Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Scholen voor morgen
Samen op weg naar duurzame kwaliteit in het primair onderwijs
28 november 2007
1 Inleiding: kwaliteit voor kinderen
Nederlandse kinderen behoren tot de gelukkigste van de wereld. Kinderen en ouders
zijn tevreden over de basisschool. En uit (internationaal) vergelijkend onderzoek blijkt
dat de Nederlandse basisschoolleerlingen op diverse tests door de bank genomen
goed presteren. Waarom dan toch een agenda voor het verbeteren van de kwaliteit
van het primair onderwijs?
Als we alle kinderen willen toerusten voor de toekomst, als we sterk willen blijven,
dan moeten we continu werken aan een duurzame ontwikkeling en verbetering van de
kwaliteit van ons onderwijs. Er zijn signalen dat met extra aandacht kinderen verder
kunnen komen dan vooraf gedacht en dat de kwaliteit van het onderwijs onder druk
staat. Dit betekent werk aan de winkel! Met de kwaliteit van het primair onderwijs
mogen we immers geen enkel risico lopen.
Kinderen hebben recht op inspirerend onderwijs van de hoogste kwaliteit, zodat zij
zich optimaal kunnen ontwikkelen. Door te investeren in het onderwijs aan jonge
kinderen kan ook het voortijdig schoolverlaten worden verminderd. Daarnaast heeft
het Innovatieplatform er bij herhaling op gewezen dat toekomstbestendig onderwijs
de basis is van de kenniseconomie en belangrijk is om de Lissabon-doelstellingen1 te
halen.
In deze agenda staat het verbeteren van taal2- en rekenprestaties van kinderen op de
eerste plaats, want deze basisvaardigheden zijn onmisbaar voor het succes van
kinderen in andere vakken op school, in hun verdere schoolloopbaan en in de
maatschappij. Daarnaast hebben besturen en scholen ruimte nodig om leerlingen een
rijke leeromgeving te kunnen bieden. Zo doen we recht aan de meervoudigheid van
hun talenten en spelen we in op de vragen van de maatschappij. Het is een
ambitieuze agenda waarbij leraren, schoolleiders, bestuurders, betrokken overheden
en ondersteunende organisaties gezamenlijk voor de taak staan om ons onderwijs in
ontwikkeling en sterk te houden. We hebben vertrouwen in het vermogen van leraren,
schoolleiders en besturen om die verantwoordelijkheid waar te maken. Immers, we
beginnen niet vanaf nul. Er zijn vele goede initiatieven van scholen die met volle
overtuiging werken aan kwalitatief goed onderwijs. Wij willen scholen en besturen de
ruimte bieden en ondersteunen om die eigen kracht verder te ontwikkelen. En we
1 In maart 2000 heeft de Europese Raad in Lissabon de centrale strategische doelstelling geformuleerd
dat de Europese Unie vóór 2010 "de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de
wereld (dient) te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en
een hechtere sociale samenhang".
2 Taal is een breed begrip, in deze notitie is lezen een expliciet onderdeel van taal.
---
komen tegemoet aan de roep van leraren om zich volop te kunnen wijden aan het
lesgeven, hun kerntaak.
Vanuit dat perspectief wil ik samen met de vertegenwoordigers van de
onderwijssector de leerkrachten, schoolleiders en besturen optimaal ondersteunen.
Dat vraagt om duurzaam beleid, met oog voor de lange termijn en met een duidelijke
focus en resultaten in deze kabinetsperiode. Wij bouwen hierbij voort op de kanteling
die in gang is gezet, waarbij het primaat van de verantwoordelijkheid voor
verandering, ontwikkeling en activiteiten op het terrein van kwaliteit bij het
onderwijsveld zelf ligt: leraren, schoolleiders en schoolbestuurders. Zij krijgen
optimale ruimte om het onderwijs te verbeteren waar dat nodig en gewenst is.3
Deze notitie gaat in op twee vragen. Ten eerste op de vraag `wat hebben we nodig om
voorbereid te zijn op de toekomst?'. In hoofdstuk 2 wordt dit uitgewerkt. Hoofdstuk 3
geeft antwoord op de vraag `wat hebben leraren en schoolleiders nodig om het
onderwijs te verbeteren?'. In hoofdstuk 4 is op hoofdlijnen de uitvoering van de
kwaliteitsagenda uiteengezet.
2 Wat hebben we nodig om voorbereid te zijn op de toekomst?
2.1 De huidige situatie
Om te weten wat er nodig is in de toekomst is het belangrijk om stil te staan bij de
huidige situatie in het primair onderwijs. De sector primair onderwijs heeft in de
afgelopen jaren een stevige ontwikkeling doorgemaakt. Het beleidsvoerend
vermogen is toegenomen. Er is flink geïnvesteerd in de kwaliteit van bestuur en
management en scholen maken steeds vaker deel uit van ketens en netwerken. Ze
werken met elkaar samen op het terrein van de leerlingenzorg (WSNS), de voor- en
vroegschoolse educatie en de jeugdhulpverlening. Het aantal brede scholen is sterk
gegroeid en vanaf dit schooljaar draagt elke school zorg voor de aansluiting op de
voor-, tussen- en naschoolse opvang. Het aantal specialisten op school en op
bovenschools niveau, zoals interne begeleiders, ambulante begeleiders,
coördinatoren voor taal, rekenen, techniek, cultuur en ICT is toegenomen. Kortom,
scholen ontwikkelen zich steeds meer naar organisaties waarin leraren en
schoolleiders beter tegemoet kunnen komen aan de complexere en meer dynamische
maatschappelijke opdracht.
Maar er zijn ook redenen tot zorg. Internationaal gezien waren Nederlandse
leerlingen altijd goed in wiskunde en lezen, maar het behoud van dat niveau is
allerminst vanzelfsprekend. Ook maken andere westerse landen een inhaalslag.
Stilstand is hier achteruitgang en dat zien we bijvoorbeeld in de onlangs verschenen
PIRLS4 resultaten. Dit onderzoek laat zien dat Nederlandse leerlingen in groep zes
3 Om het beleidsvoerend vermogen van scholen te versterken, is lumpsum bekostiging ingevoerd waar
onder andere middelen voor schoolbegeleiding en nascholing aan zijn toegevoegd.
4 Progress in International Reading Literacy Study, een internationaal vergelijkend onderzoek naar
leesvaardigheid van leerlingen van 9 en 10 jaar.
---
gemiddeld minder goed lezen dan vijf jaar geleden. In vergelijking met andere landen
behoort Nederland niet meer tot de top, maar tot de subtop.
