Raad van State
Zaaknummer: 200707543/1
Publicatie datum: woensdag 21 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Beuningen
Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Bestuursdwang / Dwangsom
---
200707543/1.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het
geding tussen:
, wonend te ,
en
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2007 heeft verweerder aan
een last onder dwangsom opgelegd met betrekking
tot de inrichting aan de te (hierna: de
inrichting).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 25 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op 26
oktober 2007, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2007,
waar verzoeker, vertegenwoordigd door ing. C. de Vos en drs. S. de
Crom, en verweerder, vertegenwoordigd door H.A. Janssen, zijn
verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een last onder
dwangsom opgelegd wegens het overtreden van vergunningvoorschrift 11.1
van de bij besluit van 30 mei 2006 voor de inrichting verleende
vergunning. Uit dit vergunningvoorschrift volgt - kort gezegd - dat de
stallen 1, 2, 3 en 4 met een chemische luchtwasser moeten zijn
uitgevoerd.
2.2. Verzoeker stelt dat het bestreden besluit ten onrechte aan
is geadresseerd nu de voor de inrichting bij
besluit van 30 mei 2006 verleende vergunning aan is
verleend.
2.2.1. Uit de strekking van het bestreden besluit volgt dat de last is
opgelegd aan als overtreder. Blijkens het verhandelde ter
zitting zijn partijen er ook van uitgegaan dat het bestreden besluit
op deze wijze moest worden uitgelegd. De omstandigheid dat het besluit
abusievelijk op naam is gesteld van , kan derhalve
niet leiden tot inwilliging van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.3. Verzoeker voert aan dat er concreet uitzicht op legalisatie
bestaat, zodat verweerder ten onrechte handhavingsmaatregelen heeft
getroffen.
2.3.1. Vaststaat dat is gehandeld in strijd met vergunningvoorschrift
11.1, zodat verweerder ter zake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in
geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan
dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te
treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts
onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden
gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet
uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden
zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen
belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden
afgezien.
2.3.2. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit had verzoeker
reeds een aanvraag om revisievergunning bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft echter verklaard dat de door verzoeker ingediende
aanvraag geen ontvankelijke aanvraag betreft, zodat hij nog niet kan
beoordelen of de gevraagde vergunning kan worden verleend. Hieruit
volgt dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen
concreet uitzicht op legalisatie bestond, zodat verweerder in zoverre
in redelijkheid mocht overgaan tot het opleggen van een last onder
dwangsom.
2.4. Verzoeker voert aan dat hij de overtreding niet in redelijkheid
binnen de in het bestreden besluit gestelde termijn kon beëindigen.
2.4.1. De in het bestreden besluit gestelde termijn waarbinnen de
overtreding moet worden beëindigd verloopt op 30 oktober 2007.
Verweerder heeft echter reeds bij brief van 23 maart 2007 aan
verzoeker gemeld dat er sprake is van een overtreding. Verzoeker was
dus ruim 6 maanden vóór het eindigen van de in het bestreden besluit
gestelde termijn op de hoogte van de op hem rustende verplichting de
overtreding van vergunningvoorschrift 11.1 te beëindigen. De
Voorzitter ziet reeds daarom geen grond voor het oordeel dat de in het
bestreden besluit gestelde termijn niet redelijk is.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van
een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
407-492.