Raad van State
Zaaknummer: 200706487/1 en 200706487/2
Publicatie datum: woensdag 21 november 2007
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
Proceduresoort: Voorlopige voorziening / hoofdzaak
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant
---
200706487/1 en 200706487/2.
Datum uitspraak: 21 november 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige
voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met
toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding
tussen:
, wonend te ,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het college van burgemeester en
wethouders van Etten-Leur het wijzigingsplan "Buitengebied,
overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening voor het vergroten van het agrarisch bebouwingsvlak op de
" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 3 juli 2007, no.
1302206/1311433, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 september 2007,
bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2007, beroep
ingesteld. Voorts heeft appellante de Voorzitter verzocht een
voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen
verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 oktober 2007,
waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij
DAS rechtsbijstand, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord het
college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
vertegenwoordigd door ing. G.M.J. van Peperstraten, ambtenaar van de
gemeente, en van de gronden aan de , in persoon.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in
de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen
aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel
om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de
hoofdzaak.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de
goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid,
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), voor zover
hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan
kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de
beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder
te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven
wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid,
van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op
verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het
bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede
ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het
plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met
het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent
goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat
verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft
overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft
toegepast.
2.3. Appellante heeft een aantal ruimtelijke bezwaren naar voren
gebracht tegen het wijzigingsplan, nu dit plan voorziet in de
mogelijkheid om op het perceel aan de een extra
bedrijfsgebouw en ondersteunende kassen tot een oppervlakte van 4650
m² te bouwen.
2.4. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede
ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het goedgekeurd.
2.5. In het besluit van 15 mei 2007 van het college van burgemeester
en wethouders van Etten-Leur, is vermeld dat
"burgemeester en wethouders hebben besloten om op grond van artikel
III.1, lid BIII, onder 1b, van de planvoorschriften behorende bij het
bestemmingsplan "Buitengebied", overeenkomstig het bepaalde in artikel
11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, het agrarisch bebouwingsvlak
aan de te veranderen en te vergroten, conform de bijgevoegde
gewijzigde plankaart.".
2.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in
het bestemmingsplan "Buitengebied" aan het perceel aan de de
bestemming "Agrarisch gebied, categorie 2 -A2-" is toegekend. Nu
artikel III.1, lid BIII, onder 1b, van de planvoorschriften behorende
bij het bestemmingsplan "Buitengebied" enkel ziet op gronden waaraan
de bestemming "Agrarisch gebied, categorie 1 -A1-" is toegekend,
ontbreekt de bevoegdheid voor het college van burgemeester en
wethouders van Etten-Leur om op grond van dat artikel het
bebouwingsvlak op het perceel aan de te wijzigen.
2.7. Overigens stelt de Voorzitter vast dat, voor zover ter zitting
door het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur is
gesteld dat op grond van III.1, lid BIII, onder 1b, van de
planvoorschriften een bebouwingsvlak kan worden vergroot, uit dat
artikel niet blijkt van een dergelijke bevoegdheid. Op grond van dat
artikel is voornoemd college enkel bevoegd om de op de kaart
aangegeven bebouwingsgrenzen te veranderen dan wel de aanduiding
"uitbreidingsrichting" op de plankaart toe te voegen of te wijzigen.
2.7.1. Gelet op overweging 2.6. heeft het college van burgemeester en
wethouders niet op juiste wijze toepassing gegeven aan de in artikel
III.1, lid BIII, onder 1, sub b, van de planvoorschriften vervatte
wijzigingsbevoegdheid en is het wijzigingsplan aldus in strijd met dit
artikel, gelezen in samenhang met artikel 11 van de WRO, tot stand
gekomen. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder
gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van
de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te
worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één
te nemen besluit mogelijk is, zodat de Voorzitter aanleiding ziet om
goedkeuring te onthouden aan het plan. Gelet hierop behoeven de
overige bezwaren van appellante geen nadere bespreking.
2.8. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek
om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te
worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van
Noord-Brabant van 3 juli 2007, kenmerk 1302206/1311433;
II. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Buitengebied,
overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening voor het vergroten van het agrarisch bebouwingsvlak op de
";
III. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde besluit;
IV. wijst het verzoek af;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant
tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van
het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van 644,00 (zegge:
zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een
derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de
provincie Noord-Brabant aan appellante onder vermelding van het
zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar
betaalde griffierecht ten bedrage van 286,00 (zegge:
tweehonderdzesentachtig euro) voor de behandeling van het beroep en
het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, als Voorzitter, in
tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Vogel-Carprieaux
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2007
458.