Ministerie van Verkeer en Waterstaat

abcdefgh

De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Binnenhof 4
2513 AA DEN HAAG

Contactpersoon Doorkiesnummer
- - Datum Bijlage(n) 21 november 2007 3 Ons kenmerk Uw kenmerk RWS/SDG/NW2007/1644/56714 2070801260 Onderwerp
kamervragen

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u, mede namens de ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de antwoorden toekomen op de vragen van het lid Samsom over offshore windparken.


1. Klopt het bericht dat de aanvragen voor drie grote offshore windparken in het kader van de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken (Wbr), onlangs zijn afgewezen op basis van een advies van de zogenaamde Nautische adviesgroep, die blijkbaar de gevolgen van de parken voor de scheepvaartveiligheid heeft beoordeeld?1


1. Nee. Er zijn op 17 september 2007 drie ontwerp-besluiten ter inzage gelegd en die betreffen inderdaad afwijzingen. Rijkswaterstaat maakt in de besluitvorming gebruik van vele adviseurs, zoals bijvoorbeeld de Commissie MER. In dit geval is advies van de nautische adviesgroep gevraagd en meegewogen. De ontwerp-besluiten zijn zowel op de informatie in de MER-en, het vigerend beleid ten aanzien van scheepvaartroutes (inclusief separatiegebieden) - als op het advies van de nautische adviesgroep gebaseerd.


1 Energeia, 24 september 2007
Postbus 20901, 2500 EX Den Haag Telefoon 070 - 351 6171 Bezoekadres Plesmanweg 1-6, 2597 JG Den Haag Fax 070 - 351 7895

bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)

RWS/SDG/NW2007/1644


2. Over welke overige aspecten die van belang zijn bij het beoordelen van de scheepvaartveiligheid is de Nautische adviesgroep gevraagd advies uit te brengen? b) Is deze kennelijk noodzakelijke beoordeling van `overige aspecten' aan de aanvragers gemeld ten tijde van de voorbereiding van de vergunningsaanvraag? c) Zo neen, waarom niet?


2. De aspecten zijn:

· Een nadere beoordeling van de situatie/locatie van het windturbinepark tot de scheepvaart.

· De effecten van het windturbinepark op radar en zicht, en in relatie tot de afstand tot de vaarroute, de ruimte voor het ankeren, het overzicht/verkeersbeeld, de noodzaak van het verleggen van verkeersbanen en van omvaren.

· De ruimte voor verkeersafwikkeling

· Mogelijke mitigerende maatregelen zoals: mogelijke verplaatsing park (binnen grenzen), mogelijke aanpassing vaarweg of ankerplaats, betonning, aanleg `rotonde', en de gevolgen van deze maatregelen. b) Er is getoetst binnen het integraal afwegingskader zoals dat in de Nota Ruimte en het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 is weergegeven dus er is geen melding aan de aanvragers over gemaakt.
c) Daar was geen reden voor.


3. Klopt het dat de veiligheidsaspecten van windparken in de vergunningsaanvraag en de bijbehorende Milieueffectrapportage (MER) al met behulp van de best beschikbare modellen zijn beoordeeld door het bureau MARIN met als conclusie dat de "geconstateerde effecten gering en op zichzelf acceptabel zijn"? b) Op grond van welke precieze informatie en afwegingen komt de Nautische Adviesgroep tot een ander oordeel? c) Is er een eindrapport van de Nautische adviesgroep opgesteld? d) Zo ja, kunt u dat de Kamer doen toekomen?

3. Ja.
b) De essentie van het advies richt zich op de ligging van de parken ten opzichte van verkeersbanen, verkeersscheidingsstelsels, havenaanloopgebieden en ankergebieden en de benodigde uitwijkmogelijkheden voor schepen in relatie tot de scheepvaartintensiteit in de omgeving van de parken. Ook het feit dat recent is gebleken dat het verkeersgedrag rondom het dit jaar geopende windturbinepark OWEZ en het in aanbouw zijnde park Q7 anders is dan verwacht is meegenomen bij de afwegingen. Moge ik u voor de precieze afwegingen verwijzen naar de informatie en afwegingen in de nautische adviezen in de bijlage. c) Er zijn eindrapportages in de vorm van adviezen die gericht zijn aan het bevoegd gezag.
d) Ja, de betreffende adviezen zijn als bijlagen toegevoegd.


---

RWS/SDG/NW2007/1644

4. Klopt het dat de door MARIN gebruikte risk assessment modellen bij de vergunningsaanvraag als middel werd voorgeschreven om tot een ontvankelijke aanvraag te komen? b) Op grond van welke objectieve additionele informatie wordt nu geconcludeerd dat deze risk assessment blijkbaar niet voldoende is?