De inspectie heeft constateerd dat 10 tot 15 procent van de leerlingen in groep acht
problemen heeft met technisch lezen. Tevens zet de absolute stijging van het taal- en
rekenniveau tussen 1994-1995 en 2002-2003 niet door. Volgens de Onderwijsraad
presteert 10 procent van de leerlingen op de basisschool minder dan te verwachten is.
Leerlingen die met een achterstand de school binnenkomen, met name op het terrein
van taal en rekenen, lopen die onvoldoende in. Bij het verlaten van de basisschool
lopen deze leerlingen gemiddeld 6 maanden tot 2 jaar achter bij respectievelijk
rekenen en taal. Volgens de inspectie telt Nederland ruim 100 zeer zwakke scholen en
zo'n 1000 risicoscholen. Tevens staat de kwaliteit van instromende studenten op de
pabo's ter discussie. En waar onze minder goede leerlingen het in vergelijking met
dezelfde leerlingen in andere landen goed doen, scoren onze toptalenten juist onder
het internationale gemiddelde. Het tekort aan schoolleiders en de werkdruk die zij
ervaren, vraagt eveneens om een gerichte aanpak. Achterover leunen kan niet; er
blijft veel te doen. Naast de focus op de basisvaardigheden taal en rekenen, is ook de
wijze waarop we aan deze uitdagingen en opgaven werken, aan ontwikkeling en
verandering toe.
2.2 Wat willen we bereiken?
Als we mee willen blijven doen in de mondiale kenniseconomie, dan moet het taal- en
rekenniveau omhoog. De kansen op het realiseren van een kwaliteitssprong zijn er.
Het primair onderwijs kent veel leraren en schoolleiders met elan, mensen die met
veel vakmanschap, plezier en inzet kinderen onderwijzen en laten leren. Zonder
geïnspireerde leraren en schoolleiders heeft het geen zin ambities te formuleren.
Maar er zijn meer redenen waarom ambities te realiseren zijn.
Scholen en leraren worden verleid hun aandacht te versnipperen. Scholen worden
bestookt met aanbod van buiten met de vraag aandacht aan bepaalde thema's te
besteden. De scholen en de leraren hebben veel vrijheid om hier eigen keuzes in te
maken. Dat is ook de kracht van het Nederlandse primair onderwijs. De schaduwzijde
is, dat het leren van basisvaardigheden die bepalend zijn voor verder schoolsucces en
deelname aan de samenleving, soms dreigt onder te sneeuwen.
Onze boodschap is: laten wij ons de komende jaren samen inspannen opdat elk kind,
met inachtneming van de onderlinge verschillen, in ieder geval goed kan rekenen en
de Nederlandse taal goed beheerst. Er wordt daarbij niets afgedaan aan de brede
opdracht die de scholen voor primair onderwijs hebben, en de vrijheid om eigen
keuzes te maken, met erkenning van de ruimte voor levensbeschouwelijke en
pedagogisch-didactische verscheidenheid, die zo kenmerkend is voor het sterk
kleinschalig georganiseerde primair onderwijs in Nederland. Maar laten we de tijd die
nodig is voor taal en rekenen zo goed mogelijk besteden. Ook voor de overheid
betekent dit een hernieuwde aandacht voor de basisvaardigheden taal en rekenen. Dit
houdt in dat de rijksoverheid zich terughoudend opstelt bij het formuleren van andere
opdrachten voor het basisonderwijs.
---
De Onderwijsraad signaleert in zijn advies `Presteren naar vermogen' dat er onbenut
talent is bij leerlingen, ook in het basisonderwijs. In de beleidsreactie over
onderbenutting van talent (brief aan de Tweede Kamer van 30 oktober 2007) heb ik
aangegeven dat, naast kwalitatief goede schoolkeuzeadviezen en het effectief
omgaan met onderwijstijd, het van belang is om de prestaties van leerlingen te
verbeteren. Onze missie is de scholen uit te dagen de `stille reserve aan leerkapitaal'
aan te spreken. Bovendien wijst de inspectie erop dat scholen betere resultaten
kunnen bereiken door meer opbrengstgericht te werken en het onderwijs beter af te
stemmen op verschillen tussen leerlingen en de zorg voor zwakke leerlingen te
verbeteren. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is kwaliteitszorg, bijvoorbeeld met
behulp van een leerlingvolgsysteem. Leraren zouden duidelijker voor ogen moeten
hebben wat ze in een week, een maand of een jaar met een kind willen en kunnen
bereiken. En welke aanpak of methode daarvoor het meest geschikt is, door kennis te
hebben en gebruik te maken van bewezen effectieve methoden en instrumenten.
In de praktijk zijn er veel goede voorbeelden van leraren die de resultaten van hun
leerlingen op het gebied van taal en rekenen hebben verbeterd. We kunnen
optimistisch zijn over de mogelijkheid om op relatief korte termijn een aantoonbaar
grotere leerwinst te bereiken. Er is genoeg kennis over vakdidactiek en
handelingsvaardigheden en er zijn genoeg goede lesmethoden om de taal- en
rekenprestaties van kinderen te verbeteren. Ook de eerste goede ervaringen met de
taalpilots stemmen hoopvol. De deelnemende scholen, alsook de leerlingen en de
ouders, zijn enthousiast, omdat door gerichte extra aandacht kinderen al binnen een
paar weken beter lezen. Ook in andere landen zijn projecten gestart om de resultaten
op het gebied van taal en rekenen te verbeteren. Zo zijn in de provincie Ontario
(Canada) de resultaten op het gebied van lezen, schrijven en rekenen na vijf jaar met
respectievelijk 9, 8 en 7 procent gestegen. Deze positieve ervaringen moeten breder
worden benut. Tegen die achtergrond is professor Fullan gevraagd ons te adviseren
over lessen die kunnen worden getrokken uit deze ervaringen.
In deze kabinetsperiode willen wij de volgende doelstellingen bereiken:
- In 2009 is duidelijk vastgelegd wat leerlingen aan het eind van het primair
onderwijs op het terrein van taal en rekenen moeten kennen en kunnen. Dit
gebeurt samen met het onderwijsveld op basis van het advies van de Expertgroep
Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen.
- In 2011 is er een dekkend aanbod van voor- en vroegschoolse educatie, en is de
taalachterstand van achterstandsleerlingen aan het einde van de basisschool met
40 procent gereduceerd ten opzichte van het meetjaar 2002.
