Ministerie van Buitenlandse Zaken

Fiche 1: Mededeling inzake Europees toerisme


1.Algemene gegevens

Voorstel: Mededeling van de Commissie: Een agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme

Datum Commissiedocument: 19 oktober 2007

Nr. Commissiedocument: COM (2007) 621 definitief
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=nl&DosId=196286

Nr. impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: niet opgesteld

Behandelingstraject Raad: Raadwerkgroep voor Concurrentievermogen, Raad voor Concurrentievermogen

Eerstverantwoordelijk ministerie: Economische Zaken


2. Essentie voorstel
In maart 2006 heeft de Commissie een nieuw toerismebeleid (COM 2006 134) vastgesteld. Daarbij is een agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme door de Commissie aangekondigd. De Commissie komt met deze mededeling haar eerdere toezegging na. De Commissie geeft aan dat het belangrijkste doel van het toerismebeleid is het concurrentievermogen van de Europese toeristische sector te verbeteren en meer en betere banen te creëren dankzij een duurzame groei van het toerisme in Europa en in de wereld. Voor het juiste evenwicht tussen het welzijn van de toeristen, de belangen van de natuur en cultuur etc. is een geïntegreerd beleid noodzakelijk. De Commissie geeft aan het subsidiariteitsbeginsel in acht te nemen en komt met ondersteunende maatregelen in de context van bestaande nationale en Europese beleidslijnen. De Commissie ziet als rol voor zichzelf onder meer het uitdragen van `good practices', het organiseren van conferenties ten behoeve van kennisverspreiding en het uitvoeren van onderzoek. De Commissie wijst op de mogelijkheden die het generieke financiële instrumentarium (onder meer het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds) biedt voor het financieren van projecten. In 2011 komt de Commissie met een voortgangsrapport.


3. Kondigt de Commissie acties, maatregelen of concrete wet- en regelgeving aan voor de toekomst? Zo ja, hoe luidt dan het voorlopige Nederlandse oordeel over bevoegdheidsvaststelling, subsidiariteit en proportionaliteit en hoe schat Nederland de financiële gevolgen in?
De Commissie kondigt geen wet- en regelgeving aan. De rol die de Commissie voor zichzelf ziet, wordt grotendeels nu ook al door de Commissie ingevuld. De Commissie geeft aan het subsidiariteitsbeginsel in acht te nemen en een `bottom-up' benadering te hanteren. Nederland is het eens met deze benadering aangezien de Commissie zich beperkt tot een ondersteunende rol. Er worden geen nieuwe maatregelen aangekondigd behalve het voortgangsverslag dat in 2011 uitgebracht zal worden.

Er zijn geen financiële gevolgen te verwachten als gevolg van deze mededeling.


1

Het uitgangspunt is dat geen additionele statistische informatie wordt ontwikkeld n.a.v. deze mededeling.


4. Nederlandse positie over de mededeling
Ook in Nederland is duurzaam toerisme en recreatie een belangrijk thema. In 2006 hebben EZ en LNV een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over dit onderwerp (Kamerstukken II, vergaderjaar 2005 ­ 2006, 26419 nr. 29). Bij het verduurzamen van het toerisme ligt een grote verantwoordelijkheid bij de decentrale overheden en de nationale overheid. Belangrijk zijn generieke beleidsterreinen als het ruimtelijk ordeningsbeleid, het mobiliteitsbeleid en het beleid ter bescherming van kwetsbare natuurgebieden. Daarnaast biedt het nationale generieke financiële kader de mogelijkheid om financiering te krijgen voor goede duurzame toerismeprojecten, zoals binnen de Regeling subsidiëring BBI-MATRA 2005-2008.

De rol die de Commissie vervult is een ondersteunende rol door o.a. het verspreiden van kennis en goede praktijkvoorbeelden. Dit kan een nuttige en stimulerende rol zijn en sluit aan op het Nederlandse standpunt dat de Commissie in dit kader niet verder moet gaan dan het verlenen van ondersteuning.


2

Fiche 2: Verordening betreffende Europese statistiek


1. Algemene gegevens
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese statistiek

Datum Commissiedocument: 16 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM(2007)625
Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=196258 Impact assessment CIE: niet opgesteld
Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Statistiek Eerstverantwoordelijk ministerie: Ministerie van Economische zaken (CBS)

Rechtsbasis Artikel 285 EG-verdrag
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: gekwalificeerde meerderheid, medebeslissingsprocedure

Comitologie: een comitologieprocedure (artikel 27) wordt ingesteld. Voor de vaststelling van de uitvoeringsmaatregelingen wordt de regelgevingsprocedure en de regelgevingsprocedure met toetsing, voorgesteld.


2. Samenvatting BNC-fiche
Het onderhavige voorstel voorziet in een herziening van verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek. Het voorstel heeft tot doel de rol en de bestaande activiteiten binnen het Europese samenwerkingsverband tussen de statistische bureaus van de lidstaten en de communautaire instantie (Europees Statistisch Systeem) te verduidelijken en formeel te verankeren in Gemeenschapswetgeving. Verder voorziet het voorstel in een versterkte samenwerking tussen het Europees Statistisch Systeem1 (ESS) en het Europees Stelsel van Centrale Banken2 (ESCB). Het voorstel leidt tevens tot vereenvoudiging van regelgeving, doordat verschillende bestaande verordeningen worden geïntegreerd in één juridisch kader. Het voorstel heeft voor Nederland geen financiële consequenties. Verder heeft het voorstel geen gevolgen voor de administratieve lastendruk. Nederland verwelkomt het voorstel en zal op een aantal onderdelen commentaar leveren. Nederland beoordeelt de subsidiariteit en proportionaliteit van het voorstel als positief.


3. Samenvatting voorstel
Het voorstel heeft tot doel het bestaande juridische kader3 voor de productie en verspreiding van statistieken op Europees niveau te herzien en te vereenvoudigen, in het bijzonder door een aantal communautaire besluiten op statistisch gebied tot één tekst te consolideren.


1 Het ESS is het operationele samenwerkingsverband van Eurostat, de nationale bureaus voor de statistiek en andere nationale en regionale instanties die in de lidstaten voor de productie en verspreiding van Europese statistieken verantwoordelijk zijn.
2 Europese statistieken worden ook geleverd door de Europese Centrale Bank (ECB) en door het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB)

3 Verordening (EG) verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek. (PB L 52 van 22.2.1997)


3

De Commissie acht een herziening noodzakelijk wegens maatschappelijke veranderingen, de behoefte aan een duidelijkere definiëring van de rol van het ESS en aanpassing aan de realiteit en toekomstige ontwikkelingen en uitdagingen.