4. Ja.
b) Zie de antwoorden op vraag 2a en 3b.

5. Deelt u de mening dat de in de ontwerpbeschikking gehanteerde interpretatie van de internationale aanvaringsregels, namelijk dat het opstellen van vaste obstakels in een separatiezone strijdig zou zijn met deze regels, specifiek met artikel 10(e) van COLREG, wel erg eenzijdig is, mede gezien het feit dat in diverse separatiezones al vaste obstakels (platforms) zijn aangebracht? b) Met welke reden heeft u de aanvaringsregels deze keer anders toegepast dan bij andere Wbr-vergunningen?

5. Nee.
In het betreffende ontwerp-besluit wordt gesteld dat het opstellen van een groot aantal vaste obstakels in de separatiezone in strijd is met de veiligheidsfunctie van de separatiezone. Schepen worden door het windturbinepark over een grote afstand (van enkele kilometers) belemmerd om de separatiezone in noodgevallen binnen te varen. De situatie is om die reden wezenlijk anders dan indien er één of een paar platforms zou(den) worden geplaatst in een separatiezone. b) Er is nog nooit eerder een Wbr-vergunning afgegeven voor een dergelijk groot aantal vaste obstakels in een separatiezone. Er is dan ook geen sprake van een andere toepassing van aanvaringsregels.

6. Welke gevolgen heeft deze afwijzing van vergunningsaanvragen voor het behalen van de duurzame energiedoelstellingen van dit Kabinet?

6. Er zijn in totaal 72 startnotities voor windturbineparken op de Noordzee ontvangen. Hoeveel daarvan door initiatiefnemers worden doorgezet tot vergunningaanvraag is nu niet te overzien. Volgens de huidige inzichten is de verwachting dat 4 tot 8 vergunningen kunnen worden verleend mits er voldoende vergunningaanvragen worden ingediend. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat de doelstelling van het Kabinet van 450 MW (naar verwachting 2 windparken) niet gehaald zal worden.

7. Deelt u de mening dat een categorisch afwijzen van iedere belemmering van de ongestoorde scheepvaart zich niet verhoudt tot de doelstellingen van dit kabinet om de komende jaren een drastische uitbreiding van offshore windenergie te stimuleren?

7. Er is geen sprake van categorisch afwijzen. Ik heb geconcludeerd dat 3 vergunningaanvragen, gezien hun locatie en specifieke invulling, vooralsnog moesten worden geweigerd. Overigens hebben de ontwerp-besluiten betrekking op
---

RWS/SDG/NW2007/1644

scheepvaartveiligheid, en niet op belemmering van ongestoorde scheepvaart. De doelstellingen van het kabinet om offshore windenergie te stimuleren om de duurzame energiedoelstellingen te halen blijven onverkort van kracht.

8. Bent u bereid om - mede in het licht van deze duurzame energiedoelstelling - de nu voorliggende ontwerpbeschikkingen opnieuw te bezien, alvorens ze definitief worden?

8. De ontwerp-besluiten liggen nu ter inzage. De ingediende zienswijzen zullen beoordeeld worden in het licht van de onderbouwing van de ontwerp-beschikkingen, waar de adviezen van de nautische adviesgroep onderdeel van uitmaken. Hoewel bij de besluitvorming een zorgvuldige afweging is gemaakt, voorziet de procedure erin dat het voorgenomen besluit heroverwogen kan worden op basis van de ingediende zienswijzen. Indien zienswijzen daar aanleiding toe geven, zal deze heroverweging uiteraard plaatsvinden. Er wordt gestreefd naar een voldoende aantal vergunbare locaties om een zinvolle SDE-tender te kunnen organiseren, zodanig dat de 450 MW kabinetdoelstellingen voor offshore windenergie gerealiseerd kan worden.

9. a) Heeft de Nautische adviesgroep inmiddels ook advies uitgebracht over de andere, binnenkort nog uit te brengen ontwerpbeschikkingen? b) Zo ja, bent u bereid deze adviezen eventueel opnieuw te bekijken met het oog op de doelstellingen van het Kabinet op het gebied van offshore windenergie?

9. a) Ja, de nautische adviesgroep heeft inmiddels meer adviezen uitgebracht. b) Onder verwijzing naar het antwoord op vraag 8: de adviezen van de nautische adviesgroep maken onderdeel uit van de beoordeling van de aanvragen en daarmee de onderbouwing van de te nemen ontwerp besluiten. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de kabinetsdoelstelling om 450 MW offshore windenergie te realiseren niet gehaald wordt.