- In 2011 zijn de gemiddelde leerprestaties voor alle groepen leerlingen5 op taal en
rekenen aantoonbaar gestegen ten opzichte van 2005. Deze doelstelling wordt
geconcretiseerd met behulp van experts en onderzoekers en zal vanaf 2008
jaarlijks worden gemonitord.
- In 2011 voldoet minimaal 80 procent van de scholen aan de indicatoren van goede
kwaliteitszorg zoals omschreven in het toezichtskader van de inspectie, ten
opzichte van de 50 procent in 2006.
5 Dat wil zeggen voor achterstandsleerlingen, leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte
(passend onderwijs), gemiddelde leerlingen en bijvoorbeeld ook de meer getalenteerde leerlingen.
---
- In 2011 is het aantal zeer zwakke scholen gehalveerd, en de periode dat een
school zeer zwak functioneert wordt geminimaliseerd.
3 Wat hebben leraren en schoolleiders nodig om het onderwijs te verbeteren?
Om de taal- en rekenprestaties te verbeteren is het nodig dat leraren en schoolleiders
de aanwezige informatie over leerprestaties in de school benutten en leren van en
met collega's en experts, zowel in als buiten de school, over de meest effectieve
onderwijsmethoden.
3.1 Leren van informatie
Kwaliteit moet blijken. Dat geldt op het niveau van het stelsel, op het niveau van het
bestuur en op het niveau van de school. Op stelselniveau hebben we het jaarlijkse
onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs. Op bestuursniveau hebben we
het jaarverslag. Op schoolniveau is er, naast de schoolrapporten van de inspectie en
rapportages van de school zelf, het leerlingvolgsysteem. Bijna alle basisscholen
verzamelen gegevens over de ontwikkeling van hun leerlingen tot en met het einde
van de basisschool. Daarmee bezitten zij een schat aan informatie. Opvallend is dat
zij om het onderwijs te verbeteren (op leerling-, groeps- en schoolniveau)
onvoldoende gebruik maken van de uitkomsten.6 Het is belangrijk dat scholen deze
informatie beter gaan gebruiken. We willen besturen, schoolleiders en leraren
stimuleren om vaardigheden te ontwikkelen om de uitkomsten te analyseren, te
begrijpen en te vertalen naar concrete voorstellen voor verbetering. Op deze manier
wordt het afnemen van toetsen een hulpmiddel om het onderwijsproces te
verbeteren.
Er is onderscheid tussen toetsen voor het verbeteren van het onderwijs en toetsen
ván het onderwijs. Dat eerste is het belangrijkste. Maar het tweede is onmisbaar.
Uiteindelijk moet iedere leraar, schoolleider en professionele organisatie zelf de
kwaliteit van het onderwijs in de gaten houden en zich kunnen verantwoorden over
wat zij met de leerlingen hebben bereikt. De omgeving moet de resultaten van de
school kunnen beoordelen, maar wel op een faire manier. Door te kijken naar de
toegevoegde waarde van een school, zoals die blijkt uit meerdere meetmomenten, en
niet alleen te kijken naar de eindscore in groep acht. De eindtoets blijft belangrijk
voor de verantwoording aan ouders en als een objectieve onderbouwing van het
verwijzend advies van de basisschool voor het vervolgonderwijs. In de vorige
kabinetsperiode is aangegeven dat wordt gestreefd naar een verplichte eindtoets. Om
de toegevoegde waarde van scholen goed zichtbaar te maken, is echter meer nodig.
In het primair onderwijs is niet duidelijk vastgesteld welke taal- en rekenvaardigheden
leerlingen (minimaal) moeten hebben als ze de basisschool verlaten.
Referentieniveaus voor taal en rekenen bieden leraren houvast voor het bepalen en
6 SCO-Kohnstamm Instituut, Leerlingvolgsystemen: Praktische lessen uit onderzoek, 2002; Inspectie
van het Onderwijs, De staat van het onderwijs: Onderwijsverslag 2005/2006, 2007.
---
volgen van de ontwikkeling van leerlingen. Deze referentieniveaus kunnen worden
uitgewerkt in onderwijsmethoden en toetsinstrumenten. Met de scores op deze
toetsen kunnen scholen zichzelf vergelijken met scholen met een vergelijkbare
leerlingenpopulatie en met nationale streefniveaus. Dit betekent dat er landelijke
overeenstemming nodig is over de wijze waarop referentieniveaus betrouwbaar
kunnen worden gemeten en de verzamelde data beschikbaar worden gesteld. Het
advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen Taal en Rekenen, dat eind dit jaar
wordt uitgebracht, zal worden benut om referentieniveaus te definiëren die scholen
en besturen kunnen helpen die onderlinge vergelijking mogelijk te maken. Deze
referentieniveaus zullen echter gedragen moeten worden door de leraren zelf, en
toegesneden op de leerlingen van een school. Bij de besluitvorming over de
referentieniveaus zal ook een definitief standpunt worden bepaald ten aanzien van de
toekomstige inrichting van eindtoets en tussentoetsen om de toegevoegde waarde van
het onderwijs beter zichtbaar te maken.
Met het oog op het versterken van optimale schoolloopbanen voor alle leerlingen
worden doorlopende leerlijnen en referentieniveaus ontwikkeld voor de hele
onderwijsketen: van basisonderwijs tot maatschappelijke en beroepskwalificaties.
Voor elk kind dat uitstroomt uit een school voor primair onderwijs zullen de leerlijnen
en referentieniveaus voor taal en rekenen dienen te borgen dat het onderwijsaanbod
op hun school voor voortgezet onderwijs naadloos kan aansluiten op het bereikte
eindniveau in het primair onderwijs.
Vanaf schooljaar 2007-2008 start de inspectie met het nieuwe toezicht in het primair
onderwijs. Per school wordt jaarlijks een risicoanalyse gemaakt. De inspectie baseert
deze onder andere op de onderwijsopbrengsten. Schoolbesturen zijn zelf
verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. Daarom is de verdere
ontwikkeling van de kwaliteitszorg in het primair onderwijs een belangrijk
aandachtspunt voor de inspectie in de komende jaren. Het nieuwe toezicht
ondersteunt daarmee deze agenda. De scholen die het slecht doen, krijgen verscherpt
toezicht. Bij grote risico's zal de inspectie uitvoerig onderzoek doen op de betreffende
scholen (zogenoemde risicoscholen). Overigens worden alle scholen ten minste eens
in de vier jaar door de inspectie bezocht. Zeer zwakke scholen krijgen te maken met
interventies die passen bij kwaliteitstekorten van die scholen. Het reduceren van het
aantal risicoscholen en zeer zwakke scholen betekent veel winst voor de
leerresultaten van leerlingen. In de komende periode werkt de inspectie het nieuwe
toezicht verder uit, in overleg met de sector.