Het voorstel bevat maatregelen met het doel de statistische governance te verbeteren door het ESS en zijn activiteiten formeel in het Gemeenschapsrecht te verankeren; de rol van de nationale bureaus voor de statistiek en van Eurostat nader te verduidelijken; sterker te verwijzen naar de al bestaande Praktijkcode Europese statistieken; de Europese methode voor de statistiek4 formeel te erkennen en de kwaliteitsaspecten van Europese statistieken nader uit te werken. Tegelijkertijd bevat het voorstel maatregelen ter verbetering van de procedure voor de planning en vaststelling van de jaarlijkse statistische programma's.

Daarnaast heeft het voorstel tot doel de efficiëntie te vergroten, de statistische belasting te verminderen en de kwaliteit te verbeteren door de samenwerking tussen het ESS en het ESCB te versterken, waarbij rekening wordt gehouden met hun respectievelijke bevoegdheden. Verder wordt voorgesteld een institutionele vereenvoudiging te realiseren door het bestaande Comité statistisch programma en het Comité statistisch geheim tot één comité samen te voegen evenals drie communautaire besluiten in te trekken.

Samenvattend, met het voorstel beoogt de Commissie een vereenvoudiging vanuit juridisch, institutioneel en operationeel oogpunt te realiseren.


4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid: De Commissie baseert haar voorstel voor de Europese statistiekwet op artikel 285 van het EG-verdrag. Er is hier sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten. b) Functionele toets
Subsidiariteit: positief
Proportionaliteit: positief
Onderbouwing: Het doel van de verordening is het vaststellen van een rechtskader voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van communautaire statistieken. Dit kan niet op een afdoende wijze door de lidstaten afzonderlijk worden uitgevoerd en kan daarom beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze verordening beperkt zich tot maatregelen op het gebied van ESS en het ESCB die nodig zijn om te komen tot een herzien rechtskader voor Europese statistiek. Als gevolg beoordeelt Nederland de proportionaliteit als positief. c) Nederlands oordeel
Nederland onderschrijft het oordeel van de Commissie ten aanzien van de subsidiariteit en proportionaliteit. Nederland acht het van belang dat er een (vernieuwde) grondslag komt voor het ESS. Het ESS dient te beschikken over de middelen en bevoegdheden om de EU te voorzien van geharmoniseerde en onderling vergelijkbare statistische gegevens, omdat deze een belangrijke bron vormen voor de ontwikkeling, beheer, evaluatie en monitoring van de taken van de Gemeenschap. De voorgestelde verordening wordt door Nederland wenselijk geacht. Wel meent Nederland dat het voorstel in termen van beheer kan worden verbeterd door het voorziene ESS comité uit te rusten met de nodige bevoegdheden om de belangen van de partners op afdoende wijze te kunnen waarborgen.


5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting: Geen


4 Deze methode houdt in dat de productie en de verspreiding van Europese statistieken niet meer volledig gebaseerd hoeft te zijn op door alle nationale bureaus voor de statistiek geproduceerde en verspreide nationale gegevens.


4

b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en / of decentrale overheden; geen c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: geen d) Administratieve lasten voor rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger: Naar verwachting zal deze verordening mogelijk leiden tot minder administratieve lasten voor Nederland.


6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: geen b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: Tot en met de inwerkingtreding blijft het huidige juridisch kader, zoals vastgelegd in verordening (EG) Nr. 322/97 van de Raad van 17 februari 1997 betreffende de communautaire statistiek van kracht. De totstandkoming van deze verordening zal leiden tot het intrekken van verschillende bestaande verordeningen, daar deze worden geïntegreerd in deze nieuwe verordening. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Voor Nederland is dit haalbaar c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: niet van toepassing


7. Implicaties voor uitvoering en handhaving
Informatie over het inschakelen van nationale agentschappen, zelfstandige bestuursorganen e.d. a) Uitvoerbaarheid en b) Handhaafbaarheid
In artikel 4 van de Wet van 20 november 2003, houdende vaststelling van een wet op het Centraal bureau voor de statistiek (Wet op het Centraal bureau voor de statistiek) is bepaald dat het CBS op nationaal niveau belast is met de productie van communautaire statistieken. Nederland voorziet geen complicaties bij de uitvoering en van het onderhavige voorstel


8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
a) Geen


9. Nederlandse positie
Mede door de inzet van Nederland is de herziening van het bestaande juridisch kader tot stand gekomen. Nederland staat positief tegenover het onderhavige voorstel en onderschrijft het belang van een wettelijke basis voor het ESS. Nederland is voorstander van het creëren van een rechtsbasis voor het ESS en een solide juridische basis voor het o.a. uitwisselen van statistische gegevens binnen het ESS en met de ESCB.
De verordening biedt de mogelijkheid om bij toekomstige statistische verplichtingen methoden te hanteren die zouden kunnen leiden tot minder kosten en een vermindering van administratieve lasten voor Nederland, door onder meer gebruik te maken van IT-technologie en methodologische innovatie, het bevorderen van het gebruik van bestaande registraties alsmede de mogelijkheden gebruiken om daar waar mogelijk statistische enquêtes te vervangen door administratieve bronnen. De aard en omvang voor Nederland kan echter pas worden beoordeeld bij het verschijnen van concrete voorstellen.
Nederland meent dat het ESS moet worden beheerd door een ESS comité dat met voldoende bevoegdheden is uitgerust om de belangen van de partners op afdoende wijze te waarborgen. De voorliggende verordening wordt door Nederland beschouwd als een maatregel ter verdere verbetering van de ontwikkeling, productie en verspreiding van geharmoniseerde Europese statistieken.


5

Fiche 3: Mededeling en Verordening inzake de bestrijding van illegale visserij.


1. Algemene gegevens
Voorstel: Communication from the commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the regions On a new strategy for The Community to prevent, deter and eliminate Illegal, Unreported and Unregulated fishing, COM(2007) 601

Proposal for a council regulation Establishing a Community system to prevent, deter and eliminate illegal, unreported and unregulated fishing, COM(2007) 602 (Nederlandse versie nog niet beschikbaar).

Datum Commissiedocument: 17 oktober 2007

Nr. Commissiedocument: COM(2007) 601 final en COM(2007) 602 final

Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=196266 en http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=en&DosId=196267

Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC(2007)1310, SEC(2007)1312 en SEC(2007)1336
http://ec.europa.eu/governance/impact/docs/ia_2007/sec_2007_1313_en.pdf

Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Visserij, Coreper, eerste presentatie Visserijraad d.d. 26- 27 november 2007, verwachte besluitvorming in de Visserijraad eind 2008.

Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV

Rechtsbasis: Artikel 37 van het EG verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid, raadplegingsprocedure.