Hoogachtend,

DE STAATSSECRETARIS VAN VERKEER EN WATERSTAAT,

J.C. Huizinga Heringa


---

RWS/SDG/NW2007/1644

Bijlage 1: Achtergronddocument behorende bij besluit WEOM IJmuiden WSV/1910

Het onderstaande nautische advies is opgesteld door een Nautische Adviesgroep die in het leven is geroepen om het Bevoegd Gezag te adviseren bij de besluitvorming rond windturbineparken op zee.
Dit nautische advies vormt de basis voor de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij het ontwerp-besluit WEOM IJmuiden kenmerk WSV/1910 maar maakt als zodanig geen deel uit van dit besluit. Het nautische advies is gebaseerd op de informatie die in het mer behorende bij de aanvraag van WEOM is beschreven en op het huidige inzicht in de omstandigheden en de veiligheid op en in de directe omgeving van de locatie waarvoor die aanvraag is ingediend.
Het Bevoegd Gezag heeft destijds om praktische redenen aan de Adviesgroep gevraagd om de adviezen op een zodanige manier aan te leveren dat er stukken tekst rechtstreeks uit het advies in de besluiten zouden kunnen worden overgenomen. Daarom treft u in dit advies zinnen aan zoals `Het bevoegd gezag besluit....'. Dit betreft dan echter slechts het advies aan het bevoegd gezag om aldus the besluiten.

Advies Scheepvaartveiligheid offshore windturbinepark IJmuiden

Algemeen:

Het beleid van de Nederlandse overheid is er op gericht de scheepvaartveiligheid op de Noordzee op hetzelfde niveau te handhaven en waar mogelijk te verbeteren. Het oprichten van windturbineparken mag de scheepvaartveiligheid dus niet verslechteren. Als gevolg hiervan is in de richtlijnen een berekening voorgeschreven van de (cumulatieve) effecten op de scheepvaartveiligheid; hiervoor is (volgens voorschrift) het SAMSON model gebruikt.

Rapportage in het MER ten aanzien van de scheepvaartveiligheid:

In het MER zijn de effecten van het windpark op de scheepvaartongevallen bepaald met behulp van het SAMSON model; de effecten zijn zeer gering en op zichzelf acceptabel. Geconstateerd wordt echter een extra risico van het raken van een windturbine door een op drift geraakte ankerligger. De toename van dit type incident ligt in de orde grootte 10%. Voorgesteld wordt dit risico te beperken door het westelijk deel van het ankergebied niet te gebruiken.

Uitgebrachte nautische adviezen van Havenmeesters ; DGTL en Kustwacht:


1. Op verzoek van het bevoegd gezag is over het windturbinepark IJmuiden een nautisch advies uitgebracht door het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied. Geconcludeerd is:

De realisatie van het windmolenpark IJmuiden vanuit scheepvaartveiligheid is niet acceptabel; geadviseerd wordt derhalve geen vergunning te verlenen voor het windmolenpark IJmuiden.


2. Verder heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (DGTL) een initiatief genomen om een nautische expertgroep met de opdracht de interactie scheepvaartveiligheid en
---

RWS/SDG/NW2007/1644

windmolenparken op het NCP nader te bezien. Ten aanzien van het onderhavige windmolenpark is geconcludeerd:

De verkeersstromen van en naar IJmuiden zijn reeds door de bestaande windmolenparken verstoord; uitgaand verkeer gaat ten zuiden van het ankergebied, evenals het inkomend verkeer. Ten aanzien van ankergebieden wordt geconcludeerd dat er voldoende ruimte moet zijn om het ankergebied aan te lopen, te ankeren en ook weer anker op te gaan.
Geadviseerd wordt het onderhavige windpark niet te bouwen.

3. Verder is van belang de visie van de Kustwacht in relatie tot windparken op zee:

In het zeegebied bezuiden de 53e breedte graad (met uitzondering van enkele locaties) zouden, gezien de vele, deels nog onbekende risico`s en potentiële gevaren die windparken in relatie tot druk scheepvaartverkeer kunnen opleveren, eigenlijk geen verdere windturbineparken meer moeten worden gebouwd.

4. Nautische adviesgroep

Ter beoordeling van initiatieven inzake windturbineparken op zee heeft het bevoegd gezag een nautische adviesgroep in het leven geroepen. Deze groep heeft als doel een zo afgewogen en onafhankelijk mogelijk advies uit te brengen over het wel of niet verlenen van een vergunning in het kader van de Wbr voor dit windmolenpark vanuit het aspect scheepvaartveiligheid. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de effecten van het windmolenpark op de scheepvaartveiligheid zoals gerapporteerd in het MER en de reeds uitgebrachte nautische adviezen. De nautische adviesgroep heeft zich laten informeren over het SAMSON model; de effecten van een windmolenpark op de scheepsradar; de internationale ontwikkelingen met betrekking tot de bouw van windmolenparken op zee en de overige uitgebrachte nautische adviezen (zie bijlage 2). Ten aanzien van het windmolenpark IJmuiden is het volgende geconcludeerd (zie bijlage1):

De Nautische adviesgroep komt na een gedegen analyse unaniem tot een negatief advies.