3.2 Leren van en met elkaar
Aangrijpingspunt voor de beoogde verandering is de leraar in de klas en de school. De
rol van de leraar is cruciaal. Goed onderwijs staat of valt met een handelingsbekwame
en goed opgeleide professional met een hoogwaardige pedagogische en didactische
kwaliteit. Voor het realiseren van de doelen in deze agenda is leren van elkaar, het
verbinden van expertise en het versterken van het vak van leraar belangrijk.
Naast goede leraren is ook goed leiderschap nodig. Schoolleiders moeten leraren in
staat stellen het beste uit hun leerlingen te halen. Hierbij hoort een missie, en een
ambitie gedeeld door leraren en ouders, zodat de school duidelijk en concreet maakt
---
waar zij voor staat. Hierbij hoort ook kwaliteitsbeleid, vorm en inhoud geven aan een
ontwikkel- en verbetercultuur, het stellen van prioriteiten, samenhang in het
curriculum, goed werkgeverschap en het zorgen voor zo goed mogelijke faciliteiten.
De schoolleider speelt hierin een doorslaggevende rol. Om de doelen in de
kwaliteitsagenda te realiseren zijn gemotiveerde en goed opgeleide schoolleiders
nodig. In de reactie op het rapport van de Commissie Leraren, dat onlangs is
verschenen, staat hoe het kabinet de komende jaren wil investeren in het leraarschap
en schoolleiders. Voor leraren gaat het ondermeer om het verbeteren van het
carrierperspectief door het aantal salarisperiodieken terug te brengen. Leraren
kunnen hierdoor eerder in hun carrière meer verdienen. Daarnaast is voorzien in een
concrete salarisverhoging voor schoolleiders en wordt extra geïnvesteerd in
ondersteunend personeel zoals conciërges.
Omdat de rol van de leraar cruciaal is voor het verbeteren van taal- en
rekenresultaten, is extra aandacht hiervoor in de lerarenopleiding basisonderwijs van
belang. Daar zijn al maatregelen voor genomen, bijvoorbeeld de taal- en rekentoetsen
die worden afgenomen bij instromende pabostudenten. De reactie op het advies van
de Commissie Leraren gaat in op de verbetering van de kwaliteit van de
lerarenopleidingen. Focus ligt hierbij op het versneld ontwikkelen van de kennisbasis
van studenten op het gebied van taal en rekenen. Hiertoe ontwikkelen de opleidingen
voor leraren basisonderwijs ondermeer gezamenlijke eindtermen en toetsen voor taal
en rekenen aan het eind van de opleiding.
De Commissie Leraren adviseert ook om een scholingsfonds in te richten voor
opscholing van docenten. Dit vergroot ontwikkelingsmogelijkheden, draagt bij aan de
aantrekkelijkheid van het beroep en zorgt er voor dat beschikbare wetenschappelijke
inzichten beter kunnen worden toegepast binnen het primair onderwijs. In de
beleidsreactie op dit advies wordt het scholingsfonds overgenomen. Dit houdt in dat
een individuele leraar een financiële bijdrage kan krijgen voor de kosten van een
opleiding die leidt tot een hogere kwalificatie of specialisatie. Voor het primair
onderwijs krijgen hierbij extra kwalificatie en specialisatie gericht op het verbeteren
van de leerprestaties in rekenen en taal prioriteit. Leraren zullen worden betrokken
bij de uitwerking van de voorwaarden op grond waarvan zij een beroep kunnen doen
op het fonds.
Leren kan niet in een isolement en daarom gaan wij stimuleren dat leraren en
schoolleiders van en met elkaar en van en met experts kunnen leren. Leraren en
schoolleiders moeten elkaar aan het werk zien, elkaar consulteren, ervaringen delen
over wat wel en niet werkt en waarom, en resultaten met elkaar bespreken. Het is
van belang dat leraren op de hoogte zijn van bewezen effectieve methoden en
instrumenten en daarmee aan de slag gaan, samen met bijvoorbeeld wetenschappers
of andere experts uit de onderwijsomgeving en -ondersteuning. De belemmeringen
die er zijn om dat te realiseren moeten zo veel mogelijk weggenomen worden. Het
innovatiearrangement van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie (de huidige
breedte- en diepteprojecten) zal zodanig worden ingericht dat scholen samen met
andere scholen en experts actief aan de slag kunnen met beproefde methoden en
aanpakken voor taal en rekenen. En deze zijn er, bijvoorbeeld op het gebied van
---
leesvaardigheid. De beschikbaarheid en verspreiding van deze (nieuwe) methodieken
is van groot belang voor andere scholen.
3.3 Optimale condities
Afgezien van het leren van informatie en het leren van en met elkaar, zijn bepaalde
condities nodig om de resultaten van taal en rekenen de komende jaren daadwerkelijk
te verbeteren.
Achterstandenbeleid
Kinderen met een taalachterstand halen die niet gemakkelijk meer in. Daarom moet
taalachterstand vroegtijdig worden gesignaleerd en bij voorkeur worden aangepakt
voordat kinderen naar de basisschool gaan. Zo krijgen kinderen en school een betere
startpositie. Een logische plek om te kijken of kinderen een taalachterstand hebben,
zijn de instellingen voor de jeugdgezondheidszorg. Gemeenten krijgen de komende
vier jaar extra geld om kinderen met een risico op een taalachterstand voorschoolse
programma's aan te bieden. Die middelen kunnen niet alleen ingezet worden om meer
kinderen te bereiken met deze programma's, maar ook om de kwaliteit te verbeteren
(waaronder het uitbreiden van het aantal dagdelen dat de programma's aangeboden
worden). Scholen krijgen via de gewichtenregeling extra geld voor de verhoging van
het bereik en de kwaliteit van de vroegschoolse educatie. Het is van belang dat
scholen en gemeenten zoveel mogelijk gebruik maken van programma's met bewezen
effectiviteit die daadwerkelijk bijdragen aan het verhogen van het taalniveau. En het
is van belang dat er sprake is van een doorlopende leerlijn van het voorschoolse naar
het vroegschoolse educatieve aanbod. Dat draagt bij aan de effectiviteit van voor- en
vroegschoolde educatie (VVE) en is dus noodzakelijk in het kader van de stevige inzet
op VVE. Gemeenten hebben nu al de opdracht afspraken te maken met
peuterspeelzalen, kinderdagverblijven en basisscholen om die doorlopende leerlijn
voor doelgroepkinderen te realiseren.