Comitologie: Zie artikel 52, het betreft het comité opgericht op basis van artikel 30 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 (beheersprocedure).


2. Samenvatting BNC-fiche
Het voorstel van de Commissie bevat een breed pakket aan maatregelen ter bestrijding van illegale, niet gerapporteerde en ongereguleerde visserij (hierna zal engelse afkorting worden gebruikt IUU visserij = illegal, unreported en unregulated fishing). Het Gemeenschappelijke Visserijbeleid (GVB) is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Voor het opnemen van het type en de hoogte van (strafrechtelijke) sancties bestaat echter geen Gemeenschapsbevoegdheid. Het subsidiariteitsbeginsel is niet van toepassing.
Nederland is positief over de groeiende aandacht wereldwijd voor het probleem van IUU-visserij en verwelkomt EU-maatregelen. Nederland is van oordeel dat bij de aanpak van IUU-visserij gestreefd moet worden naar evenwichtige en effectieve oplossingen, waarbij zowel de vlaggenstaat als de havenstaat verantwoordelijkheden hebben. Echter ook de sectoren zelf en de daarbij horende keten moeten een verantwoordelijkheid toebedeeld krijgen in de bestrijding van illegale visserij. Tegen deze achtergrond zal de voorliggende conceptverordening inzake IUU-fishing effectiever en efficiënter gemaakt kunnen en moeten worden. Dit voor wat betreft de algemene opzet van de verordening, de keuze van de instrumenten en de keuze om de verantwoordelijkheid voor handhaving en borging van de naleving vrijwel volledig bij de overheid neer te leggen.


6


3. Samenvatting voorstel :
a) Inhoud voorstel: De mededeling van de Commissie, COM(2007) 601, behelst achtergrondinformatie over IUU-visserij en een aantal aanbevelingen om maatregelen te nemen die in het voorstel COM(2007)602 genoemd zijn. In de mededeling doet de Commissie de aanbeveling dat de EU ter bevordering van wederzijdse assistentie samen met derde landen op internationaal niveau substantieel bijdraagt aan multilaterale inspanningen, met name in de FAO. Verder pleit de Commissie voor het bevestigen en intensiveren van de financiële hulp van de Gemeenschap aan ontwikkelings- kuststaten om zo het beheer en de monitoring van visserij-activiteiten in hun wateren en door hun schepen te bevorderen en rekening te houden met de gevolgen die IUU-wetgeving op ontwikkelingslanden heeft en met de noodzaak en kosten van bijkomende maatregelen. Tenslotte wil de Commissie een spoedige en brede ratificatie bevorderen van de International Labour Organization (ILO), "Consolidated convention on work in the fishing sector" en van conventies op het gebied van veiligheid van visserijvaartuigen, onder andere door de mogelijkheid te onderzoeken van integratie van deze conventies in Gemeenschapsrecht.

De verordening bevat een brede definitie van IUU-visserij5. Daarnaast bevat de verordening zeer gedetailleerde voorschriften en wordt de uitvoerende taak van de Commissie vergroot. De bepalingen van de verordening kunnen als volgt worden samengevat: · alle geïmporteerde vis dient vergezeld te gaan van een certificaat; · de aanlanding van vissersvaartuigen uit derde landen moet beter worden gecontroleerd; · er wordt een sanctieregime ingesteld voor IUU-vissers en hun vlaggenstaten; · de verantwoordelijkheid van lidstaten voor hun onderdanen in de strijd tegen IUU-visserij wordt vergroot;
· er wordt een communautair alarmsysteem opgezet; · er komen maatregelen tegen "non ­ cooperating states".

b) Impact-assessment Commissie:
Er is door de Commissie een aantal opties overwogen. · De implementatie van het huidige wettelijk kader in EU-wateren verbeteren en het beleid versterken van de EU in multilaterale en bilaterale organisaties om zo het externe deel van het IUU-visserijprobleem aan te pakken. Er is een groot risico dat deze optie slechts resulteert in een verklaring van goede wil en geen substantiële veranderingen tot gevolg heeft en de status quo handhaaft;
· Ontwikkeling van beleid, gebaseerd op een van geval tot geval- benadering, dat wordt aangepast aan de specifieke omstandigheden van vissoorten en gebieden. De kans is groot dat deze optie resulteert in oplossingen die niet meer aansluiten op het specifieke probleem op het moment dat ze aangenomen worden en dat deze optie zijn doel mist. Het is bovendien een kostbare optie, daar veel verschillende maatregelen nodig zijn en veel verschillende certificaten; · Ontwikkeling van een nieuw uitgebreid pakket dat toeziet op EU-wateren en niet EU-wateren, gebaseerd op politieke principes en regels, om het huidige raamwerk te completeren en om betere naleving van de van toepassing zijnde regels veilig te stellen. Deze optie vereist veel werk en er zijn veel aanpassingen nodig. Er worden nieuwe taken en kosten gecreëerd die echter gematigd worden door verschillende mechanismen en bijkomende maatregelen. De kosten lijken proportioneel voor de behoefte van de Gemeenschap om het beleid tegen IUU-visserij substantieel te verbeteren.
Nederland kan zich vinden in de afwegingen van de Commissie.

5 D.w.z. dat deze verordening zowel van toepassing is op internationale wateren als op de Europese Economische Zone (EEZ)van de EU, die ook uitgebreid geregeld wordt door de regels van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Bij de definitie van IUU visserij wordt uitgegaan van de definitie zoals die is vastgelegd in the International Plan of Action to prevent, deter and eliminate illegal, unreported and unregulated fishing, aangenomen in 2001 door de Food and Agriculture Organisation (FAO).


7

De Impact-assessmentboard is van mening dat de assessment een zeer gedegen en goed gestructureerde analyse van het probleem en de oorzaken geeft en een gedetailleerd onderzoek naar de actoren die door IUU geraakt worden. Het impact assessment had naar haar mening echter meer in moeten gaan op de discussie rond de sociaal economische gevolgen binnen en buiten de EU. Implicaties voor (relaties met) derde landen hadden benoemd moeten worden en het gekozen sanctieregime zou beter onderbouwd moeten worden. Nederland sluit zich hierbij aan.


