ChristenUnie
Bijdrage debat begroting Jeugd en Gezin
Bijdrage debat begroting Jeugd en Gezin
dinsdag 20 november 2007 10:35
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Vandaag bespreken wij de eerste begroting van het
programmaministerie voor Jeugd en Gezin. Wat onze fractie betreft, is
dit een mijlpaal. De ChristenUnie heeft namelijk jarenlang gepleit
voor structurele aandacht voor het gezinsbeleid, in het bijzonder voor
een minister voor jeugd en gezin, dus een afzonderlijk
programmaministerie met een eigen budget. Dat doet recht aan het
belang van een goed functionerend gezin en een veilige thuissituatie.
Het doet ook recht aan het feit dat dit uitgangspunt onder druk staat.
Ouders kunnen in veel gevallen de verantwoordelijkheid, die primair
bij hen ligt, niet meer waar maken.
Een gebroken gezinssituatie ontstaat door opvoedonmacht en door
toenemende druk om arbeid en zorg te combineren, alsook door het
wegvallen van sociale netwerken en door een samenleving die een grote
weerbaarheid van jongeren vraagt. Met deze minister, die zijn aandacht
volledig kan richten op die gezinnen waar het niet goed gaat, kunnen
wij ervoor zorgen dat Nederland op de internationale lijst van
gezinsvriendelijke landen omhoog klimt, niet alleen in financiële zin,
maar ook door het belang dat er in Nederland aan gezonde gezinnen
wordt gehecht.
De minister is voortvarend van start gegaan. Zo wordt er hard gewerkt
aan verbeteringen in de jeugdzorg.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Ik hoorde u zojuist zeggen dat deze minister zich wil gaan richten op
gezinnen waarin het niet goed gaat. Deze minister wil echter
opvoedingsondersteuning aanbieden aan alle gezinnen, dus ook aan de
98% waarbij het wél goed gaat. Wat vindt u daarvan?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U hebt de minister de vorige keren kunnen horen zeggen dat hij
opvoedingsondersteuning beschikbaar wil stellen voor gezinnen die dat
nodig hebben. Dit wil niet zeggen dat alle gezinnen
opvoedingsondersteuning nodig hebben. Ik denk dat daarin het grote
verschil is gelegen: daar waar het niet goed gaat en waar gezinnen
behoefte aan opvoedingsondersteuning hebben, moet die ondersteuning
beschikbaar zijn.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Dit is een verrassende wending in het standpunt van de ChristenUnie.
Eerder is er namelijk een motie in de Kamer aangenomen, gesteund door
de fractie van de ChristenUnie, waarin aan de minister wordt gevraagd
om opvoedingsondersteuning voor alle gezinnen ter beschikking te
stellen. In de begroting staat dat de minister dat inderdaad gaat
doen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dan hebt u niet naar mijn antwoord geluisterd. De inzet van de
minister is om opvoedondersteuning ter beschikking te stellen voor
alle ouders die het nodig hebben. Ter beschikking stellen wil dus niet
zeggen dat alle ouders die opvoedingsondersteuning moeten ondergaan.
Alleen voor de ouders die dat wenselijk vinden, moet het beschikbaar
zijn. Dat is een nuance en dat maakt waarschijnlijk het verschil in
opvatting tussen u en mij.
Mevrouw Verdonk (Verdonk):
Als de minister aan alle ouders belooft dat opvoedondersteuning
beschikbaar is, moet hij dat toch ook achter de hand hebben? Als er
een verzoek voor ondersteuning komt, moet hij daar dus toch ook aan
kunnen voldoen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Dat wil niet zeggen dat aan alle ouders, ook als het goed gaat, vanaf
dit moment actief opvoedingsondersteuning moet worden aangeboden. Dat
hoort u de minister niet zeggen en dat hebt u onze fractie niet horen
zeggen. Het moet wel beschikbaar zijn, zoals dat ook het geval is bij
de Bureaus Jeugdzorg. Als er sprake is van een noodzaak, is daar de
Wet op de jeugdzorg voor. Het moet dan dus beschikbaar zijn.
Mevrouw Langkamp (SP):
Ik constateer dat er nog steeds licht zit tussen wat u nu zegt en de
ondersteuning van de motie. In de motie staat letterlijk:
opvoedingsondersteuning voor alle gezinnen. Dat geldt dus niet alleen
voor gezinnen met problemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
In die motie staat dat die ondersteuning beschikbaar moet zijn. Dat
wil niet zeggen dat dit actief aan elk gezin moet worden aangeboden.
Opvoedingsondersteuning moet wel beschikbaar zijn en daarvoor moet er
ook voldoende capaciteit zijn, maar de gezinnen hoeven het niet te
ondergaan.
Mevrouw Langkamp (SP):
Ik blijf van mening dat er licht zit tussen wat u nu zegt en wat de
motie beoogt. Ik zal nog even goed naar de motie kijken en dan kom ik
erop terug. Volgens mij is de bedoeling van de motie niet zoals u nu
aangeeft.
