTRON Stichting Astronomisch Onderzoek in Nederland AWT Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid BSIK Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur BuZa/OS Ministerie van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CBS (KNAW) Centraal Bureau voor Schimmelcultures CEKI Commissie voor Economie, Kennis en Innovatie CERN European Organization for Nuclear Research CIDC Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad COS Commissie Overleg Sectorraden CPB Centraal Planbureau
CWI Centrum voor Wiskunde en Informatica DANS Data Archiving and Networked Services DLO Dienst Landbouwkundig Onderzoek DPI Dutch Polymer Institute
DWW Dienst Weg- en Waterbouwkunde ECN Energie-onderzoek Centrum Nederland EMBC European Molecular Biology Conference EMBL European Molecular Biology Laboratory ESA European Space Agency
ESO European Organisation for Astronomical Research in the Southern Hemisphere EU Europese Unie
EUR Erasmus Universiteit Utrecht EZ Ministerie van Economische Zaken FA Fryske Akademy
FES Fonds Economische Structuurversterking FOM Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie FOM-AMOLF Instituut voor Atoom- en Molecuulfysica FOM-NIKHEF Nationaal Instituut voor Kernfysica en hoge Energie Fysica FOM-Rijnhuizen Instituut voor Plasmafysica GTI's Grote Technologische Instituten HILL The Hague Institute for the Internationalisation of the Law HOOP Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan ICIN Interuniversitair Cardiologisch Instituut Nederland ICN Instituut Collectie Nederland ICT Informatie- en Communicatietechnologie IISG Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis ING Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 25

IOP's Innovatiegerichte Onderzoeksprogramma's KB Koninklijke Bibliotheek
KiM Kennisinstituut Mobiliteitsbeleid KITLV Koninklijk Instituut voor Taal- , Land- en Volkenkunde KNAW Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen KNMI Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut KUOZ Kengetallen Universitair Onderzoek LEI Landbouw Economisch Instituut LNV Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij NETSPAR Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement LEI Universiteit Leiden
MARIN Maritiem Research Instituut Nederland NFI Nederlands Forensisch Instituut NIAS Netherlands Institute for Advanced Studies NICIS Netherlands Institute for City Innovation Studies NIDI Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie NIGZ Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie NIOD Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie NIOO Nederlands Instituut voor Ecologie NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee NIMR Netherlands Institute for Metals Research NIN Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen NIVEL Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg NIVR Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart NKI Nederlands Kanker Instituut NLR Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium NMI Nederlands Meetinstituut
NML Stichting Nederland Maritiem Land NCSR Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving NWO Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NXP NXP Semiconductors
OCW Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OU Open Universiteit
PPO Praktijkonderzoek Plant & Omgeving PvdA Partij van de Arbeid
RACM Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten R&D Research and Development
RDMZ Rijksdienst voor de Monumentenzorg REKI Raad voor Economie, Kennis en Innovatie RIKZ Rijksinstituut voor Kust en Zee RIZA Rijksinstituut voor Integraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbehandeling RKD Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie ROB Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 26

RU Radboud Universiteit Nijmegen RUG Rijksuniversiteit Groningen SciSa Science System Assessment SCP Sociaal Cultureel Planbureau SER Sociaal Economische Raad
SKO Bureau Strategische Kennisontwikkeling SRON SRON Netherlands Institute for Space Research STW Stichting Technische Wetenschappen SZW Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid TI Telematica Instituut
TOF Totale Onderzoek Financiering TNO Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TTI Technologisch Top Instituut TUD Technische Universiteit Delft TUE Technische Universiteit Eindhoven UM Universiteit Maastricht
UMC Universitair Medisch Centrum UT Universiteit Twente
UU Universiteit Utrecht
UvA Universiteit van Amsterdam UvT Universiteit van Tilburg
V&W Ministerie van Verkeer en Waterstaat VKS Virtual Knowledge Studio
VROM Ministerie van Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne VSNU Vereniging van samenwerkende Nederlandse Universiteiten VU Vrije Universiteit Amsterdam VWS Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport WCFS Wageningen Centre for Food Sciences WHW Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum WRR Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid WUR Wageningen Universiteit & Researchcentrum ZON-Mw Nederlandse Organisatie voor Gezondheidsonderzoek en Zorginnovatie

Institutioneel overzicht van de Nederlandse wetenschap 27