Raad van State


Uitspraak

Zaaknummer: 200706327/2
Publicatie datum: maandag 26 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Utrecht Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Utrecht

---

200706327/2.
Datum uitspraak: 26 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:


1. , beiden wonend te ,
2. , wonend te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2006 heeft de gemeenteraad van Utrecht, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 november 2006, het bestemmingsplan "A2 Hogeweide-Oudenrijn" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 17 juli 2007, no. 2007REG001707i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben verzoekers sub 1 bij brief van 3 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2007, en verzoeker sub 2 bij brief van 3 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 3 september 2007, beroep ingesteld. Verzoekers sub 1 hebben hun beroep aangevuld bij brief van 8 november 2007. Verzoeker sub 2 heeft zijn beroep eveneens aangevuld bij brief van 8 november 2007.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft verzoeker sub
2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2007, waar verzoekers sub 1, in persoon en bijgestaan door , en verzoeker sub 2, in persoon en bijgestaan door , en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, en drs. ing. P.J.M. Verlaan en ing. J. de Rooy, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad van de gemeente Utrecht, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, mr. J.M. de Vries, drs. S.G.R de Boer, P. Scheublin en P. Segaar, ambtenaren van de gemeente, en ir. P.W.H.G. Coenen, werkzaam bij TNO. Tevens is daar gehoord de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en ing. F. Waarsenburg en ing. M.J. Edelbroek, ambtenaren van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, en ir. P.W.H.G. Coenen en ing. J. den Boeft, beiden werkzaam bij TNO.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

2.3. Verweerder en de gemeenteraad hebben ter zitting gesteld dat de beroepen van verzoekers niet-ontvankelijk zijn, zodat de verzoeken om voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen. Zij voeren daartoe aan dat verzoekers in hun zienswijzen het aspect luchtkwaliteit niet hebben aangevoerd als onderwerp dat niet zou voldoen.

2.3.1. Blijkens het zienswijzegeschrift heeft in zijn zienswijze gesteld ook bezwaar te hebben tegen het ontwerp-plan omdat de uitbreiding van de snelweg meer overlast in de zin van luchtverontreiniging met zich brengt. Gelet hierop heeft de Voorzitter de verwachting dat het beroep van wat betreft de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit in de bodemprocedure ontvankelijk zal worden geacht. Ook in de zienswijze van [verzoeker sub 2] is gewezen op de luchtkwaliteit. Nu bovendien de verzoeken van en van en identiek zijn, bestaan er derhalve geen beletselen voor een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening.

2.4. Het bestemmingsplan betreft de reparatie van een gedeelte van het bestemmingsplan "Leidsche Rijn Utrecht 1999". Het op dat plan betrekking hebbende goedkeuringsbesluit is bij uitspraak van 27 februari 2002 gedeeltelijk door de Afdeling vernietigd. Het onderhavige bestemmingsplan vormt de juridisch planologische basis voor de reconstructie van de A2 met hoofdrijbanen en parallelrijbanen op een deel van het op grond van een tracé-besluit uit 1995 te verbreden tracé van de A2, alsmede voor de aanleg van een zogenoemde stadsweg. Tevens wordt de A2 ten opzichte van de huidige situatie in westelijke richting verschoven en gedeeltelijk overkapt (tunnel). Het plan heeft betrekking op een laatste deel van de verbreding van de A2 langs Utrecht, globaal bezien de aansluiting Hooggelegen en de zuidelijke tunnelmond. Het grootste deel van de tunnel inclusief de noordelijke tunnelmond en de overige aansluitingen van Leidsche Rijn zijn reeds geregeld in onherroepelijke bestemmings- en uitwerkingsplannen. De verbreding van de A2 langs Utrecht is buiten het plangebied al in uitvoering en het grondwerk voor ook het onderhavige deel van het traject is al uitgevoerd op basis van een onherroepelijk vrijstellingsbesluit.

