Werkgeversvereniging AWVN
Vaste inrichting en heffing vennootschapsbelasting
Datum: 26 november 2007
Ten laste komen van vaste inrichting staat los van feitelijke heffing
van vennootschapsbelasting
X is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap. X houdt
zich bezig met het uitlenen van personeel aan onder meer
opdrachtgevers in Nederland. X maakt gebruik van de diensten van G
voor haar Nederlandse activiteiten. De belastingdienst concludeert na
een controle dat G een Nederlandse vaste inrichting is van X. het
gevolg daarvan is dat het salaris van de werknemers die in Nederland
werken vanaf de eerste werkdag in Nederland mag worden belast. De
vraag is wat moet worden verstaan onder "het ten laste komen van een
vaste inrichting van de werkgever in de werkstaat" zoals dat staat in
het arbeidsartikel van het belastingverdrag tussen Nederland en
Engeland. De Hoge Raad heeft deze vraag beantwoord.
De casus
X is een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap. X houdt
zich bezig met het uitlenen van personeel aan onder meer
opdrachtgevers in Nederland. Belanghebbende staat zowel in Engeland
als in Nederland ingeschreven in het handelsregister. In Nederland
staat X ingeschreven op het adres van commanditaire vennootschap G. X
maakt gebruik van de diensten van G voor haar Nederlandse
activiteiten.
In de jaren 1997 tot en met 1999 zijn werknemers van belanghebbende
ingeleend door in Nederland gevestigde opdrachtgevers. Daarbij is
gebruik gemaakt van de diensten van G. In 1999 is door de
belastingdienst een controle ingesteld. Naar aanleiding van de
bevindingen bij de controle heeft de belastinginspecteur geconcludeerd
dat de werkzaamheden van G moeten worden aangemerkt als een vaste
inrichting van X in Nederland. De inspecteur heeft X aangemerkt als
inhoudingsplichtige voor de Nederlandse loonbelasting in Nederland en
naheffingsaanslagen loonbelasting uitgereikt. De naheffingsaanslagen
hadden betrekking op de werknemers die niet meer dan 183 dagen in
Nederland verbleven.
In het belastingverdrag dat Nederland heeft gesloten met het Verenigd
Koninkrijk staat dat het salaris van een inwoner van Engeland voor in
dienstbetrekking verrichte activiteiten in Engeland mag worden belast,
tenzij de werkzaamheden worden verricht in Nederland. Om te voorkomen
dat bij elk kortdurend verblijf in Nederland het heffingsrecht over
het arbeidsinkomen wisselt is een uitzondering op het werklandbeginsel
geformuleerd. Zelfs als de werkzaamheden worden verricht in Nederland,
dan is het arbeidsinkomen in Engeland belast als aan de volgende
cumulatieve voorwaarden wordt voldaan: (i) de werknemer heeft niet
meer dan 183 dagen in Nederland verblijf gehouden; en (ii) de beloning
wordt niet betaald door of namens een werkgever in Nederland; en (iii)
de beloning komt niet ten laste van een vaste inrichting van een
werkgever in Nederland.
In dit geval is van belang wat er wordt bedoeld met voorwaarde (iii).
De belastinginspecteur heeft aan X geen Nederlandse aangifte
vennootschapsbelasting uitgereikt. Op basis van het belastingverdrag
dat Nederland heeft gesloten met Engeland mag de winst van de vaste
inrichting in Nederland worden belast met vennootschapsbelasting.
Op grond daarvan was het Gerechthof van mening dat de beloning van de
buitenlandse werknemers die korter dan 183 dagen in Nederland actief
waren feitelijk niet ten laste is gekomen van een vaste inrichting van
de werkgever in Nederland. Volgens het Hof was het salaris van de
werknemers die niet meer dan 183 dagen per kalenderjaar in Nederland
werkten in Nederland niet belastbaar.
De Hoge Raad is het niet met het Hof eens. Volgens de Hoge Raad is het
niet nodig dat de salariskosten leiden tot een verlaging van de
feitelijk geheven belasting over de winst. Volgens de Hoge Raad is
bepalend of de beloning moet worden toegerekend aan de arbeid die voor
de vaste inrichting is verricht.