'Conflict op straat: strijden of mijden?'

22/11/2007 10:13



Het Programma Politie en Wetenschap



'Conflict op straat: strijden of mijden?', nieuwe uitgave in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap.

Politie en allochtone jongeren ontlopen elkaar op straat

Overlastgevende probleemjongeren bezorgen politie en bestuur al geruime tijd de nodige hoofdbrekens. Recente onrust in Amsterdam-West en Utrecht-Kanaaleiland vormt daar een illustratie van. De politie, zo is uit eerder onderzoek gebleken, heeft vooral problemen met de omgang op straat met groepen Marokkaanse en Antilliaanse jongeren. Ze zoekt naar methoden om daar effectiever mee om te gaan. Uit onderzoek blijkt nu dat, anders dan werd verwacht, zowel politie als jongeren de confrontatie op straat ontlopen. In 50 diensten die zijn meegedraaid op een viertal 'hot spots' kwamen confrontaties maar sporadisch voor en dan verliepen ze in de regel ook nog tamelijk vredig. Men mijdt elkaar dus eerder dan dat men de strijd opzoekt. Dat is een opmerkelijke uitkomst, die haaks staat op het verwachtingspatroon en de beleving van zowel politie als jongeren. Uit de vele gesprekken die zijn gevoerd met zowel politie als jongeren, geven beide partijen aan veel 'last' van elkaar te ondervinden in de dagelijkse omgang. De onderzoekers verklaren dat vooral uit het verschil in burger- en straatcultuur. Politiemensen benaderen jongeren vanuit het normen en waardepatroon van de burgercultuur, terwijl de jongeren reageren vanuit de normen en wetmatigheden van de straatcultuur; daarin is de politie je vijand.

Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een studie naar de omgang van de politie met overlastgevende jongeren, met name van Antilliaanse en Marokkaanse afkomst. Daarvan was uit eerder onderzoek gebleken dat het de politie voor veel problemen stelt. Het onderzoek, is in opdracht van Politie en Wetenschap uitgevoerd door een samenwerkingsverband van de Onderzoeksgroep van de Politieacademie in Apeldoorn, de Advies en Onderzoeksgroep Beke in Arnhem en de Universiteiten van Utrecht en Groningen.

De vraag die in dit onderzoek centraal stond is tweeledig. Wat maakt de interactie van de politie met name Marokkaanse en Antilliaanse jongeren zo problematisch en, mede in samenhang daarmee, wat zijn mogelijk effectieve handelwijzen voor de politie?

Daartoe zijn op vier 'hot spots': Amsterdam, Culemborg, Leeuwarden en Zwolle, zoveel mogelijk confrontaties tussen politie en groepen jongeren geobserveerd en is daarnaast uitvoerig gesproken met zowel de betrokken politiemensen als de jongeren.

Het onderzoek wijst uit dat, anders dan werd verwacht, confrontaties tussen politie en (deze) groepen jongeren tamelijk schaars zijn. Het lijkt erop dat zowel politie als betrokken jongeren het onderlinge contact vermijden en confrontaties eerder uit de weg gaan, dan die op te zoeken of uit te lokken. Als er contact is, dan verloopt dat verder in het overgrote deel van de situaties redelijk probleemloos. Dit ondanks de sterk negatieve beelden die over en weer heersen.

Problemen in de interactie hebben vooral te maken met de botsing tussen burger- en straatcultuur. De politie acteert veelal vanuit de burgercultuur en spreekt mensen aan op gezamenlijke waarden, normen en fatsoen. De straatcultuur van de jongeren kent andere spelregels. Het gezag van de politie wordt daar niet snel geaccepteerd.

Aanbevelingen worden gegeven voor de politie op zowel beleids- als praktijkniveau. eenduidigheid in beleid en in de uitvoering van dat beleid is essentieel om een heldere boodschap uit te dragen. Daarbij is het van belang dat agenten consequent optreden. Krachtig en persoonlijk handelen dienen bij te dragen aan respect over en weer.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.