4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid: Het Gemeenschappelijke Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Voor het opnemen van het type en de hoogte van (strafrechtelijke) sancties (in casu minumum-maximum boetes) bestaat echter geen Gemeenschapsbevoegdheid. b) Functionele toets
· Subsidiariteit:
Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. · Proportionaliteit:
Positief, een breed en vergaand pakket is noodzakelijk om de Europese markt te beschermen tegen IUU-producten.De maatregelen lijken proportioneel met het oog op de behoefte van de Gemeenschap om het beleid tegen IUU-visserij substantieel te verbeteren. Op dit moment is echter de relatie tussen deze verordening en bestaande EU-regelgeving nog niet duidelijk. Deze onoverzichtelijke situatie staat een effectieve inbedding in het nationale handhavings- en sanctieregime in de weg. De ter tafel liggende verordening overlapt materieel namelijk voor een groot deel met de inspectie, controle en toezichtvoorschriften van de basisverordening (2371/2002) en de controleverordening (2847/1993), omdat de verordening ook betrekking heeft op gedragingen van EU-vissers en op visserij in de communautaire wateren. Deze overlap leidt vooralsnog tot onduidelijkheid en rechtsonzekerheid. De definitie van IUU-visserij is dermate breed geformuleerd, dat in het concrete geval onduidelijk zal zijn welk handhavings- en sanctieregime van toepassing zal zijn, die van onderhavige verordening of die uit de andere verordeningen.
Verder zal de Nederlandse inzet zijn dat de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot sanctionering worden gerespecteerd, het is aan de lidstaten om een juiste mix van instrumenten en sancties toe te passen. Ook hier is van belang dat het handhavings- en sanctieregime van de concept IUU-verordening een onduidelijke overlap vertoont met de andere bestaande verordeningen op het visserijterrein.
c) Nederlands oordeel:
Nederland is positief over de grote aandacht wereldwijd voor het probleem van IUU-visserij en verwelkomt de EU-maatregelen. Er wordt echter sterk gefocust op inspectie-, controle- en handhavingregimes van de nationale overheid. Nederland plaatst kanttekeningen bij de uitvoerbaarheid en effectiviteit hiervan. De uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van regelgeving is één van de belangrijkste elementen van het programma van de EU voor "better regulation". Een systeem met een grotere rol voor de private sector is mogelijk effectiever. Vast moet staan dat de algemene opzet van de verordening, de keuze van de instrumenten en de borging van de naleving effectief en perspectiefvol zijn. Meer in het bijzonder moet in de verordening meer aandacht worden besteed aan de eigen verantwoordelijkheid en het zelfregulerend vermogen van de sector. Zo kan en moet de sector worden bewogen om zelf door de keten heen de producten terug te leiden tot individuele vissersschepen. Dit voorkomt een systeem dat volledig afhankelijk is van controle op certificaten door overheidsinstanties. In de huidige opzet moet de overheid namelijk de certificaten van alle geïmporteerde vis controleren, evenals alle te exporteren vis van een certificaat voorzien.


5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting:Geen
b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden: Controles op certificaten en maatregelen tegen onderdanen die betrokken zijn bij IUU-visserij zullen extra financiële en personele lasten met zich mee brengen.


8

c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: Een aantal voorgestelde verplichtingen (zoals de regels omtrent het overladen van vis en het moeten tonen van gedetailleerde certificaten bij aanlanding, import en export) zullen kosten voor het bedrijfsleven met zich mee brengen. Het weren van illegale producten van de EU-markt zal voor ondernemers echter ook positieve effecten hebben, doordat bijvoorbeeld valse concurrentie verminderd wordt en het imago van de sector verbetert.
d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger: De eisen op het gebied van vangstcertificaten en verificatie brengen administratieve lasten mee voor ondernemers en controle instanties. De nieuwe verordening schept ook verplichtingen voor burgers en bedrijfsleven. Zo zullen EU-burgers informatie moeten verstrekken aan de betreffende lidstaat omtrent enige band (juridisch, economisch of financieel) die zij hebben met vissersvaartuigen uit derdelanden, op straffe van een sanctie. Op dit terrein moet de verordening worden doorgelicht en volgens Nederland worden verbeterd.


6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: De hoogte van de geldboetes, voor welke geen rechtsbasis bestaat, past niet in het huidige wettelijke systeem. Overtreding van bij of krachtens de Visserijwet 1963 gestelde voorschriften wordt nu strafbaar gesteld via de Wet op de Economische Delicten (hierna: WED). Dit systeem maakt het moeilijk om te differentiëren in strafmaat voor een individueel delict. Bovendien valt de Visserijwet 1963 via de WED in de vierde boetecategorie, met een maximumgeldboete van EURO 16.750,-. De bevoegdheid van lidstaten om een juiste mix van instrumenten en sancties toe te passen zal ook op dit punt moeten worden gerespecteerd. b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: De verordening treedt in werking op de 7e dag volgend op publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. Het certificeringssysteem treedt een jaar later in werking. Bij import en aanlanding moeten nu al controles op verschillende certificaten plaatsvinden. Aangezien daar al systemen voor bestaan is de verwachting dat bij dergelijke systemen kan worden aangesloten en dat binnen de termijn gebleven kan worden.
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling:
Het voorstel bevat een evaluatiebepaling (artikel 53, derde lid), die de Commissie opdraagt vijf jaar na inwerkingtreding een evaluatie uit te voeren.


7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid:
De verplichte controle op certificaten bij aanlandingen en vooral ook bij import van visproducten zullen vanwege de grote hoeveelheid producten die de EU-markt bereiken via de haven van Rotterdam extra werk met zich mee brengen voor de controle autoriteiten (Douane/AID) en Dienst Regelingen die de certificaten op authenticiteit controleert. b) Handhaafbaarheid:
De handhaafbaarheid van de regels onder hoofdstuk VIII m.b.t. onderdanen buiten de effectieve macht van de nationale overheden is klein.
Zie voor nadere opmerkingen over uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid het algemene Nederlandse standpunt.


8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
a) Ja.
b) Toelichting implicaties:
Doordat veel ontwikkelingslanden op dit moment niet over adequate controlesystemen beschikken is een deel van hen niet in staat aan te tonen dat hun producten op legale wijze gevangen zijn. Bij strikte naleving van de verordening zou dit kunnen resulteren in een barrière voor ontwikkelingslanden. De Commissie heeft toegezegd zich soepel op te stellen en te komen met een apart regime voor ontwikkelingslanden en te helpen bij de ontwikkeling van


9

controlesystemen. Nederland zal de Commissie verzoeken haar voorstel voor een assessment naar de gevolgen voor ontwikkelingslanden nader uit te werken.

9. Nederlandse positie
Nederland is positief over de groeiende aandacht wereldwijd voor het probleem van IUU-visserij en verwelkomt EU-maatregelen. Nederland is van oordeel dat bij de aanpak van IUU-visserij gestreefd moet worden naar evenwichtige en effectieve oplossingen, waarbij zowel de vlaggenstaat als de havenstaat verantwoordelijkheden hebben. Echter ook de sectoren zelf en de daarbij horende keten moeten een verantwoordelijkheid toebedeeld krijgen in de bestrijding van illegale visserij.

