Raad van State
Zaaknummer: 200707613/1
Publicatie datum: donderdag 29 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Westland
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200707613/1.
Datum uitspraak: 29 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, gevestigd te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Westland (hierna: het college) aan een
last onder dwangsom opgelegd vanwege het overtreden van voorschrift
1.1.1 van bijlage 2, onderdeel B, behorende bij het Besluit
glastuinbouw (hierna: het Besluit).
Tegen dit besluit heeft bezwaar gemaakt.
heeft bij brief van 29 oktober 2007, bij de rechtbank
Den Haag op 30 oktober 2007 ingekomen, de voorzieningenrechter
verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Op grond van artikel
6:15 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank Den Haag het
verzoekschrift doorgezonden naar de Raad van State, waar het op 1
november 2007 is ingekomen.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2007,
waar , vertegenwoordigd door mr. drs. B.J.P.M. Zwinkels,
advocaat te Honselersdijk, en ir. F. Schermer, en verweerder,
vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, J.B. Martin en J. Kruis,
ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit is - kort weergegeven - bepaald dat een
dwangsom van 20.000,- wordt verbeurd per constatering dat een
tijdelijke maatregel niet wordt nagekomen en dat na 30 september 2007
een dwangsom van 40.000,- wordt verbeurd per constatering dat
voorschrift 1.1.1 van het Besluit wordt overtreden.
2.2. Ter zitting heeft gesteld dat het verzoek
uitsluitend is gericht tegen het besluit voor zover daarbij een
dwangsom van 40.000,- voor iedere overtreding van voorschrift 1.1.1
van het Besluit is opgelegd. Zij voert aan dat nu alle tijdelijke
maatregelen om aan de in dit voorschrift gestelde geluidgrenswaarden
te kunnen voldoen zijn getroffen er voor het college geen enkele
aanleiding bestond om te veronderstellen dat de geluidgrenswaarden uit
het Besluit zouden worden overschreden, zodat de opgelegde dwangsom
van 40.000,- een preventief karakter heeft. kan zich
verder niet verenigen met de hoogte van de dwangsom.
2.3. Voor zover het verzoek van tegen de reeds verbeurde
dwangsom als zodanig is gericht kan dit hier niet aan de orde komen,
nu niet de bestuursrechter maar de burgerlijke rechter bevoegd is
kennis te nemen van geschillen omtrent de invordering van verbeurde
dwangsommen.
2.4. Vast staat dat voorschrift 1.1.1 van het Besluit is overtreden,
zodat het college bevoegd was om handhavend op te treden. Nu een
overtreding van voorschrift 1.1.1 reeds heeft plaatsgevonden strekt de
opgelegde last tot voorkoming van herhaling van deze overtreding en
heeft om die reden dan ook geen preventief karakter. Door welke in de
inrichting aanwezige geluidbron de overtreding wordt veroorzaakt is
hierbij niet van belang.
2.5. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal
in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het
bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder
dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten
maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het
bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen
indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend
optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te
dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te
worden afgezien.
2.6. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan
handhavend optreden zodanig onevenredig moet worden geacht dat daarvan
behoorde te worden afgezien.
Wat betreft de hoogte van de dwangsom is uit het bestreden besluit en
hetgeen het college ter zitting heeft gesteld onvoldoende duidelijk
geworden hoe de hoogte van de dwangsom zich verhoudt tot de zwaarte
van het geschonden belang en de beoogde werking van de
dwangsomoplegging. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het
college heeft nagelaten om aan te geven wat de hoogte van de kosten
zijn voor het treffen van maatregelen die er toe strekken om de
overtreding te beëindigen en wat de hoogte van de verwachte winst is
bij het nalaten van het treffen van deze maatregelen. Het college
dient in het nog te nemen besluit op bezwaar de door hem gekozen
hoogte van het dwangsombedrag nader te motiveren. Voor het treffen van
een voorlopige voorziening in afwachting van die beslissing op bezwaar
acht de voorzitter onvoldoende termen aanwezig. Daarbij neemt hij mede
in aanmerking dat vanwege de getroffen tijdelijke
maatregelen thans in staat moet worden geacht zonder bijzonder grote
inspanningen verdere verbeuring van de dwangsommen te kunnen
voorkomen.
2.7. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek
om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2007
373-517.