Dit advies wordt ingegeven door een optelsom van een zevental ieder op zich al zwaarwegende factoren inzake scheepvaartveiligheid: Ligging van het windmolenpark ten opzichte van het ankergebied Ligging van het windmolenpark ten opzichte van de IJ-geul Invloed op het radarbeeld
Ligging van het windmolenpark ten opzichte van de noordgaande verkeersbanen
Gevolgen voor visuele navigatie (kans op desoriëntatie) Ligging van het windmolenpark in een kritisch gebied binnen het aanloopgebied IJmuiden (zee-haven bedrijf) Ligging van het windmolenpark in het drukker wordende zuidelijk gedeelte van het aanloopgebied IJmuiden


---

RWS/SDG/NW2007/1644

In het kader van de advisering is door de Nautische adviesgroep ook naar alternatieven gekeken. Na analyse bleek geen van de alternatieven steun te bieden voor een aanpassing van het advies.

Oordeel bevoegd gezag in het kader van scheepvaartveiligheid

Op basis van rapportages van het kustwachtcentrum en de verkeerspost IJmuiden kan geconcludeerd worden, dat schepen de route tussen het in aanbouw zijnde windpark Q7 en het Near Shore Windpark mijden. Deze verandering in verkeersgedrag is niet in de SAMSON berekening in het MER verwerkt, maar leidt wel tot grotere verkeersintensiteit ten westen en zuiden van windpark IJmuiden.
Een ander gevolg is dat het verkeer vanuit Texel naar IJmuiden in de oorspronkelijk situatie, zonder de windparken Q7 en Egmond, de noordgaande route van Hoek van Holland naar Texel VSS snel kon oversteken. Door het omvaren rond de windparken Q7 en Egmond is men langer bezig deze noordgaande route te kruisen. Er is dus meer en langer kruisend verkeer en de manier van kruisen is riskanter. Dit effect is niet meegenomen in het SAMSON model.

Naar het oordeel van het bevoegd gezag zullen nieuwe berekeningen met de juiste modellering aantonen dat de risico`s toenemen.

De nautische adviesgroep heeft bezwaren bij de ligging van het voorgenomen windmolenpark ten opzichte van het ankergebied. In het MER wordt hierover geconcludeerd dat het extra risico door ankerliggers aanzienlijk gereduceerd kan worden door het meest westelijke deel van het ankergebied niet te gebruiken. Het ankergebied wordt echter intensief gebruikt; het is niet wenselijk het gebied te verkleinen.
In het ontwerp van een redegebied / aanloopgebied naar een zeehaven spreekt het voor zich dat de 'lay-out' van dergelijke zeegebieden veilig en verantwoord dienen te zijn. Dergelijke ontwerpen worden onderworpen aan veiligheidsstudies alvorens ze kunnen worden geïmplementeerd. Ankergebieden dienen aan de behoefte van het bewuste zeegebied en de zeehaven(s) te voldoen. Grootte en bereikbaarheid van een ankergebied of gebieden zijn daarbij elementaire uitgangspunten die ook moeten bijdragen aan de veiligheid van het geheel. Verplaatsing van het ankergebied is geen optie gebleken.

Door aanleg van het windmolenpark verdwijnt de westelijke aanvaarroute van het ankergebied, waardoor schepen, uit de zuid komend die op een zuidelijke koers ten anker moeten komen, alleen nog via de oostelijke zijde het ankergebied kunnen bereiken. Ter plekke is het loodspunt.
Schepen in de buurt van het loodspunt zijn slecht manoeuvreerbaar, door de aanwezigheid van de loodsboot en door het overstappen van de loods. Volgens de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (1972) voorschrift 6 dient elk schip te allen tijde een veilige vaart aan te houden, hierin dient men rekening te houden met de verkeersdichtheid en de manoeuvreerbaarheid van het schip, in het
---

RWS/SDG/NW2007/1644

bijzonder wat betreft de afstand waarbinnen gestopt kan worden en de wendbaarheid in verband met de heersende toestand.
In het kader hiervan is het niet wenselijk om schepen die naar het ankergebied gaan door het loodspunt te laten varen.

Op basis van het bovenstaande en het advies van de Havenmeesters, DGTL en de door ons ingestelde nautische adviesgroep komt het bevoegd gezag tot de conclusie dat het windmolenpark een nadelige invloed heeft op de veiligheid van de scheepvaart en het gebruik van het ankergebied onacceptabel beperkt. Het bevoegd gezag besluit derhalve dat geen Wbr vergunning kan worden verleend.


