Raad van State


Zaaknummer: 200707001/1 en 200707001/2
Publicatie datum: woensdag 21 november 2007
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Nederweert Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Vee en andere dieren
---

200707001/1 en 200707001/2.
Datum uitspraak: 21 november 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

, wonend te ,

en

het college van burgemeester en wethouders van Nederweert, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft verweerder aan een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een varkensfokkerij op het perceel te . Dit besluit is op 24 augustus 2007 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 27 september 2007, bij de Raad van State ingekomen op 2 oktober 2007, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellant. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door S.G.T. Jacobs, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.


2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Appellant betoogt dat verweerder zijn woning ten onrechte als een categorie IV-object als bedoeld in de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) heeft aangemerkt. Volgens hem is het een categorie III-object, omdat de bebouwing in de directe omgeving van de inrichting, waaronder zijn woning, een overwegende woonfunctie aan het buitengebied verleent. Volgens appellant kan de omgeving zelfs aangemerkt worden als categorie II als bedoeld in de Wet stankemissie, omdat sprake zou zijn van aaneengesloten woonbebouwing. In geval van een categorie III- of II-object kan niet aan de vereiste minimale afstand worden voldaan, aldus appellant.

2.2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet stankemissie wordt een vergunning voor een veehouderij geweigerd, indien de afstand van de veehouderij tot een voor stank gevoelig object, behorend tot een van de categorieën I tot en met IV, dat niet tot de veehouderij behoort, minder bedraagt dan het aantal meters dat volgt uit de in de bijlage opgenomen berekeningsmethode.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder b, sub 1, van de Wet stankemissie wordt in die wet en de daarop berustende bepalingen onder voor stank gevoelig object categorie II verstaan: bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder voor stank gevoelig object categorie III: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, sub 2, van de Wet stankemissie wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen, verstaan onder voor stank gevoelig object categorie IV: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing.

2.2.2. De inrichting is gelegen in het buitengebied van Nederweert. In de directe nabijheid van de woning van appellant ligt de veehouderij waarvoor vergunning is verleend. Ten zuidoosten van deze inrichting staat een aantal burgerwoningen. Gezien de afstand van de woning van appellant tot de veehouderij enerzijds en de ligging ten opzichte van de op grotere afstand gelegen woonbebouwing, is ter plaatse van de woning van appellant geen sprake van aaneengesloten bebouwing, en evenmin van bebouwing die aan het buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent. Verweerder heeft de woning van appellant dan ook terecht als een categorie IV-object aangemerkt. Nu aan de op grond van de bijlage bij de Wet stankemissie vereiste afstand tot een voor stank gevoelig categorie IV-object wordt voldaan, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat in zoverre geen grond bestaat voor weigering van de vergunning.

2.3. Het beroep is ongegrond.

2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep ongegrond;

II. wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Van der Zijpp Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007

262-541.