Tegen deze achtergrond zal de voorliggende conceptverordening inzake IUU-visserij effectiever en efficiënter gemaakt kunnen en moeten worden. Dit voor wat betreft de algemene opzet van de verordening, de keuze van de instrumenten en de keuze om de verantwoordelijkheid voor handhaving en borging van de naleving vrijwel volledig bij de overheid neer te leggen. De Nederlandse inzet zal in het bijzonder gericht zijn op de volgende punten:
· verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat staat centraal; · sterke rol voor private partijen;
· respectering bevoegdheden lidstaten met betrekking tot sanctionering; · transparante wetgevingsystematiek;
· proportionele en realistische administratieve en uitvoeringslasten en · overeenstemming met internationale verdragen (bijvoorbeeld WTO).

De inzet van Nederland richt zich ondermeer op de volgende verbeterpunten:
1. Reikwijdte en algemene opzet van de verordening De relatie tussen deze verordening en bestaande EU-regelgeving is niet duidelijk. De ter tafel liggende verordening overlapt materieel voor een groot deel met de inspectie, controle en toezichtvoorschriften van de basisverordening (2371/2002) en de controleverordening (2847/1993), omdat de verordening ook betrekking heeft op gedragingen van EU-vissers en op visserij in de communautaire wateren. Deze overlap leidt tot onduidelijkheid en rechtsonzekerheid. De definitie van IUU-visserij is dermate breed geformuleerd, dat vooralsnog in het concrete geval onduidelijk zal zijn welk handhavings- en sanctieregime van toepassing zal zijn, die van onderhavige verordening of die uit de andere verordeningen. Ook is onduidelijk welke plaats deze verordening zal innemen in de lopende integrale vereenvoudiging van de regelgeving op het terrein van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Hierbij moet acht worden geslagen op het algemene EU-beleid inzake "better regulation". De Nederlandse inzet is gericht op een betere inbedding van onderhavige verordening in het huidige systeem van EU-verordeningen.
Nederland zal de Commissie verzoeken haar voorstel voor een diepteonderzoek naar de gevolgen van deze regeling voor ontwikkelingslanden nader uit te werken en op korte termijn meer inzage te geven in het meer soepele regime zoals dat wordt voorgesteld voor ontwikkelingslanden, en de ondersteuning die geboden zal worden aan ontwikkelingslanden bij de ontwikkeling van controlesystemen.


2. Sanctieregime
De verordening bevat een sanctieregime en schrijft zogenoemde minimum - maximum boetes voor. Het Kabinetsbeleid inzake strafrecht en sancties in de eerste pijler (EG-verdrag) is dat de EU geen bevoegdheid heeft voor het opnemen van het type en de hoogte van sancties (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 037, nr. 9). Het Hof van Justitie van de EU heeft zich op 23 oktober jl. in een zaak over sancties in de eerste pijler uitgesproken in lijn met dit Kabinetsstandpunt (scheepsverontreiniging, zaak C-440/05, Commissie v. Raad). De hoogte van de geldboetes past niet in het huidige Nederlandse wettelijke systeem inzake sancties. Overtreding van bij of krachtens de Visserijwet 1963 gestelde voorschriften wordt nu strafbaar gesteld via de Wet op de Economische Delicten (hierna: WED). Dit systeem maakt het moeilijk om te differentiëren in strafmaat voor een individueel delict. Bovendien valt de Visserijwet 1963 via de WED in de vierde boetecategorie, met een maximumgeldboete van EURO 16.750,-.


10

De Nederlandse inzet is derhalve dat de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot sanctionering worden gerespecteerd, het is aan de lidstaten om een juiste mix van instrumenten en sancties toe te passen. Ook hier is van belang dat het handhavings- en sanctieregime van de concept IUU-verordening een onduidelijke overlap vertoont met de andere bestaande verordeningen op het visserijterrein.


11

Fiche 4: Mededeling en Verordening inzake de bescherming van kwetsbare diepzee ecosystemen


1. Algemene gegevens
Voorstellen: Communication from the commission to the European parliament, the council, the European economic and social committee and the committee of the regions Destructive fishing practices in the high seas and the protection of vulnerable deep sea Ecosystems " (COM(2007) 604 final)

COUNCIL REGULATION on the protection of vulnerable marine ecosystems in the high seas from the adverse impacts of bottom fishing gear" (COM(2007) 605 final) (Voorstellen nog niet in Nederlands beschikbaar)

Datum Commissiedocument:17 oktober 2007 (beide)

Nr. Commissiedocument: COM(2007) 604 final en COM(2007) 605 final

Pre-lex: http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=fr&DosId=196268 en http://ec.europa.eu/prelex/detail_dossier_real.cfm?CL=fr&DosId=196269

Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: SEC(2007)1315 en SEC(2007)1317
http://ec.europa.eu/governance/impact/docs/ia_2007/d_6774_iab_opinion_deep_sea_eco_systems.pdf

Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Visserij, Coreper,eerste presentatie Landbouw- en Visserijraad Raad, d.d. 26-27 november 2007: verwachte besluitvorming in de Visserijraad uiterlijk eind 2008.
Eerstverantwoordelijk ministerie: LNV

Rechtsbasis: Artikel 37 ­ EG verdrag

Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Gekwalificeerde meerderheid, Raadplegingsprocedure
Comitologie: N.v.t.


2. Samenvatting BNC-fiche:
De Europese Commissie heeft twee voorstellen gedaan voor de uitvoering van VN resolutie 61/105 ter bescherming van kwetsbare diepzee ecosystemen tegen bodemberoerende visserij. Daarbij zijn de meest passende instrumenten gekozen: een mededeling met een strategie over haar inzet in Regionale Visserij Beheersorganisaties (hierna: RFMO's) en een verordening voor een regulering van visserij in niet-RFMO gebieden. De twee voorstellen laten zien dat de Gemeenschap de biodiversiteitsdoelen van de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg serieus neemt en zich pro-actief opstelt. Voor de Nederlandse overheid en de sector zijn er geen consequenties, aangezien dergelijke visserijpraktijken niet door Nederland worden uitgeoefend. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) is een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. Nederland is positief over de proportionaliteit. Nederland heeft zich in VN verband ook sterk gemaakt voor dergelijke afspraken.