Voor de schooljaren 2007-2008 en 2008-2009 is al extra geld uitgetrokken om 70
procent van de kinderen met een taalachterstand te bereiken. Dit kabinet zet deze lijn
versneld door. In 2011 wil het kabinet alle doelgroepkinderen met een
taalachterstand bereiken, te beginnen bij de grote steden en een aantal
plattelandsregio's. Via de gewichtenregeling is extra geld beschikbaar voor de
vroegschoolse educatie als onderdeel van VVE.
Ook is er extra geld beschikbaar voor scholing van leid(st)ers en leraren in VVE. De
verwachting is dat ten minste 6500 leid(st)ers en leraren bijgeschoold zullen worden.
De drempel in de gewichtenregeling wordt verder verlaagd. Daarnaast wordt
onderzocht of de gewichtenregeling zodanig gewijzigd kan worden dat er enerzijds
voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft en anderzijds meer geld
beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke
plattelandsproblematiek zoals een grote spreiding van doelgroepkinderen en veel lage
inkomens en/of uitkeringen. Door middel van pilots wordt er geïnvesteerd in de
leraren voor het geven van lees- en taalonderwijs aan kinderen met achterstanden.
De uitkomsten van deze proefprojecten worden gedeeld met andere scholen.
---
Aandacht voor excellentie
Een van de uitgangspunten bij het verzorgen van primair onderwijs is dat het
onderwijs zodanig wordt ingericht dat leerlingen een ononderbroken ontwikkeling
kunnen doorlopen en dat het onderwijs wordt afgestemd op de voortgang in de
ontwikkeling van de leerling. Het is van belang dat scholen hun onderwijs afstemmen
op verschillen tussen leerlingen. Het gaat dan niet alleen om kinderen die zwakker
presteren of juist gemiddeld, maar ook om talentvolle leerlingen, waaronder
hoogbegaafden. Voor scholen is het nog moeilijk om excellente leerlingen (tijdig) te
herkennen en vervolgens passend onderwijs te bieden. De signalering en
gedifferentieerde begeleiding moet in een vroeg stadium gebeuren om talenten
optimaal te ontwikkelen en om problemen in latere schooljaren en in het
vervolgonderwijs te voorkomen. Het onderzoeksproject TalentenKracht levert hier,
met het ontdekken, in kaart brengen en ontwikkelen van talenten bij jonge kinderen,
een belangrijke bijdrage aan. Recent onderzoek naar succescondities voor onderwijs
aan hoogbegaafde leerlingen laat zien dat aparte onderwijsprogramma's voor
hoogbegaafde leerlingen effectief kunnen zijn. Ik zal de Tweede Kamer per brief
nader informeren over het onderwijs aan hoogbegaafde leerlingen.
Rijke leeromgeving
Kinderen hebben een stimulerende en uitdagende leeromgeving nodig. Dit prikkelt de
leergierigheid en nieuwsgierigheid van kinderen, doet recht aan onderlinge
verschillen en ondersteunt het leren van taal en rekenen. Zo zijn er scholen die
techniek verbinden met rekenen of door middel van wereldoriëntatie, toneel en
drama woordenschat en presentatievaardigheden verbeteren. Scholen worden ook
uitgedaagd om de onderwijstijd optimaal te benutten (zie mijn brief aan de Tweede
Kamer over onderbenutting van talent).
Deze ontwikkelingen blijft het kabinet ondersteunen, onder andere door extra geld
beschikbaar te stellen aan scholen om hun leermiddelen naar eigen inzicht te
moderniseren. En door bijvoorbeeld het programma leesbevordering, waarbij
basisscholen intensief samenwerken met openbare bibliotheken om de leesprestaties
aantoonbaar te verbeteren. Binnen dit programma participeren scholen ook in
leesbevorderingsnetwerken, waarin kennis en ervaringen worden uitgewisseld en
een gezamenlijke, integrale visie op de aanpak van leesbevordering en taalonderwijs
wordt ontwikkeld.
Tevens wordt focus aangebracht in bestaande projecten en initiatieven, zodat zij ook
ondersteunend zijn voor deze agenda. Binnen het programma Verbreding Techniek in
het Basisonderwijs (VTB) en de daarvoor benodigde professionalisering van
(toekomstige) leerkrachten (VTB-Pro), wordt bijvoorbeeld wetenschap en techniek
verbonden met taal en rekenen.
Daarnaast stimuleert het kabinet de ontwikkeling van brede scholen, om scholen zo
beter toe te rusten om te kunnen gaan met maatschappelijke opdrachten. Met de
invoering van de lumpsum en de vraagfinanciering van de schoolbegeleiding zijn
besturen en scholen beter toegerust om hier eigen keuzes te maken. Veel scholen
doen dat ook, en werken samen met partners buiten de school, zoals bibliotheken,
sportverenigingen en culturele instanties, om kinderen een rijke omgeving voor leren
en spelen aan te bieden. De samenwerking tussen scholen en partners buiten de
---
school stimuleert de ontwikkelingskansen van kinderen. Tijdens buitenschoolse
activiteiten gaat het informele leren gewoon door. Dat kan beter worden onderkend
en benut. In het kader van de verlengde schooldag worden ook nu al kinderen met een
taalachterstand bijgespijkerd. Maar er kan juist ook aandacht worden besteed aan
andere onderwerpen zonder dat dit ten koste gaat van de focus op taal en rekenen.
Door middelen beschikbaar te stellen voor combinatiefuncties worden scholen
hiervoor beter toegerust. Door personen verantwoordelijk te maken voor het actief
verbinden van de sectoren met elkaar, of door functies te creëren waarbij personen in
twee of meer sectoren werkzaam zijn, ontstaan duurzame samenwerkingsrelaties en
een samenhangend aanbod, en krijgen leraren en schoolleiders meer tijd voor hun
kerntaak: lesgeven.
Ouderbetrokkenheid
Betrokkenheid van ouders bij de school van hun kinderen is goed voor de relatie
tussen ouders en scholen en de kwaliteit van het onderwijs. In de vorige
kabinetsperiode is geïnventariseerd hoe het met de betrokkenheid van ouders staat
en wat er nodig is om deze te versterken. De onderwijs- en ouderorganisaties gaan de
ouderbetrokkenheid nu bij hun achterbannen stimuleren en zullen het onderwijs dit
najaar voorzien van praktische materialen en methodieken. Scholen krijgen zo de
gelegenheid om de ouderbetrokkenheid naar eigen inzicht en behoefte te versterken.
