Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

28 november 2007

Antwoord Kamervragen over het sluiten van gebieden in de Waddenzee

Geachte Voorzitter,

In antwoord op de vragen van het lid Snijder-Hazelhoff (VVD) over het sluiten van gebieden in de Waddenzee bericht ik u als volgt.


1
Kent u de berichten `Meer gebieden van Waddenzee op slot' 1) en `Groter deel Waddenzee op slot'? 2)

Ja.


2
Wat is de aanleiding van het aanwijzen van extra gebieden (14 stuks) die hiermee op slot gaan als `verboden gebied'?

De Waddenzee is een dynamisch gebied waar regelmatig veranderingen en/of verschui- vingen plaatsvinden van geulen, platen en populaties (broed)vogels en zeehonden. Delen van de Waddenzee worden aangewezen als gesloten gebied (de zogenaamde artikel 20- gebieden op grond van de Natuurbeschermingswet) voor de bescherming van bepaalde natuurwaarden, zoals de (broed)vogels en zeehonden. LNV actualiseert ieder jaar de begrenzing en de te sluiten periodes van deze artikel 20-gebieden. Deze actualisatie betreft in de meeste gevallen relatief kleine grensverschuivingen van bestaande gebieden. In bepaalde gevallen is er ook aanleiding om nieuwe gebieden te sluiten of bestaande gesloten gebieden op te heffen.

De actualisatievoorstellen voor het jaar 2008 betreffen vijftien wijzigingen die hoofdzake- lijk betrekking hebben op de begrenzing en/of de periode van sluiting van bestaande artikel 20-gebieden. Hierbij vallen gebieden zowel groter als kleiner uit dan in het voor- gaande jaar. Ook is een nieuw te sluiten en een op te heffen artikel 20-gebied aan de orde.

In de jaren 2003-2006 is in het waddengebied een droogvalproef uitgevoerd. Essentie van deze proef was dat de recreatievaart overal in het gebied mocht droogvallen (behalve in de gesloten gebieden).

Uit de voorlopige evaluatie blijkt dat de proef is geslaagd, omdat in het algemeen de verstoring op het wad niet zichtbaar is toegenomen. In vier gebieden met zeer kwetsbare natuurwaarden is er echter wel sprake van toename van verstoring gebleken, de zoge- naamde `hotspots'. De natuurwaarden zijn in deze gebieden dermate in het geding dat LNV voorstelt deze gebieden additioneel te sluiten.


3
Wie en welke organisaties zijn bij deze nieuwe aanwijzing als verboden gebieden betrokken? Zijn hier bijvoorbeeld ook bewoners en omwoners van het gebied betrokken?

LNV baseert de actualisatievoorstellen van de artikel 20-gebieden op bevindingen en waarnemingen van terreinbeheerders in het waddengebied (Staatsbosbeheer, Natuur- monumenten, It Fryske Gea, Noord-Hollands Landschap, Groninger Landschap) Wage- ningen IMARES en de bemanning van de vier LNV-inspectieschepen in het waddengebied. LNV agendeert deze voorstellen in het Toeristisch Overleg Wadden (recreatiesector en betrokken overheden) en de Beheeroverleg Groepen op de eilanden (terreinbeherende instanties, betrokken overheden en belanghebbenden). Afhankelijk van de reacties overlegt LNV ook bilateraal met belanghebbenden.


4
Is voor de Waddenzee in het kader van de Natuurbeschermingswet (N.B.-wet) inmiddels een beheersplan gemaakt? Zo neen, wanneer is dit te verwachten? Wat is de huidige stand van zaken?

Nee. De werkzaamheden voor het beheerplan Natura 2000 Waddenzee zijn gestart. Er wordt gewerkt aan een beheerplan Natura 2000 Waddengebied voor de zeven Natura 2000-gebieden (Waddenzee, Noordzeekustzone en vijf duingebieden van de Waddeneilanden) in de wadden. Naar verwachting zal het plan uiterlijk in 2009 gereedkomen.


5
Welke uitgangspunten ten aanzien van broedvogel- en zeehondenpopulaties zijn of worden gebruikt bij het opstellen van het beheersplan?

De instandhoudingsdoelstellingen uit het te nemen aanwijzingsbesluit, waaronder de doelen ten aanzien van broedvogels en zeehonden, worden als uitgangspunt gebruikt en in het beheerplan in ruimte, tijd en omvang verder uitgewerkt.


6
In hoeverre wordt er of is er bij het maken van het beheersplan een afweging tussen ecologie en economie gemaakt? Kan worden aangegeven wat deze afweging inhoudt? Zo neen, waarom niet?

De instandhoudingsdoelstellingen zoals opgenomen in de aanwijzingsbesluiten zijn zo geformuleerd dat in het kader van de beheerplannen kan worden bepaald, waar, in welke omvang, wanneer en in welk tempo de doelen kunnen worden gerealiseerd (het principe van `richting geven en ruimte laten').

In de beheerplanfase is het dus zaak om met doeltreffende maatregelen en een uitgekiend tijdpad de instandhoudingsdoelstellingen zo te realiseren dat deze zo min mogelijk beperkingen opleggen aan andere activiteiten in en functies van het gebied. De uitdaging is dus om in het beheerplan te zoeken naar kansen en ontwikkelingsmogelijkheden voor zowel natuur als landbouw, recreatie, visserij en wonen.


7
Welke partijen zullen naar verwachting economische schade lijden door de aanwijzing van de extra gebieden? Welke mogelijkheden bestaan er voor deze partijen om schadeloos te worden gesteld? Bij welke instantie dienen zij zich te melden voor een verzoek tot schade- loosstelling?

Ik heb op dit moment geen concrete aanwijzingen dat er schade geleden zal worden. Voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een besluit, genomen krach- tens hoofdstuk III van de Natuurbeschermingswet 1998, schade lijdt of zal lijden, die rede- lijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, kent het orgaan dat dat besluit heeft genomen (lees: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) of geacht wordt te hebben genomen, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg


---- --