12

3. Samenvatting voorstel :
a) Inhoud voorstel: Op 17 oktober 2007 heeft de Commissie intern een strategie aangenomen om kwetsbare diepzee ecosystemen te beschermen tegen bodemberoerende visserij. De strategie is een invulling van resolutie 61/105 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) om destructieve visserij uit te bannen. Deze aanbevelingen moeten uiterlijk 31 december 2008 zijn geïmplementeerd. De strategie wordt uiteengezet in een mededeling, COM(2007)604, die een aantal activiteiten beschrijft om via RFMO's (bestaande en in oprichting) en relevante internationale verdragen de resolutie van de AVVN te implementeren en zodoende kwetsbare mariene ecosystemen te beschermen. Voor internationale wateren waarvoor nog geen RFMO is opgericht of in oprichting is, komt de Commissie met een voorstel voor een verordening, COM(2007)605, die bodemberoerende visserij aan een vergunningsplicht onderwerpt. De vergunning wordt slechts dan verstrekt als, door middel van een voorafgaande milieu-effectrapportage, is vastgesteld dat de visserijactiviteit geen significante impact op kwetsbare mariene ecosystemen zal hebben.Voorts stelt de Commissie een limiet in van 1000 meter als maximale diepte waarop deze vorm van visserij mag worden bedreven. Lidstaten kunnen gebieden sluiten voor diepzeevisserij. Vissers die desondanks stuiten op kwetsbare gebieden zijn verplicht hun activiteiten te staken c.q. te verplaatsen, en daarover te rapporteren. Naleving wordt gecontroleerd door middel van waarnemers aan boord, het Vessel Monitoring System en de vangstgegevens.

b) Impact-assessment Commissie: De voorstellen van de Commissie zijn het resultaat van een 2 jaar durende consultatie van lidstaten, NGO's, wetenschappers en stakeholders. De Commissie heeft een Impact Assessment uitgevoerd naar de effecten van 3 mogelijkheden: 1) geen specifieke actie naar aanleiding van de VN resolutie 61/105, aangezien deze niet bindend is. Dit heeft echter negatieve gevolgen voor de geloofwaardigheid en ondermijnt de geloofwaardigheid van de EU; 2) verdergaande maatregelen dan de VN resolutie. Dit past weliswaar in de ambitie van de EU, maar schept ongelijke voorwaarden voor vissers binnen en buiten de EU; 3) helder beleid en strikte naleving van de VN aanbevelingen. Het Impact Assessment concludeert dat optie 3 het best past in het beleid en stelt voor om een strategie document (zie COM(2007)604 en een verordening voor regulering van visserij in niet-RFMO gebieden (zie COM (2007)605 uit te voeren. Nederland is voorstander van naleving van de VN resolutie en kan zich vinden in het oordeel van de impact Assessment van de Commissie. De impact-assessment board is van mening dat het impact assessment een zeer gedegen analyse van het probleem geeft en van de belangrijkste mogelijkheden om de VN-resolutie te implementeren. Het impact assessment had naar haar mening meer in moeten gaan op de beleidsbeperkingen van de verschillende alternatieven. Daarnaast zouden meer details moeten worden gegeven m.b.t. wie en wat beïnvloedt worden door deze voorstellen. Voor een betere vergelijking van de beleidsopties wordt een andere indeling van de doelen voorgesteld. Verder zouden de kosten op het gebied van economie, werkgelegenheid en sociale kosten voor de visserij sector voor de 2e en 3e optie beter moeten worden uiteengezet. Nederland sluit zich bij deze opmerkingen aan.

4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid: Artikel 37 EG-verdrag (gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming); Gemeenschappelijk Visserijbeleid is een exclusieve bevoegdheid van de EG. b) Functionele toets
Subsidiariteit: N.v.t., het betreft een exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap Proportionaliteit: Positief.
Onderbouwing. Het voorstel voor de verordening COM(2007)605 maakt gebruik van de systematiek van verordening 1627/94, waarin lidstaten verantwoordelijk zijn voor het uitgeven van speciale visdocumenten. Nieuw element is de beoordeling vooraf door de lidstaat van de mogelijke effecten van de visserijactiviteit op eventueel aanwezige kwetsbare gebieden. Om excessieve administratieve lasten tegen te gaan, geeft het voorstel richtlijnen voor gebruik van wetenschappelijke gegevens, die moeten voorkomen dat het huidige systeem van verlening van


13

speciale visdocumenten overhoop gehaald wordt. Milieu-effectrapportages zijn minimaal nodig om de VN resolutie naar behoren te implementeren. Andere middelen zijn niet geschikt. Nederlands oordeel: Nederland heeft zich sterk gemaakt voor de afspraken in VN verband en is verheugd over vlotte implementatie op EU niveau, alsook binnen RFMO's. Nederland ondersteunt het voorstel van de Commissie om een strategie te ontwikkelen die de EU in staat stelt om binnen de RFMO's (i.o.) voortvarend de VN resolutie te implementeren (deze RFMO afspraken worden vervolgens in EU wetgeving omgezet), met daarbij een verordening die via een speciale vergunningsplicht op zo kort mogelijke termijn de niet-RFMO kwetsbare diepzee gebieden beschermt.

5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting:geen
b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden: Nederland is momenteel niet actief in deze soort visserij (deep sea bottom trawling) en ook niet in de niet-RFMO gebieden;
c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: Geen (zie 5b).

d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/of bedrijfsleven en burger:
Geen (zie 5b).

6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: Uitvoering van de voorgestelde verordening zal betekenen dat vlaggenstaten ook moeten nagaan of de gevangen vis voldoet aan de voorschriften van de VN resolutie en - bij import in de Gemeenschap - in een certificaat moeten aangeven dat sprake is van legaal gevangen vis. b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: de verordening treedt in werking op 7e dag volgende op de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Dit is haalbaar. Op grond van VN-resolutie 61/105 dienen de staten uiterlijk december 2008 maatregelen te hebben aangenomen. .
c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling: Een bepaling is opgenomen waarin staat dat de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad voor 30 juni 2010 een rapport stuurt over de uitvoering van de verordening.

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving a) Uitvoerbaarheid: Geen, Nederland is niet actief in deze vorm van visserij. b) Handhaafbaarheid: Geen, Nederland is niet actief in deze vorm van visserij.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
a) Geen
De mededeling COM(2007)604 en de verordening COM(2007)605 betreft alleen de activiteiten van visserijvaartuigen die varen onder een Europese vlag. Ontwikkelingslanden dienen zich te houden aan afspraken die in VN verband zijn gemaakt. Deze landen zullen moeten toezien op de activiteiten van onder hun vlag geregistreerde vaartuigen. Wat betreft onderdanen van de Europese Gemeenschap wordt verwezen naar de aanstaande discussie in kader van het IUU (Illegal Unreported and Unregulated fisheries) -pakket.