---

RWS/SDG/NW2007/1644

Bijlage 2: Achtergronddocument behorende bij besluit WEOM Katwijk WSV/1912

Het onderstaande nautische advies is opgesteld door een Nautische Adviesgroep die in het leven is geroepen om het Bevoegd Gezag te adviseren bij de besluitvorming rond windturbineparken op zee.
Dit nautische advies vormt de basis voor de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij het ontwerp-besluit WEOM Katwijk kenmerk WSV/1912 maar maakt als zodanig geen deel uit van dit besluit. Het nautische advies is gebaseerd op de informatie die in het mer behorende bij de aanvraag van WEOM is beschreven en op het huidige inzicht in de omstandigheden en de veiligheid op en in de directe omgeving van de locatie waarvoor die aanvraag is ingediend.
Het Bevoegd Gezag heeft destijds om praktische redenen aan de Adviesgroep gevraagd om de adviezen op een zodanige manier aan te leveren dat er stukken tekst rechtstreeks uit het advies in de besluiten zouden kunnen worden overgenomen. Daarom treft u in dit advies zinnen aan zoals `Het bevoegd gezag besluit....'. Dit betreft dan echter slechts het advies aan het bevoegd gezag om aldus the besluiten.

Advies Scheepvaartveiligheid offshore windturbinepark Katwijk (4A + 4B)

Algemeen:

Het beleid van de Nederlandse overheid is er op gericht de scheepvaartveiligheid op de Noordzee op hetzelfde niveau te handhaven en waar mogelijk te verbeteren. Het oprichten van windturbineparken mag de scheepvaartveiligheid dus niet verslechteren. Als gevolg hiervan is in de richtlijnen een berekening voorgeschreven van de (cumulatieve) effecten op de scheepvaartveiligheid; hiervoor is (volgens voorschrift) het SAMSON model gebruikt.

Rapportage in het MER ten aanzien van de scheepvaartveiligheid:

In het MER zijn de effecten van het windpark op de scheepvaartongevallen bepaald met behulp van het SAMSON model; de effecten zijn zeer gering en op zichzelf acceptabel. Hierbij wordt opgemerkt, dat er in het model van wordt uitgegaan, dat het routegebonden verkeer van de Westerschelde naar de IJmond gebruik maakt van de zgn. "corridor" tussen beide delen van het windpark. Tevens wordt een verkeersstroom aan de zuidkant van het windpark gemodelleerd van en naar Scheveningen. De aanwezigheid van een ankergebied ter plaatse in combinatie met het windpark zal deze verkeersstroom echter afsluiten en een wezenlijk ander verkeersbeeld opleveren. De uitkomsten van het SAMSON model in de MER kunnen derhalve slechts als indicatief worden bestempeld.

Uitgebrachte nautische adviezen:


1. Op verzoek van het bevoegd gezag is over het windturbinepark Katwijk een nautisch advies uitgebracht door het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied. Geconcludeerd is:

De realisatie van het windmolenpark Katwijk vanuit scheepvaartveiligheid is niet acceptabel; geadviseerd wordt derhalve geen vergunning te verlenen voor het windmolenpark Katwijk.

---

RWS/SDG/NW2007/1644

2. Op verzoek van het bevoegd gezag is over het windturbinepark Katwijk een nautisch advies uitgebracht door de Rijkshavenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V. het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied. Geconcludeerd is:

Geadviseerd wordt om vanuit scheepvaartveiligheid geen windturbineparken voor de Nederlandse kust in de aanloopgebieden naar de Rotterdamse en Amsterdamse haven te realiseren.

3. Verder heeft het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (DGTL) een initiatief genomen om een nautische expertgroep met de opdracht de interactie scheepvaartveiligheid en windmolenparken op het NCP nader te bezien. Ten aanzien van het onderhavige windmolenpark is geconcludeerd:

De verkeersstroom van Scheveningen wordt door het windmolenpark verstoord; het verkeer wordt richting Rotterdam en IJmuiden gedwongen. De verkeersstroom naar Scheveningen wordt door het windmolenpark verstoord; koersen om de ZO en O zijn niet vrij wegens ligging windmolenpark. Locaties moeten op veilige afstand gelegen zijn van de uiterste grens van een verkeersscheidingsstelsel (minimaal 2 zeemijl). Geen windmolenparken in aanloopgebieden van havens. Geadviseerd wordt het onderhavige windpark niet te bouwen.

4. Verder is van belang de visie van de Kustwacht in relatie tot windparken op zee:

In het zeegebied bezuiden de 53e breedte graad (met uitzondering van enkele locaties) zouden, gezien de vele, deels nog onbekende risico`s en potentiële gevaren die windparken in relatie tot druk scheepvaartverkeer kunnen opleveren, eigenlijk geen verdere windturbineparken meer moeten worden gebouwd.

