Raad van State


Zaaknummer: 200706953/2
Publicatie datum: woensdag 21 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Groningen Proceduresoort: Voorlopige voorziening
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

---

200706953/2.
Datum uitspraak: 21 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

, wonend te , en
, wonend te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft verweerder aan een vergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een termijn van 10 jaar voor een inrichting voor de opslag van wegenbouwmaterialen, het breken van puin en het reinigen van verontreinigde grond, gelegen op het perceel te . Dit besluit is op 21 augustus 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 1 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. Bij brief van 1 oktober 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2007, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. N.J. Lobbezoo-Vermaak en ing. H. Kielstra, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door E.M.G. Bouwma.


2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Ingevolge artikel 20.8 van de Wet milieubeheer treedt in afwijking van artikel 20.3, eerste lid, eerste volzin, een besluit als bedoeld in artikel 20.6, eerste lid, in gevallen als bedoeld in artikel 8.5, tweede lid, - waarin de vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting, dat tevens is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet - niet eerder in werking dan nadat de betrokken bouwvergunning is verleend.

2.3. Ter zitting heeft verweerder onweersproken gesteld dat in ieder geval voor de aanleg van een transportband en het plaatsen van geluidschermen, zoals vermeld in de aanvraag, een bouwvergunning is vereist. Vergunninghoudster heeft ter zitting verklaard dat zij pas een bouwvergunning zal aanvragen wanneer de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het tegen het besluit van 14 augustus 2007 door verzoekers ingestelde beroep. Nu nog geen bouwvergunning is verleend, is het besluit van 14 augustus 2007, gelet op artikel 20.8 van de Wet milieubeheer, nog niet in werking getreden. Gezien de verklaring van vergunninghoudster valt evenmin te verwachten dat dit op korte termijn wel zal gebeuren.

2.4. Gezien het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Lap
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007

288.