9. Nederlandse positie
De diepzee kent een aantal hotspots met hoge biodiversiteit die bijzonder kwetsbaar zijn.


14

Fysieke verstoringen van dusdanige aard, dat herstel binnen afzienbare termijn niet mogelijk is, zijn onwenselijk en druisen in tegen de doelstelling van de Gemeenschap om de achteruitgang van de biodiversiteit per 2010 een halt toe te roepen. Nederland heeft zich sterk gemaakt voor de afspraken in VN verband en steunt de Commissie in haar voorstel om pro-actief in de RFMO's de bescherming van de kwetsbare gebieden te stimuleren. Nederland staat achter een verordening om deze bescherming ook te regelen voor niet-RFMO gebieden. Nederland is het met de Commissie eens dat de VN resolutie een belangrijke innovatie in visserijbeheer behelst. Het concept van een voorafgaande milieu-effectrapportage is een belangrijke implementatie van het door Nederland ondersteunde voorzorgbeginsel in de visserij.

Daarbij heeft Nederland wel een aantal specifieke aandachtspunten. · Nederland oefent momenteel dergelijke visserijpraktijken niet uit. In zijn algemeenheid acht Nederland het van belang dat de Commissie haar inspanningen in de oprichting van RFMO's voor die gebieden waar nog geen voor zijn, continueert. Dit om rechtsongelijkheid van vissers van de lidstaten en derde landen te voorkomen of zo snel mogelijk op te heffen;
· Nederland vindt het van belang dat de regulering van visserij in kwetsbare gebieden onderdeel uitmaakt van een integraal pakket aan maatregelen voor visserij, maar ook voor andere sectorale activiteiten. De regulering van activiteiten zoals bijvoorbeeld visserij, mijnbouw, toerisme moeten voor deze gebieden op elkaar afgestemd zijn, waarbij de extra administratieve lasten voor het Europees bedrijfsleven zoveel mogelijk beperkt blijven. · Tevens gaat het werken met individuele toetsingen in tegen het Nederlands kabinetsbeleid van vermindering van vergunningen. Het voorstel voor verordening COM(2007)/605 bevat nog geen heldere procedures en definities. Voor een goede en soepele uitvoering, alsook beperking van additionele administratieve lasten, is het van belang dat aandacht wordt besteed aan de aanwijzing van gesloten gebieden door de lidstaten en de definitie van kwetsbare gebieden (dit laatste wordt in kader van FAO geregeld, uiterlijk februari 2008)


15

Fiche 5: Mededeling Communicatie over Europa en voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord

1. Algemene gegevens
Voorstel: Mededeling "Communiceren over Europa in partnerschap" en voorstel voor een interinstitutioneel akkoord betreffende het communiceren over Europa in partnerschap Datum Commissiedocument: 3 oktober 2007
Nr. Commissiedocument: COM (2007) 569 en COM (2007) 568 Nr. Impact-assessment Commissie en Opinie Impact-assessment Board: http://ec.europa.eu/governance/impact/cia 2007en.htm Geen Behandelingstraject Raad: Raadswerkgroep Informatie Eerstverantwoordelijk ministerie: Buitenlandse Zaken Rechtsbasis: Mededeling artikel 49, lid 6, van verordening 1605/2002 (Financieel Reglement) Interinstitutioneel Akkoord: geen specifieke rechtsbasis, kan worden herleid op artikel 49, lid 6, van Verordening 1605/2002
Besluitvormingsprocedure en rol Europees Parlement: Comitologie: Nee

2. Samenvatting BNC-fiche
Betreft een mededeling "communiceren in partnerschap" (COM (2007) 569) en een voorstel voor een Interinstitutioneel Akkoord (IIA) (COM (2007) 568). Nederland steunt de eigen initiatieven die de Commissie wil ontplooien op het terrein van de Europa communicatie. Ook de analyse van de Commissie komt op veel punten overeen met de Nederlandse visie: om de kloof tussen burger en Europa te verkleinen is meer participatie van het maatschappelijk middenveld en de burger in het debat een absoluut vereiste. Dat moet zoveel mogelijk "bottom-up" gebeuren, waarbij de initiatieven op verschillende niveaus goed op elkaar dienen te worden afgestemd. Nederland beoordeelt de subsidiariteit en proportionaliteit van de mededeling als positief. Ten aanzien van het voorstel voor een IIA heeft Nederland vragen inzake de rechtsbasis. Nederland is van mening dat de Commissie een belangrijke rol heeft te vervullen bij het coördineren van communicatie-activiteiten. Het IIA ziet echter op meer dan communicatie die valt binnen de prerogatieven van de instellingen en kan daarom niet alleen op het Financieel Reglement worden gebaseerd, maar behoeft een aanvullende rechtsbasis. Daarnaast denkt Nederland dat de coördinatie van communicatie-activiteiten en het bepalen van prioriteiten mogelijk is zonder het voorgestelde IIA, en wel in de Inter-Institutionele Groep over Informatie (IGI). Voorts is Nederland van mening dat het afstemmen van activiteiten en initiatieven in het kader van de IGI dient te geschieden met volledige inachtneming van de autonomie van de instellingen en de lidstaten.

3. Samenvatting voorstel
a) Inhoud voorstel:
Naar aanleiding van de raadpleging over het Witboek Communicatie (februari 2006) komt de Commissie met de mededeling "communiceren in partnerschap". De Commissie beoogt met deze mededeling een coherente en samenhangende communicatieaanpak te bewerkstelligen van de Europese instellingen en lidstaten, teneinde de informatievoorziening over Europese aangelegenheden voor burgers toegankelijker en begrijpelijker te maken. Doel is het versterken van de informatievoorziening en het stimuleren van dialoog en debat met burgers op nationaal, regionaal en lokaal niveau, om actief Europees burgerschap en het Europa-gevoel te stimuleren. Hoewel het Europees beleid, de kennisoverdracht over en betrokkenheid bij Europa in eerste instantie een


16

nationale verantwoordelijkheid is, wil de Commissie, met behoud van institutionele prerogatieven, samenwerken op basis van partnerschap met Europese instellingen, lidstaten en andere belanghebbenden om geselecteerde jaarlijkse prioritaire communicatieonderwerpen gezamenlijk voor het voetlicht te brengen.

Om dit partnerschap te ondersteunen komt de Commissie met een voorstel voor een interinstitutioneel akkoord (IIA) tussen Commissie, Raad en Europees Parlement. De commissie mededeling wordt vergezeld van een voorstel voor dit interinstitutioneel akkoord (IIA).

Verder werkt de Commissiemededeling een aantal communicatieactiviteiten uit die voortbouwen op eerdere initiatieven van de Commissie, te weten het Actieplan Communicatie (medio 2005) dat gericht was op het communicatiebeleid van de Commissie zelf, Plan D (september 2005) dat zich richtte op de communicatie van de instellingen en het hierboven genoemde Witboek Communicatie met als doel ook de nationale, regionale en lokale autoriteiten en het maatschappelijk middenveld te betrekken in het debat over Europacommunicatie.
b) Impact-assessment Commissie: geen
4. Bevoegdheidsvaststelling en subsidiariteits- en proportionaliteitsoordeel a) Bevoegdheid:
Wat betreft de mededeling: de Commissie heeft de bevoegdheid activiteiten te ontplooien op het terrein van de Europa communicatie. Deze taken vloeien voort uit de prerogatieven van de Commissie op institutioneel vlak, zoals bepaald in artikel 49, lid 6, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1), als gewijzigd bij Verordening(EG) nr. 1995/2006 (PB L 390 van 30.12.2006, blz. 1).