De komende maanden zal met de onderwijs- en ouderorganisaties worden bezien hoe
ouderbetrokkenheid kan worden versterkt.
4 De aanpak
Om leraren, schoolleiders en schoolbesturen werk te kunnen laten maken van de
kwaliteitsambities wil ik samen met de sectororganisatie(s) goede voorwaarden
scheppen. In dit hoofdstuk wordt de aanpak van de kwaliteitsagenda uiteengezet aan
de hand van vijf `sporen'. De sporen dienen om de richting te bepalen en zijn in goed
overleg met leraren, schoolleiders, bestuurders en experts op hoofdlijnen uitgewerkt.
Voor het realiseren van de kwaliteitsagenda zijn, naast de bestaande centrale
budgetten en de lumpsum bekostiging, extra middelen beschikbaar. In de eerste
plaats zijn er middelen gereserveerd voor de uitwerking van de voorstellen van de
Commissie Leraren. Voor het primair onderwijs komt een bedrag uit de enveloppe
onderwijs beschikbaar ter grootte van 31,3 miljoen in 2008 oplopend tot indicatief
185,1 miljoen in 2011. Een substantieel gedeelte van deze enveloppemiddelen zal
worden ingezet voor deze agenda. Daarnaast komt een bedrag uit de enveloppe
kinderopvang beschikbaar ter grootte van 70 miljoen in 2008 en 2009 (inclusief
accres gemeentefonds). Deze middelen worden ingezet voor het verminderen van
taalachterstanden door voorschoolse educatie.
10
Spoor 1: Wat leerlingen moeten kennen en kunnen als zij het primair onderwijs
verlaten
In 2009 is duidelijk vastgelegd wat leerlingen aan het eind van het primair onderwijs
op het terrein van taal en rekenen moeten kennen en kunnen. Dit gebeurt samen met
het onderwijsveld op basis van het advies van de Expertgroep Doorlopende Leerlijnen
Taal en Rekenen.
Om deze doelstelling te bereiken worden de volgende stappen gezet:
· In januari 2008 zal in het verlengde van het advies van de Expertgroep
Doorlopende Leerlijnen besluitvorming plaatsvinden over de vaststelling van
referentieniveaus inclusief de toekomstige inrichting van eindtoets en
tussentoetsen om de toegevoegde waarde van het onderwijs zo goed mogelijk
zichtbaar te maken.
· Bij de verdere uitwerking van het advies van de Expertgroep Doorlopende
Leerlijnen in de eerste helft van 2008 wordt het PO-veld, inclusief leraren en
schoolleiders, en het afnemende VO-veld betrokken. De deelnemers aan de
conferenties op 19 en 26 november 2007 zullen hier ook bij worden betrokken (zie
hoofdstuk 5).
· Eind 2008 worden de referentieniveaus vastgesteld en vanaf 2009 zullen de
niveaus worden verwerkt in leerlingvolgsystemen en toetsen en als basis dienen
voor het inspectietoezicht. Met het wetsvoorstel `Goed onderwijs, goed bestuur'
wordt een wettelijke basis gelegd voor het realiseren van voldoende
onderwijsopbrengsten en een goed functionerend systeem voor kwaliteitszorg. De
inspectie zal daar vervolgens op toezien.
· Met ingang van het schooljaar 2009-2010 wordt een start gemaakt met het
uitwerken van de referentieniveaus in leerplannen, methoden en toetsen, dat wil
zeggen daadwerkelijk in gebruik op scholen.
Spoor 2: Zicht op succes
In 2011 voldoet minimaal 80 procent van de scholen aan de standaarden van
kwaliteitszorg zoals omschreven in het toezichtskader van de inspectie. Dat betekent
dat de informatie over onderwijskwaliteit die daaruit voortvloeit, beter wordt benut
door leraren. Dit houdt in het systematisch gebruiken van toetsen, de toetsdata
interpreteren en gebruiken voor het concrete onderwijsaanbod aan alle leerlingen en
als maatstaf: waar sta ik ten opzichte van mijzelf (vorig jaar, parallelklas, etc.),
andere, vergelijkbare scholen en de landelijke referentieniveaus (zie spoor 1).
Acties:
· Voorjaar 2008 wordt van de PO Raad7 gevraagd een stappenplan op te leveren hoe
op basis van ervaringen vanuit het voormalige project Q-primair en de
bevindingen van de inspectie op een pragmatische wijze goede praktijkervaringen
kunnen worden overgedragen aan alle scholen. Het belangrijkste onderdeel
7 Dit is de werktitel van de sectororganisatie die naar verwachting op 22 januari 2008 wordt opgericht.
---
hiervan is een protocol voor scholen om het leerlingvolgsysteem optimaal te
benutten en hun eigen resultaten te vergelijken op basis van toetsgegevens.
· Ten behoeve van dit stappenplan wordt het beschikbare scholingsaanbod voor
leraren en schoolleiders geïnventariseerd, gericht op het goed benutten van
toetsgegevens voor het verbeteren van het onderwijs en voor inzicht in de
behaalde leerprestaties. Er worden zo nodig afspraken gemaakt met opleiders om
in witte vlekken ten aanzien van het aanbod te voorzien. Scholen worden op de
hoogte gehouden van het beschikbare scholingsaanbod.
· Zomer 2008 levert het Cito de bevindingen van het pilot-project
Leerlingvolgsysteem (LVS) met proefreferentieniveaus8 en het flankerend
onderzoek naar knelpunten en succesfactoren bij scholen op. Het project en het
onderzoek zullen belangrijke informatie opleveren voor de uitvoering van het
kwaliteitszorgbeleid.
· Om de ontwikkeling van kwaliteitszorg, en de resultaten van taal- en
rekenvaardigheden te volgen, is een 'monitor kwaliteitsagenda PO' opgezet. Deze
monitor bevat verschillende onderdelen: rapporten van het COOL-cohort
onderzoek, de jaarlijkse Onderwijsverslagen, themarapportages van de inspectie,
PPON rapportages taal en rekenen, en een jaarlijkse peiling op hoofdlijnen door
Cito op voor taal- en rekenvaardigheden. Zodra de referentieniveaus zijn
vastgesteld, zullen deze gebruikt worden in de monitoring.
Spoor 3: Leren van en met elkaar
Het doel is tot een sectorbrede versterking te komen van het handelingsniveau en
repertoire van leraren in het primair onderwijs op de leergebieden taal en rekenen.
