Persverklaring van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad in de zaak
Lucia de B
Den Haag, 23 november 2007 - Op 26 oktober 2007 heeft de
Procureur-generaal bij de Hoge Raad een verzoek van het College van
procureurs-generaal in de zaak Lucia de B. ontvangen. Het College
verzocht om op basis van het rapport van de Commissie Evaluatie
Afgesloten Strafzaken (CEAS) integraal te beoordelen of in het rapport
aanleiding kan worden gezien tot het indienen van een vordering tot
herziening. Een Advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft zich over het
verzoek gebogen en zijn conclusie is dat de bevindingen van het
rapport van de CEAS op zichzelf onvoldoende grond bieden voor het
indienen van een vordering tot herziening bij de Hoge Raad. Er zal
nader onderzoek moeten worden verricht. Afhankelijk van de resultaten
van het onderzoek zal worden beslist of een vordering tot herziening
zal worden ingediend.
Digoxinevergiftiging
In het rapport van de CEAS in de zaak van mevrouw De B. is
geconstateerd dat tussen ten minste twee deskundigen verschil van
inzicht bestaat of - wetenschappelijk gezien - kan worden vastgesteld
dat een patiëntje, dat werd verpleegd op de afdeling van het
ziekenhuis waar mevrouw De B. werkzaam was, aan een
digoxinevergiftiging is overleden. Een verschil van inzicht van
deskundigen kan onder bepaalde omstandigheden een reden zijn om een
strafzaak te herzien en een nieuw onderzoek naar de feiten te
gelasten.
Aanvankelijk waren de conclusies ten aanzien van de
digoxinevergiftiging van het patiëntje eensluidend. Zowel het hof, de
verdediging als het openbaar ministerie zijn er vanuit gegaan dat
hiervan sprake is geweest. De CEAS heeft ten behoeve van haar
onderzoek een deskundige geraadpleegd. De deskundige heeft aan de CEAS
laten weten dat in zijn visie niet kan worden vastgesteld dat sprake
is geweest van digoxinevergiftiging. De deskundige heeft niet de
beschikking gehad over alle stukken. Mogelijk zijn daardoor diverse
aspecten niet aan de orde gekomen. De CEAS heeft in haar rapport
bovendien nadrukkelijk gesteld dat zij geen oordeel uitspreekt over de
vraag wat in wetenschappelijk opzicht nu het meest juiste standpunt
is.
Derhalve dient er nader onderzoek te worden verricht dat is gericht op
het verkrijgen van duidelijkheid over de vraag of er sprake was van
digoxinevergiftiging. Dat is noodzakelijk voor de beantwoording van de
vraag of in de zaak van mevrouw De B. een vordering tot herziening
moet worden ingediend. Het onderzoek zal met de grootst mogelijke
zorgvuldigheid en voortvarendheid ter hand worden genomen. Het zal
onder meer bestaan uit een integrale, multidisciplinaire
herbeoordeling - op basis van alle toxicologische, pathologische en
klinische bevindingen uit het dossier - of ten tijde van het
overlijden van het desbetreffende patiëntje sprake was van een
toxische hoeveelheid digoxine in het bloed. Voorts zullen aan ten
minste drie vooraanstaande (internationale) deskundigen op het terrein
van de forensische toxicologie vragen worden voorgelegd omtrent de
meetmethoden waarmee de digoxine is aangetoond, waarbij het gegeven
dat de therapeutische toediening van digoxine circa vijftig dagen voor
het overlijden is gestaakt, zal worden betrokken.
Sterftecijfers
Voorts heeft de CEAS in haar rapport aan het College van
procureurs-generaal in overweging gegeven te bezien of er aanleiding
is nader onderzoek te doen naar de sterftecijfers op de afdeling van
het ziekenhuis, voordat mevrouw De B. daar werkzaam was. Op dit punt
zal in elk geval een oriënterend onderzoek plaatsvinden. Het onderzoek
naar de sterftecijfers kan slechts een beperkt karakter hebben vanwege
de beperkingen die voortvloeien uit het medisch beroepsgeheim en de
privacy van de betrokkenen. Het onderzoek zal zich daarom niet richten
op de individuele sterfgevallen.
Uitvoering
De onderzoeken zullen zo spoedig mogelijk worden afgerond, maar
vermoedelijk enkele maanden in beslag nemen. Bij de uitvoering van de
onderzoeken zal het College van procureurs-generaal op verzoek van de
Procureur-generaal bij de Hoge Raad bijstand verlenen. De onderzoeken
vinden plaats onder de directe regie van de Advocaat-generaal bij de
Hoge Raad. Ten behoeve van het onderzoek zal het College van
procureurs-generaal een officier van justitie aanwijzen. Deze officier
van justitie kan ook opsporingsambtenaren inschakelen. De door de
officier van justitie en de opsporingsambtenaren uit te voeren
onderzoeken staan onder supervisie van de Advocaat-generaal bij de
Hoge Raad. Op het moment dat de onderzoeken zijn afgerond, zal worden
beslist of een vordering tot herziening op basis daarvan aangewezen
is. Van deze beslissing zal mededeling worden gedaan.
Den Haag, 23 november 2007
mr. J.W. Fokkens,
Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Contactpersoon voor de pers:
mr. E.H. Schulten,
kabinet van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
tel 070-3611267
Positie van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
De Procureur-generaal bij de Hoge Raad maakt geen deel uit van het
College van procureurs-generaal en het openbaar ministerie. De
Procureur-generaal staat aan het hoofd van en geeft leiding aan het
Parket bij de Hoge Raad. Het Parket bij de Hoge Raad bestaat uit de
Procureur-generaal bij de Hoge Raad, de plaatsvervangend
Procureur-generaal en Advocaten-generaal bij de Hoge Raad. De
Procureur-generaal bij de Hoge Raad is voor het leven benoemd en
onafhankelijk. Hetzelfde geldt voor de plaatsvervangend
Procureur-generaal bij de Hoge Raad en de Advocaten-generaal bij de
Hoge Raad.
Bron: Hoge Raad der Nederlanden
Datum actualiteit: 23 november 2007 Naar boven
Gerechtelijke organisatie