Wat betreft het voorgestelde IIA: het voorstel noemt geen specifieke rechtsbasis, maar refereert in algemene termen aan het EU-Verdrag, het EG-Verdrag en het EURATOM-Verdrag. Het voorstel lijkt evenwel verder te gaan dan kan worden gebaseerd op artikel 49, lid 6 van het Financieel Reglement. Vraag is of er niet sprake is van het instellen van een nieuw Europees communicatiebeleid, waarvoor een rechtsbasis in het EG-verdrag moet worden gevonden.

Ook de Juridische dienst van de Raad (JDR) is deze mening toegedaan. In zijn opinie (14243/07) d.d. 23/10/2007 stelt de JDR dat dit voorstel op meer ziet dan slechts het coördineren van communicatie- activiteiten. Het gaat om het maken van politieke afwegingen en daarvoor is een verdragsrechtelijke rechtsbasis noodzakelijk.

b) Functionele toets:
· Subsidiariteit:
Mededeling: positief ten aanzien van de voorgestelde communicatieactiviteiten van de Commissie. De mededeling van de Commissie bouwt voort op eerdere Commissie initiatieven (o.m. een herziening van Plan D, uitbreiden van het aantal Europe Direct-informatiepunten, uitbreiden van de uitzendcapaciteit van Europe by Satellite) en heeft als doel informatie te verstrekken en debatten met burgers aan te gaan in nationale, regionale en lokale context, om actief Europees burgerschap te bevorderen en bij te dragen tot de ontwikkeling van een Europese publieke ruimte. Gezien het feit dat de belangen binnen de Europese publieke ruimte verschillen, (de belangen van Commissie komen niet altijd overeen met de belangen van lidstaten) heeft de Commissie hier een eigen verantwoordelijkheid. Sommige initiatieven, zoals de aankondiging dat de Commissie aspecten van het onderwijs wil identificeren waar gezamenlijke actie op EU-niveau de lidstaten kan ondersteunen, dienen bij de uitwerking daarvan nader beoordeeld te worden in het licht van de subsidiariteit.


17

IIA: Los van de vraag naar de rechtsbasis van het IIA is Nederland van mening dat hetgeen de Commissie voorstelt in het IIA een stap te ver is. Het coördineren en afstemmen van communicatie- activiteiten dient te geschieden in het kader van de Inter-Institutionele Groep over Informatie (IGI), met volledige inachtneming van de autonomie van de instellingen en de lidstaten. De toegevoegde waarde van het IIA is dus niet duidelijk, aangezien er al een forum voor bovenstaande activiteiten bestaat. Het subsidiariteitsoordeel is hier dan ook negatief. · Proportionaliteit:
Mededeling: positief ten aanzien van de communicatieactiviteiten die de Commissie wil ondernemen. De voorgestelde communicatieactiviteiten van de Commissie bouwen voort op eerdere initiatieven van de Commissie en zijn daar waar het de coördinatie met andere instellingen en de lidstaten betreft gebaseerd op vrijwilligheid. Daarmee worden de bevoegdheden van de instellingen en de lidstaten in voldoende mate gerespecteerd. Sommige van de door de Commissie voorgestelde initiatieven dienen bij de uitwerking daarvan opnieuw te worden beoordeeld in het licht van de proportionaliteit. IIA: n.v.t. op grond van het negatieve subsidiariteitsoordeel. c) Nederlands oordeel:
Nederland onderschrijft de opinie van de Juridische Dienst van de Raad. Nederland zet een kantekening bij de noodzaak en de rechtsbasis van het voorgestelde IIA. Nederland is van mening dat de beoogde coherentie en samenwerking bij het bepalen van communicatie-activiteiten en de uitvoer daarvan ook mogelijk is zonder IIA, en wel in de context van de IGI. 5. Implicaties financieel
a) Consequenties EG-begroting:
De financiële gevolgen van deze mededeling blijven binnen het kader van de meerjarige financiële programmering (zoals vastgelegd in SEC(2007) 500). De behoeften aan personele en administratieve middelen zullen worden gefinancierd uit de begrotingsmiddelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure aan het met het management belaste DG worden toegewezen. De begroting voor deze activiteiten bedraagt jaarlijks ongeveer 90 miljoen. b) Financiële, consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en / of decentrale overheden: geen c) Financiële, consequenties (incl. personele) bedrijfsleven en burger: n.v.t. d) Administratieve lasten voor Rijksoverheid, decentrale overheden en/ of bedrijfsleven en burger:

Is op dit moment moeilijk in te schatten. Onder meer afhankelijk van de wijze waarop en de mate waarin de communicatie-activiteiten op elkaar afgestemd gaan worden. De voorgestelde initiatieven zijn vrijblijvend en respecteren de bevoegdheden van de nationale overheden op het terrein van Europa communicatie.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid: n.v.t. b) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen en kaderbesluiten), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en beschikkingen) met commentaar t.a.v. haalbaarheid: n.v.t. c) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling:
Indien een IIA inzake communicatie tot stand komt is jaarlijkse monitoring en assessment zoals in het voorstel opgenomen noodzakelijk. Ook voorziet het voorstel in een evaluatie (de eerste in de tweede helft van 2009).


18

7. Implicaties voor uitvoering en handhaving

a) Uitvoerbaarheid:
De voorstellen van de Commissie in de mededeling en het voorstel voor een IIA zijn in beginsel uitvoerbaar. Zij bouwen voort op eerdere initiatieven van de Commissie. b) Handhaafbaarheid: n.v.t.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
a) Geen
b) Toelichting implicaties: n.v.t.
9. Nederlandse positie :
Nederland hecht veel waarde aan een betere communicatie over Europa en onderschrijft de analyse en visie van de Commissie in de mededeling. Communicatie is alleen mogelijk indien alle belanghebbende partijen op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau daarin samen optrekken door het stimuleren van debat en verstrekken van informatie. Wel heeft Nederland vragen inzake de rechtsbasis van het voorstel voor een IIA. Bovendien is Nederland van mening dat het afstemmen van activiteiten en initiatieven in het kader van de Inter-Institutionele Groep over Informatie (IGI) dient te geschieden met volledige inachtneming van de autonomie van de instellingen en de lidstaten.


19