Het gaat om scholing en om het leren van en met collega-leraren, schoolleiders en
experts. De wijze waarop dit doel wordt gerealiseerd, is onder andere uitgewerkt in de
beleidsreactie op het advies van de Commissie Leraren.
Met zowel de initiële opleidingen als vertegenwoordigers van de nascholing zal begin
2008 overleg worden gevoerd om te bevorderen dat de vraag naar scholing die de
kwaliteitsagenda op gang wil brengen, van een adequaat aanbod wordt voorzien.
Daarnaast zullen scholen voor primair onderwijs worden uitgedaagd bij de besteding
van hun nascholingsmiddelen gebruik te maken van de goede ervaringen en
methoden voor taal, rekenen en kwaliteitszorg (zie spoor 2) die zich bewezen hebben.
Zo kan er worden geleerd van collega's en experts over hoe er bijvoorbeeld effectiever
met de beschikbare tijd voor taal en rekenen om kan worden gegaan. Het huidige
innovatiearrangement van het PO Platform Kwaliteit en Innovatie dient hierop te
worden aangepast, met behoud van het krachtige concept van een breedte- en een
dieptestrategie en gebruikmakend van goede ervaringen met bijvoorbeeld collegiale
visitatie, het project Team Onderwijs op Maat (TOM) en het LISBO-project.. De
dieptestrategie verwijst naar het generen van (wetenschappelijk) beproefde
aanpakken en methoden en het stimuleren van vernieuwende initiatieven. De
8 Deze proefreferentieniveaus worden door de projectscholen zelf ontwikkeld, alleen voor dit project.
12
breedtestrategie spitst zich toe op het leren van en met succesvolle collega's en
experts op het gebied van taal, rekenen en kwaliteitszorg (leergemeenschappen).
Spoor 4: Verminderen van taalachterstand
In 2011 is er een dekkend aanbod van voor- en vroegschoolse educatie (VVE), en is de
taalachterstand van achterstandsleerlingen aan het einde van de basisschool met 40
procent gereduceerd ten opzichte van het meetjaar 2002. Het verminderen van
taalachterstanden draagt bij aan het behalen van de ambities in het aanvalsplan
laaggeletterdheid en het terugdringen van voortijdig schoolverlaten.
Om dit te realiseren wordt gericht geïnvesteerd in VVE. Deze investering wordt
gekoppeld aan afspraken over te behalen opbrengsten:
· Prestatieafspraken met de G4 (Krachtwijken), gemeenten in Zuid-Limburg en
gemeenten in Oost-Groningen, te beginnen voor de jaren 2008 en 2009.
· Uitbreiding naar de rest van het land, opdat aan het eind van de kabinetsperiode
alle doelgroepkinderen met VVE worden bereikt.
· Het beleid ten aanzien van de schakelklassen wordt onverminderd voortgezet.
· De drempel in de gewichtenregeling wordt verder verlaagd. Daarnaast wordt
onderzocht of de gewichtenregeling zodanig gewijzigd kan worden dat er enerzijds
voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft en anderzijds meer geld
beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke
plattelandsproblematiek zoals een grote spreiding van doelgroepkinderen en veel
lage inkomens en/of uitkeringen.
· Om scholen en gemeenten te kunnen voorzien van goede voorbeelden worden
gedurende de kabinetsperiode pilots taalbeleid uitgevoerd, geëvalueerd en
verspreid.
· Over de uitwerking van deze prestatie- en verantwoordingsafspraken en
ondersteunende beleidsmaatregelen ontvangt de Tweede Kamer separaat een
brief.
Spoor 5: Een rijke leeromgeving
Het doel is dat besturen en scholen hun leerlingen laten sprankelen en recht doen aan
alle talenten en onderlinge verschillen. Om dit te bereiken is, naast zicht op succes en
scholing van de leraar, een rijke leeromgeving nodig. Deze wordt bevorderd door het
aanbrengen van focus in bestaande project- en veldinitiatieven, opdat deze
initiatieven een ondersteunende rol voor de ambities van deze agenda gaan spelen.
Het gaat om afspraken met uitvoerders en andere opdrachtgevers van projecten
zoals:
· Wetenschap en techniek in het primair onderwijs, waarbij gestimuleerd wordt
wetenschap en techniek te verbinden met taal en rekenen. Voor de jaren 2007 tot
en met 2010 wordt er 30 miljoen extra geïnvesteerd in dit project (FES-
middelen).
· Leesbevordering: intensieve samenwerking met bibliotheken, uitwisseling van
kennis en ervaringen en ontwikkeling van integrale visie en aanpak voor
leesbevordering. In 2008 is voor het totale programma 1 miljoen beschikbaar.
13
· TalentenKracht: ontdekken, in kaart brengen en ontwikkelen van talenten bij
jonge kinderen. Tot en met 2010 is er 3,6 miljoen beschikbaar gesteld.
· Internationalisering, waaronder uitwisselingen en contacten met scholen in
andere landen. Het nieuwe beleidskader van het Europees Platform en de daarbij
behorende middelen zullen de benodigde ruimte bieden voor scholen die hun
leerlingen een leeromgeving willen bieden die rijk is aan internationalisering.
· Partnerpartijen brede school (cultuur, sport, bibliotheek, opvang, jeugdzorg), en
derhalve met VNG, gemeenten en investeerders in Multi Functionele
Accommodaties (MFA's). Voor de brede school is er in 2008 5 miljoen extra
beschikbaar.
5 Dialoog met de sector
Deze agenda is door intensief overleg met de sector tot stand gekomen. Er is gebruik
gemaakt van internationale ervaring en er zijn gesprekken geweest met de
besturenorganisaties, ouderorganisaties, experts en met schoolleiders en leraren. Op
19 november 2007 is de agenda besproken tijdens een conferentie met
vertegenwoordigers van de sector en met zo'n 150 gangmakers in het veld van het
primair onderwijs, mensen die een voortrekkersrol spelen in de verbetering van het
onderwijs op school. Een week later is tijdens een miniconferentie ook gesproken met
de gangmakers die niet aanwezig konden zijn op de conferentie.
Conferenties 19 en 26 november
Tijdens de conferenties op 19 en 26 november is gebleken dat er een breed draagvlak
is voor de inhoud van de kwaliteitsagenda binnen de onderwijssector. Leraren,
schoolleiders en besturen zijn enthousiast om samen werk te maken van betere
kwaliteit, om voort te bouwen op de vele positieve projecten en initiatieven die de
afgelopen jaren zijn gestart. En daar zijn legio voorbeelden van. Er zijn projecten
waarbij leraren heel concreet leren om gegevens uit het leerlingvolgsysteem te
analyseren en te gebruiken. En er zijn scholen die wereldoriëntatie heel slim
verbinden met taal, met een gunstig effect op woordenschat en begrijpend lezen.