2.5. en en stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Zij voeren hiertoe een groot aantal bezwaren aan met betrekking tot de rapporten waarin de uitkomsten van de uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoeken zijn neergelegd.

2.5.1. De Voorzitter stelt vast dat in het kader van de onderhavige besluitvorming door TNO onderzoek naar de luchtkwaliteit is gedaan en dat de uitkomsten van deze onderzoeken zijn neergelegd in het rapport "Luchtkwaliteitonderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan "Hogeweide - Oudenrijn", van 30 oktober 2006 en het rapport "Actualisering luchtkwaliteitonderzoek bestemmingsplan Hogeweide-Oudenrijn" van 3 mei 2007. Tevens is nog een aantal aanvullende onderzoeken uitgevoerd.

2.6. Niet in geding is dat niet wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van het Besluit luchtkwaliteit 2005, noch aan het derde lid, onder a, van die bepaling. Aan de orde is derhalve de vraag of in dit geval gelet op de uitgebrachte TNO-rapporten toepassing kon worden gegegeven aan artikel 7, derde lid, onder b, van het Besluit luchtkwaliteit 2005.

Verzoekers hebben de uitkomsten van deze rapporten ter discussie gesteld, waarbij hun bezwaren met name zijn gericht tegen de aan de berekeningen van TNO ten grondslag liggende invoergegevens over de te verwachten verkeersintensiteiten en tegen de begrenzing van het salderingsgebied en de gehanteerde achtergrondconcentraties, die volgens verzoekers niet inzichtelijk zijn. Om een oordeel te kunnen vormen omtrent de door verzoekers aangevoerde aspecten dient een nader onderzoek plaats te vinden, hetgeen het kader van deze procedure te buiten gaat. De Voorzitter ziet aanleiding dergelijk nader onderzoek als ook een spoedige behandeling van deze zaak in de bodemprocedure te bevorderen.

2.7. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter zich gesteld voor de vraag of gedurende het benodigde nadere onderzoek het bestreden besluit dient te worden geschorst. De Voorzitter ziet aanleiding deze vraag primair te beantwoorden aan de hand van een afweging van de wederzijdse belangen. Hiertoe overweegt de Voorzitter het volgende.

2.8. Voor de voortzetting van de reeds in gang gezette verbreding en verlegging van de A2 en de aanleg van de Stadsweg pleiten de maatschappelijke en financiële belangen die met deze aanleg en verdere voortzetting zijn gediend. Daarbij betrekt de Voorzitter dat met het plan wordt beoogd de congestievorming op de A2, waarvan in de huidige situatie sprake is, aan banden te leggen, hetgeen ook vanuit een oogpunt van de luchtkwaliteit wenselijk is.

Voorts voorziet het plan slechts in een laatste deel van de verbreding van de A2 langs Utrecht en zullen de in het plan voorziene gedeelten van de Stadsweg en de A2 eerst in het jaar 2010 in gebruik worden genomen. Van de zijde van de Minister is gesteld dat indien in de bodemprocedure zou blijken dat het plan in zijn huidige opzet niet aan de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 gestelde grenswaarden voldoet, de in het plan voorziene gedeelten van de A2 en de Stadsweg niet in gebruik kunnen en zullen worden genomen, alvorens ter voldoening aan dit Besluit bijvoorbeeld aanvullende maatregelen te treffen.

Bovendien is van de zijde van de Minister gesteld, onder verwijzing naar de TNO-rapporten, dat de in het Besluit luchtkwaliteit gestelde grenswaarden ter plaatse van de woningen van verzoekers niet worden overschreden in geval van planrealisering. Voorts is ter zitting toegezegd dat hangende de bodemprocedure, met uitzondering van het eventueel leggen van kabels en leidingen, geen werkzaamheden op de gronden van en zullen worden uitgevoerd.

Na afweging van alle belangen ziet de Voorzitter aanleiding om de belangen die met de aanleg en verdere voortzetting van de verbreding van de A2 en de Stadsweg zijn gediend doorslaggevend te achten en bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Tuit
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2007

425.