5. Nautische adviesgroep

Ter beoordeling van initiatieven inzake windturbineparken op zee heeft het bevoegd gezag een nautische adviesgroep in het leven geroepen. Deze groep heeft als doel een zo afgewogen en onafhankelijk mogelijk advies uit te brengen over het wel of niet verlenen van een vergunning in het kader van de Wbr voor dit windmolenpark vanuit het aspect scheepvaartveiligheid. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de effecten van het windmolenpark op de scheepvaartveiligheid zoals gerapporteerd in het MER en de reeds uitgebrachte nautische adviezen. De nautische adviesgroep heeft zich laten informeren over het SAMSON model; de effecten van een windmolenpark op de scheepsradar; de internationale ontwikkelingen met betrekking tot de bouw van windmolenparken op zee en de overige uitgebrachte nautische adviezen (zie bijlage 2). Ten aanzien van het windmolenpark Katwijk (4A + 4B) is het volgende geconcludeerd (zie bijlage1):

De Nautische adviesgroep komt na een gedegen analyse unaniem tot een negatief advies. Dit advies wordt ingegeven door een optelsom van een zestal, ieder op zich al zwaarwegende factoren inzake scheepvaartveiligheid:
10

RWS/SDG/NW2007/1644

Ankerplaats Scheveningen wordt voor uit het zuiden komende schepen geblokkeerd, dit mede in verband met de implementatie van het nieuwe verkeersscheidingsstelsel.
Een gedeelte van het park ligt in de separatiezone van het verkeersscheidingsstelsel
Ernstige hinder van visuele navigatie richting het loodspunt (in combinatie met de achtergrondverlichting)
De radar van VTS verkeersleiding krijgt afscherming van verkeer dat het loodspunt nadert
Sleeptransporten uit het noorden dienen substantieel te worden omgeleid De nabijheid van platforms leidt tot beperking van de manoeuvreerruimte van de zuidgaande vaart
Het windpark kan (ernstige) hinder opleveren tijdens helibeloodsingen

In het kader van de advisering is door de Nautische adviesgroep ook naar alternatieven gekeken, waarvan een aantal door de groep zelf werd aangedragen. Zoals hierboven beschreven bleek na analyse geen van deze alternatieven, behalve Katwijk deel b, steun te bieden voor een aanpassing van het advies.

Oordeel bevoegd gezag in het kader van scheepvaartveiligheid

In het SAMSON model zijn verkeersstromen tussen de twee delen van park Katwijk A en B gemodelleerd. Ook wordt gesteld dat het maken van corridors niet bevorderlijk is voor de scheepvaartveiligheid. Een doorgang tussen twee parken leidt tot het vlak langs beide parken varen en dus tot een grotere kans op een incident. De beste strategie die tot het minste risico leidt bij meerdere parken is om het verkeer om de parken heen te leiden. Op basis van rapportages van het kustwachtcentrum en de verkeerspost IJmuiden kan geconcludeerd worden, dat schepen de route tussen het in aanbouw zijnde windpark Q7 en het Near Shore Windpark mijden. Dit versterkt de conclusie van het MER.

Het windpark staat bij de uiteinden van het nieuwe verkeersscheidingsstelsel Rotterdam. Volgens Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (1972) voorschrift 10.f dient een schip varend in gebieden bij de uiteinden van verkeersscheidingsstelsels zulks met bijzondere voorzichtigheid te doen. De aanwezigheid van het eventuele windpark Katwijk deel a en b is een extra complicerende factor, mede gezien de aanwezigheid van de huidige boorplatforms.
Bovendien staat een deel van het windpark in de separatie/scheidingszone van het nieuwe verkeersscheidingsstelsel Rotterdam. Dit is een zone waardoor verkeersbanen waarin schepen zich in tegengestelde of bijna tegengestelde richting voortbewegen, worden gescheiden. Volgens Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (1972) voorschrift 10.e mag een schip, geen kruisend schip zijnde, of een schip dat een verkeersbaan binnenvaart of verlaat, in het algemeen niet een scheidingszone binnenvaren of een scheidingslijn kruisen, behalve in noodgevallen ter vermijding van onmiddellijk gevaar. Deze zone wordt derhalve door de scheepvaart gebruikt als een veiligheidszone.
---

RWS/SDG/NW2007/1644

Bij de aanwezigheid van windmolens kunnen schepen in nood niet meer uitwijken naar de scheidingszone, hetgeen de veiligheid doet afnemen.