De voorzitter:
De heer Voordewind vervolgt zijn betoog.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik was bezig om aan te geven wat de minister tot nu toe
gedaan had. Ik noem het opzetten van de Centra voor Jeugd en Gezin en
het aanpakken van kindermishandeling. Ook het kindgebonden budget is
voortvarend door de Tweede en de Eerste Kamer geloodst en dat wordt op
korte termijn gerealiseerd. Dat is prachtig.
Toch is er nog een aantal punten waarvoor mijn fractie aandacht wil
vragen. Ik noem er vier. Allereerst is dat het kennisinstituut voor
gezinsbeleid. Op dit moment is er bij een kennisinstituut niet
specifiek aandacht voor het gezinsbeleid.
Wij hadden de Gezinsraad, maar die is inmiddels weggevallen. Wij
hebben Equality, maar die zet voornamelijk op emancipatie in. Ons
voorstel is om te komen tot een kennisinstituut voor jeugd en gezin,
zoals wij dat nu hebben in het NJi. Is de minister bereid daarnaar te
kijken?
Mevrouw Sterk (CDA):
Vraagt de heer Voordewind om een nieuw instituut, of wil hij een
bepaald instituut bepaalde taken laten overnemen?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik vraag de minister te kijken naar dat idee. Wij hebben het al
voorgelegd aan het NJi. Wij zouden graag komen tot een geïntegreerde
benadering, zoals die straks plaatsvindt bij de Centra voor jeugd en
gezin en zoals die nu plaatsvindt via het ministerie voor Jeugd en
Gezin hebben. Op die manier kunnen wij het gezin integraal betrekken
bij het bestaande NJi. Het gaat dus om een bestaande instelling die
wordt uitgebreid met kennis en informatie over gezinnen.
Dan de pleegzorg. Wij zullen de notitie van het CDA op dit punt goed
bekijken, maar wij hebben nog wel een vraag over de flexibilisering
van het zorgverlof bij pleegzorg. Naar onze informatie moet de
zorgverlof voor pleegzorg in het eerste jaar worden opgenomen. Gelet
echter op het feit dat je ook na het eerste jaar zorgverlof nodig kunt
hebben, bijvoorbeeld voor het bezoeken van de gezinsvoogdij of de
pleegzorg, zien wij graag dat dit zorgverlof flexibel kan worden
ingezet, ook na het eerste jaar. Graag een reactie van de minister.
Het derde punt betreft de zelfdoding onder jongeren. Het is op een na
de grootste doodsoorzaak onder jongeren. Het aantal zelfdodingen is de
afgelopen jaren met 34% toegenomen. Gemiddeld genomen, heeft in iedere
klas minstens één leerling zichzelf opzettelijk verwond, of een
zelfmoordpoging gedaan. Ruim één op de tien scholieren denkt er wel
eens aan een eind aan zijn of haar leven te maken. Daarom heeft de
fractie van de ChristenUnie een notitie daarover opgesteld. Wij bieden
die graag aan de minister aan. De notitie heet "De noodkreet gehoord".
Via deze minister bied ik de notitie ook aan aan de minister voor
Volksgezondheid. Ik heb kopieën voor de collega's.
De voorzitter:
Deze notitie wordt een Kamerstuk, zodat ook de collega's er kennis van
kunnen nemen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Voorzitter. Er komt ook nog een actieplan van de ministers over
preventie bij zelfdoding. Ik hoop dat zij onze notitie daarbij willen
betrekken. Ik vraag op dit moment aandacht voor het onderbrengen van
de desbetreffende informatie hierover bij de te zetten Centra voor
jeugd en gezin, zodat daar vroege signalering kan plaatsvinden en
voorlichting kan worden gegeven over preventie bij zelfdoding.
Mevrouw Bouchibti (PvdA):
Voorzitter. Ik ken het actieplan nog niet, maar ik hoor graag of in de
notitie van de ChristenUnie ook aandacht wordt besteed aan allochtone
meiden. Ook op dat punt zijn preventieve maatregelen van groot belang.
Heb ik goed begrepen dat de ChristenUnie overal langs het spoor hekken
wil plaatsen? Worden die dan ook onder stroom gezet? Wat moet er met
hoge gebouwen gebeuren? Ik vind het essentieel dat er op school met de
jeugd wordt gesproken, zodat er vertrouwen ontstaat en zodat jongeren
naar de schoolleiding of naar een vertrouwenspersoon lopen om over hun
problemen te praten. Er moet in ieder geval bijzondere aandacht komen
voor allochtone meisjes, Marokkaanse, Hindoestaanse en Surinaamse
meisjes. Als wij het over jeugd hebben, gaat het mijns inziens te vaak
over jongens en te weinig over meisjes.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Onze notitie bestaat uit 12 pagina's en eindigt met ongeveer 15
aanbevelingen. Het nadeel van zo iets is dat, als je dat in de media
brengt, de hekken er helaas uit worden gehaald, maar het is maar één
van de aanbevelingen. Wij hebben er afgelopen jaar uitgebreid
onderzoek naar gedaan. Ik heb diverse initiatieven in de Kamer
genomen, ook om te komen tot een mediarichtlijn, waarin wordt
aangegeven hoe het beste kan worden gerapporteerd over zelfdoding of
gezinsdoding.