Deze en andere goede praktijkvoorbeelden zullen in de verdere uitwerking van de
kwaliteitsagenda beschikbaar worden gemaakt voor andere scholen.
De conferentie heeft benadrukt dat de leraar en de schoolleider een centrale rol
vervullen in het verbeteren van de taal en rekenresultaten. Daarom is het van groot
belang dat de agenda aansluit op wat er leeft en gebeurt op scholen.
Daarnaast werd aandacht gevraagd voor de goede balans tussen de
basisvaardigheden taal en rekenen, en de brede opdracht die scholen voor primair
onderwijs hebben. Taal en rekenen zijn onmisbaar maar instrumenteel ten opzichte
van de ontplooiing van alle leerlingen en hun toerusting tot optimale participatie aan
de samenleving. Meer aandacht voor taal en rekenen betekent niet in de eerste plaats
meer tijd voor taal en rekenen. Scholen steken daar al veel tijd in, maar het betekent
het effectiever benutten van die tijd, door meer opbrengstbewust keuzes te maken
voor op leerlingen toegesneden en bewezen effectieve methodieken.
Wetenschappelijk onderzoek speelt een belangrijke rol in het ontwikkelen van deze
beproefde methoden en aanpakken. Door samenwerking tussen het primair onderwijs
14
en onderzoeksinstituten kunnen methoden met leraren en schoolleiders worden
getest en ontwikkeld, zodat de methoden goed kunnen aansluiten op de praktijk en
daadwerkelijk kunnen bijdragen aan betere taal- en rekenresultaten. Vervolgens
moeten deze bewezen effectieve methoden beschikbaar komen voor en worden
verspreid naar andere scholen. Bevestigd werd dat er inmiddels in Nederland goede
voorbeelden zijn van het `leren van elkaar' (bijvoorbeeld de taalpilots, het LISBO-
project en het LIN-project), en dat het wenselijk is dergelijke succesvolle
benaderingen op grotere schaal toe te passen. Dit gaat niet vanzelf, en zal voor veel
scholen een cultuuromslag vergen.
Mede daarom is door de deelnemers aan de conferenties benadrukt dat het betrekken
en bereiken van schoolleiders en leraren in de uitwerking van de kwaliteitsagenda erg
belangrijk is. De uitwerking van de agenda stopt daarom niet met deze notitie maar
het is een proces waarin elke school een aanpak ontwikkelt die voor haar werkt,
gebruikmakend van de kennis die inmiddels beschikbaar is op andere scholen en bij
wetenschappelijke experts en ondersteunende organisaties. Scholen moeten daar
goede ondersteuning voor krijgen, zowel vanuit de overheid als vanuit de primair
onderwijssector zelf.
Projectbureau kwaliteit
Deze agenda geeft richting aan wat het ik samen met de onderwijssector de komende
periode in het primair onderwijs wil bereiken met het oog op de toekomst van onze
kinderen. Om besturen en hun scholen daarbij te ondersteunen is er een duidelijke rol
voor de toekomstige sectororganisatie voor het primair onderwijs. In dit kader wordt
het PO Platform Kwaliteit en Innovatie (als samenwerkingsverband van de primair
onderwijs sector en de vakorganisaties) gevraagd een projectbureau kwaliteit primair
onderwijs in te richten. Dit is geen nieuw instituut, maar een versteviging van de
uitvoeringsorganisatie van het huidige PO Platform Kwaliteit en Innovatie. Dit
projectbureau kwaliteit (PK!) vormt de motor achter de invoering van de maatregelen
die nodig zijn om de ambities van deze agenda te realiseren. Het projectbureau wordt
organisatorisch ondergebracht bij de nieuwe PO Raad en wordt bijgestaan door een
brede programmaraad bestaande uit schoolbegeleidingsdiensten, pedagogische
centra, expertisecentra, wetenschappers, Cito en SLO. Bij de uitwerking worden de
volgende aspecten betrokken:
· Het opzetten en onderhouden van goede communicatie met besturen, scholen,
schoolleiders en vooral leraren. Waaronder het opzetten van een web based
community met in eerste instantie de gangmakers van de conferenties en het
organiseren van landelijke en regionale bijeenkomsten of conferenties (waarbij
ook aangesloten kan worden bij bijeenkomsten van de sector, bijvoorbeeld de
nationale rekendagen).
· Het organiseren en uitvoeren van het nieuwe arrangement om te bevorderen dat
leraren van en met collega's en experts leren (zie spoor 3).
· Het beschikbaar maken en verspreiden van (wetenschappelijke) kennis, beproefde
aanpakken, methoden en goede praktijkvoorbeelden. Dit zal mede vorm krijgen in
het opstellen van de hoofdlijnenbrief SLOA 2009 (met de kwaliteitsagenda als
centrale focus).
15
· Het zichtbaar maken en communiceren van geboekte resultaten op het gebied van
taal en rekenen (bijvoorbeeld door scholen die goede resultaten behalen in het
zonnetje te zetten).
· Het verbinden van verschillende (lokale) initiatieven.
· Afstemming en focus tot stand brengen in het aanbod aan scholen
(schoolbegeleidingsdiensten, pedagogische centra, expertisecentra, Cito, SLO,
pabo's en andere ondersteunende organisaties).
· Afstemming op het kwaliteitsbeleid voor het voortgezet onderwijs, met het oog op
doorlopende leerlijnen taal- en rekenen, alsmede een goede `warme' overdracht
tussen de sectoren.
· Afstemming en focus op de doorgaande leer- en ontwikkelingslijnen tussen voor-
en vroegschoolse educatie.
· Bijdragen aan een jaarlijkse rapportage voortgang kwaliteitsagenda PO.
Slot
Deze agenda is zowel voor de overheid als voor de onderwijssector richtinggevend
voor de gehele huidige kabinetsperiode. Dit meerjarige beleid vergt ook meerjarige
betrokkenheid van de sector. Aan het PO Platform wordt daarom gevraagd om mij elk
jaar voor juni een voorstel te doen over de strategie van de kwaliteitsagenda. Op basis
daarvan en de jaarlijkse monitoring van de doelstellingen in de agenda wordt de
strategie jaarlijks bijgesteld.
16