Het gebied ten zuiden van het windmolenpark Katwijk is een voorzorgsgebied. Hierin moeten schepen met bijzondere voorzichtigheid navigeren. Het voorzorgsgebied "Maas Center" kent de volgende voorschriften:
Schepen moeten met bijzondere voorzorg navigeren in de zone waarin de verkeersbanen zich samenvoegen. ... . Passerend verkeer dat geen aanliggende haven binnenvaart of uitkomt moet het gebied vermijden.
Scheepvaart in de richting van of naar Scheveningen, inclusief ankerplaats Scheveningen, vaart niet door het voorzorgsgebied, maar vaart ten noorden van het verkeersscheidingsstelsel.
Door de toevoeging van het windpark Katwijk zal dit verkeer ook ten noorden van het windpark moeten varen.
Bovenstaande, samen met de corridorwerking tussen de delen a en b van windpark Katwijk, zal de bereikbaarheid van Scheveningen, inclusief ankerplaats, en de daarmee gepaarde economische belangen, ernstig in het geding brengen.

Op basis van bovenstaande en het advies van Havenmeesters, Kustwacht en DGTL en de door ons ingestelde nautische adviesgroep komt het bevoegd gezag tot de conclusie dat het windmolenpark Katwijk deel 4a plus 4b een dusdanige nadelige invloed heeft op zowel de veiligheid van de scheepvaart als de bereikbaarheid van de haven en ankerplaats van Scheveningen dat geen Wbr vergunning kan worden verleend.


12

RWS/SDG/NW2007/1644

Bijlage 3: Achtergronddocument behorende bij besluit WEOM Den Haag II WSV/1911

Het onderstaande nautische advies is opgesteld door een Nautische Adviesgroep die in het leven is geroepen om het Bevoegd Gezag te adviseren bij de besluitvorming rond windturbineparken op zee.
Dit nautische advies vormt de basis voor de overwegingen die een rol hebben gespeeld bij het ontwerp-besluit WEOM Den Haag II kenmerk WSV/1911 maar maakt als zodanig geen deel uit van dit besluit. Het nautische advies is gebaseerd op de informatie die in het mer behorende bij de aanvraag van WEOM is beschreven en op het huidige inzicht in de omstandigheden en de veiligheid op en in de directe omgeving van de locatie waarvoor die aanvraag is ingediend.
Het Bevoegd Gezag heeft destijds om praktische redenen aan de Adviesgroep gevraagd om de adviezen op een zodanige manier aan te leveren dat er stukken tekst rechtstreeks uit het advies in de besluiten zouden kunnen worden overgenomen. Daarom treft u in dit advies zinnen aan zoals `Het bevoegd gezag besluit....'. Dit betreft dan echter slechts het advies aan het bevoegd gezag om aldus the besluiten.

Advies Scheepvaartveiligheid offshore windturbinepark Den Haag II

Algemeen:

Het beleid van de Nederlandse overheid is er op gericht de scheepvaartveiligheid op de Noordzee op hetzelfde niveau te handhaven en waar mogelijk te verbeteren. Het oprichten van windturbineparken mag de scheepvaartveiligheid dus niet verslechteren. Als gevolg hiervan is in de richtlijnen een berekening voorgeschreven van de (cumulatieve) effecten op de scheepvaartveiligheid; hiervoor is (volgens voorschrift) het SAMSON model gebruikt.

Rapportage in het MER ten aanzien van de scheepvaartveiligheid:

In het MER zijn de effecten van het windpark op de scheepvaartongevallen bepaald met behulp van het SAMSON model; deze effecten zijn zeer gering en op zichzelf acceptabel. Wel wordt gesteld dat voor een bepaalde inrichtingsvariant de stompe ZO hoek zo aan te passen dat de aanvaarroutes, bij vlak langs het park varen, elkaar onder een rechtere hoek kruisen. Dit geeft een kwalitatieve verbetering van de verkeerssituatie.

Uitgebrachte nautische adviezen van Havenmeesters ; DGTL en Kustwacht:


1. Op verzoek van het bevoegd gezag is over het windturbinepark Den Haag II een nautisch advies uitgebracht door de Rijkshavenmeester van het Havenbedrijf Rotterdam N.V.. Geconcludeerd is:

Geadviseerd wordt om vanuit scheepvaartveiligheid geen windturbineparken voor de Nederlandse kust in de aanloopgebieden naar de Rotterdamse en Amsterdamse haven te realiseren.

3. De visie van de Kustwacht in relatie tot windparken op zee:
13

RWS/SDG/NW2007/1644

In het zeegebied bezuiden de 53e breedte graad (met uitzondering van enkele locaties) zouden, gezien de vele, deels nog onbekende risico`s en potentiële gevaren die windparken in relatie tot druk scheepvaartverkeer kunnen opleveren, eigenlijk geen verdere windturbineparken meer moeten worden gebouwd.