Ook in dit plan wordt extra aandacht besteed aan allochtone meiden,
want wij hebben begrepen dat zelfdoding in die groep twee, drie of
misschien zelfs vier keer zo vaak voorkomt dan gemiddeld. Lees het
plan en u zult het zien.
Wij komen nog uitgebreid over de alcoholbrief te spreken, ik zou nu
net als de woordvoerder van de fractie van de PvdA willen volstaan met
een opmerking over het ontbreken van actief beleid bij de meeste
poliklinieken op het stuk van voorlichting over en bewustwording van
de gevolgen van overmatig alcoholgebruik door jongeren. Wij pleiten
voor zulk beleid en voor een landelijk dekkend voorlichtingsnetwerk.
Het is goed dat de minister bij het EKD vasthoudt aan de
privacyvoorwaarden, maar zou hij de stichting EKD niet in leven kunnen
houden, omdat wij straks alsnog voor landelijke dekking zullen moeten
zorgen?
Tot slot wens ik de minister Gods wijsheid toe bij de zorg voor de
kinderen en de jongeren die zich in een moeilijke situatie bevinden.
Ik zie uit naar de Gezinsnota die wij in het komende voorjaar mogen
verwachten.
Mevrouw Koser Kaya (D66):
Ik ben er heel nieuwsgierig naar of u risicoanalyse voor alle nul tot
vierjarigen nu wel ziet zitten. En vindt u de keuze van de minister,
wie allemaal in het EKD mogen worden opgenomen, ook acceptabel?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Wij hebben uitgebreid over het EKD gesproken en wij hebben alweer een
nieuwe brief hierover gehad. Daarover zullen wij ongetwijfeld nog met
de minister komen te spreken. Ik waardeer zijn creatieve inzet om de
mogelijkheid van decodering te bekijken. Ik heb aangegeven dat ik er
een voorstander van ben, de oplossing te zoeken in een kop op de
verwijsindex, opdat niet de hele informatie uit het EKD verspreid
wordt over de jeugdzorg, de politie, etc. etc. Ik denk dat wij met
zo'n oplossing veel makkelijker uit de voeten kunnen dan met andere
oplossingen.
Wij hebben het ook over die risicoanalyse gehad. De GGD verzorgt die
nu ook al voor de groep van nul tot vierjarigen en ik heb van de
minister de geruststelling gekregen dat dit niet zal worden
uitgebreid, maar dat de huidige lijst van de GGD gebruikt zal blijven
worden.
Mevrouw Koser Kaya (D66):
Ik heb vandaag nog op de site EKD.nl gekeken en ik heb gezien dat er
op de vragenlijsten nog steeds vragen voorkomen waarover ook u vragen
hebt gesteld. Die zijn nog niet beantwoord en ik denk niet dat het
hierbij gaat om het omzetten van een papieren dossier naar een EKD,
zoals u het doet voorkomen.
De heer Voordewind (ChristenUnie):
U hebt er gelijk in dat ik hierover kritische vragen heb gesteld, maar
niet over de hele vragenlijst. U hebt problemen met de uitgebreidheid
van de lijst, ik heb een aantal voorbeelden gegeven van vragen uit de
dertig pagina's tellende lijst waarbij ik kanttekeningen plaats. Ik
heb alle vragen nog eens doorgelezen en ik moet constateren dat ze
bijna allemaal relevant zijn. Maar ik weet uit de praktijk dat
medewerkers van de GGD pas doorvragen als zij serieuze aanwijzingen
hebben dat er iets aan de hand is; dan pas werken zij de hele lijst
af. Ik heb een aantal van die vragen aan de minister voorgelegd en ik
hoop hierop in dit debat nog een reactie te krijgen, of bij een
uitgebreid debat waarin meer recht kan worden gedaan aan het EKD.
Mevrouw Sterk (CDA):
Begrijp ik het nu goed dat u de stichting EKD, die keer op keer heeft
aangegeven dat zij deze klus eigenlijk niet aankan - het EKD is drie
keer bij de rechter gestrand - opnieuw de verantwoordelijkheid wilt
geven om een landelijk dekkend systeem te ontwikkelen? De minister
heeft aangegeven dat hij het nu decentraal wil organiseren omdat een
heleboel gemeenten er al klaar voor zijn. Zegt u nu tegen die
gemeenten dat dit prima is, maar dat deze voorziening straks toch weer
zal opgaan in een landelijk dekkend systeem?
De heer Voordewind (ChristenUnie):
Ik constateer dat de minister in de brief die hij onlangs aan de Kamer
heeft toegestuurd, het lokale systeem wil handhaven en daarop alsnog
een landelijke kop wil zetten. Dat is inderdaad een ander systeem dan
het landelijk dekkende EKD dat de Kamer voor ogen had.
Ik heb de minister gevraagd of het niet te vroeg is om de Stichting
EKD nu al te ontmantelen, gezien de daar aanwezige informatie en
kennis over het systeem.