4. Nautische adviesgroep

Ter beoordeling van initiatieven inzake windturbineparken op zee heeft het bevoegd gezag een nautische adviesgroep in het leven geroepen. Deze groep heeft als doel een zo afgewogen en onafhankelijk mogelijk advies uit te brengen over het wel of niet verlenen van een vergunning in het kader van de Wbr voor dit windmolenpark vanuit het aspect scheepvaartveiligheid. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de effecten van het windmolenpark op de scheepvaartveiligheid zoals gerapporteerd in het MER en de reeds uitgebrachte nautische adviezen. De nautische adviesgroep heeft zich laten informeren over het SAMSON model; de effecten van een windmolenpark op de scheepsradar; de internationale ontwikkelingen met betrekking tot de bouw van windmolenparken op zee en de overige uitgebrachte nautische adviezen (zie bijlage 2). Ten aanzien van het windmolenpark Den Haag II is het volgende geconcludeerd (zie bijlage1):

De Nautische adviesgroep komt na een gedegen analyse unaniem tot een negatief advies.

Dit advies wordt ingegeven door een optelsom van een aantal zwaarwegende factoren inzake scheepvaartveiligheid:
Ligging van het windmolenpark ten opzichte van de verkeersstromen, in het aanloopgebied van Rotterdam, met veel kruisend verkeer Ligging van het windmolenpark ten opzichte van het ankergebied 3 outer. Invloed op het radarbeeld
Ligging van het windmolenpark ten opzichte van de noord- en zuidgaande verkeersbanen
Gevolgen voor visuele navigatie (kans op desoriëntatie) Ligging van het windmolenpark in een kritisch gebied binnen het aanloopgebied Rotterdam

In het kader van de advisering is door de Nautische adviesgroep ook naar alternatieven gekeken. Na analyse bleek geen van de alternatieven steun te bieden voor een aanpassing van het advies.

Oordeel bevoegd gezag in het kader van scheepvaartveiligheid Het geprojecteerde windpark Den Haag II ligt te midden van een aantal scheepvaartroutes. Ten noorden van het park loopt de verkeersbaan van en naar VSS Maas Midden. Ten Oosten van het park loopt de verkeersbaan van Texel VSS naar Schouwenbank v.v.. Ten zuiden van het park is het VSS Maas Outer, met een oost-west gaande vaart. Dit is dus een punt waar veel kruisende vaart is. In het gebied varen schepen met verschillende snelheden, zowel met zeesnelheid, als met manoeuvreersnelheid.

14

RWS/SDG/NW2007/1644

Ten zuiden van het geprojecteerde windpark Den Haag II, in de scheidingszone is een ankergebied.
Het windturbinepark ligt in het aanloopgebied van de haven van Rotterdam. De combinatie van bovenstaande verkeersstromen en ­eigenschappen maken dit tot een gebied waarin geen ruimte is voor een extra complicerende factor, die een windturbinepark is. Het windturbinepark belemmert de uitwijkmogelijkheden naar stuurboord.

Het windpark Den Haag II vormt een ernstige belemmering voor schepen die vanuit het noorden richting zuiden varen, als zij ten noorden van het park voor een west-oostgaand schip, conform de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee (1972), naar stuurboord uitwijken. Ook is hier veel niet-route-gebonden scheepvaart.

Zij hebben, door het geprojecteerde windpark Den Haag II, geen ruimte om daarna naar stuurboord uit te wijken voor schepen in Maas Outer.

Het ankergebied Maas Outer 3 wordt, door het geprojecteerde windpark Den Haag II, moeilijk bereikbaar voor schepen die met de boeg naar het zuiden ten anker willen gaan. In het ontwerp van een redegebied / aanloopgebied naar een zeehaven spreekt het voor zich dat de 'lay-out' van dergelijke zeegebieden veilig en verantwoord dienen te zijn. Dergelijke ontwerpen worden onderworpen aan veiligheidsstudies alvorens ze kunnen worden geïmplementeerd. Ankergebieden dienen aan de behoefte van het bewuste zeegebied en de zeehaven(s) te voldoen. Grootte en bereikbaarheid van een ankergebied of gebieden zijn daarbij elementaire uitgangspunten die ook moeten bijdragen aan de veiligheid van het geheel. Verplaatsing van het ankergebied is geen optie gebleken.

Op basis van het bovenstaande en het advies van de Havenmeesters, DGTL en de door ons ingestelde nautische adviesgroep komt het bevoegd gezag tot de conclusie dat het windmolenpark een nadelige invloed heeft op de veiligheid van de scheepvaart en het gebruik van het ankergebied onacceptabel beperkt. Het bevoegd gezag besluit derhalve dat geen Wbr vergunning kan worden verleend.

15