Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Voorschoolse educatie: waarom wel, waarom niet?
Overwegingen van ouders om hun kinderen al dan niet te laten deelnemen aan
VVE-programma's
Mhiera den Blanken
Anne Luc van der Vegt
Sardes
In samenwerking met
FORUM, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling
juni 2007
---
Inhoudsopgave
Samenvatting.................................................................................................................................3
1. Inleiding................................................................................................................................5
1.1 Onderzoeksvragen .......................................................................................................5
1.2 Aanpak.........................................................................................................................6
2. Overwegingen van ouders....................................................................................................9
2.1 Redenen om wel te kiezen voor VVE: gesprekken met professionals en ouders......9
2.2 Redenen om wel te kiezen voor VVE: enquête onder ouders....................................10
2.3 Redenen om niet te kiezen voor VVE: gesprekken met professionals en ouders......12
2.4 Redenen om niet te kiezen voor VVE: enquête onder ouders...................................14
2.5 De rol van voorlichting en doorverwijzing................................................................16
2.6 Verschillen tussen groepen ouders.............................................................................17
2.7 Samenvatting.............................................................................................................17
3. Rol van de gemeente ..........................................................................................................19
3.1 Criteria voor toelating tot VVE-voorzieningen.........................................................19
3.2 Capaciteit van het aanbod..........................................................................................20
3.3 Vergroten bereik........................................................................................................21
3.4 Samenvatting.............................................................................................................23
---
Samenvatting
In opdracht van het ministerie van OCW heeft Sardes onderzoek verricht naar de redenen
waarom ouders van kinderen uit de VVE-doelgroep hun kinderen al dan niet laten deelnemen
aan voorschoolse educatie. Hierbij heeft Sardes samengewerkt met FORUM, Instituut voor
Multiculturele Ontwikkeling.
Om zicht te krijgen op de overwegingen van ouders is onderzoek gedaan onder:
· professionals: face-to-face interviews met consulenten van FORUM, telefonische
interviews met 20 andere professionals, zoals oudercontactfunctionarissen,
wijkverpleegkundigen, maatschappelijk werkers;
· ouders: enquête via JGZ-instellingen en groepsgesprekken met ouders die kinderen hebben
in de VVE-doelgroep;
· gemeenten: internetenquête en telefonische interviews onder gemeenten, analyse VVE-
monitor.
Hieronder beantwoorden we in het kort de onderzoeksvragen.
1. Wat zijn de redenen van ouders om hun kinderen aan voorschoolse educatie te laten
deelnemen?
Veel ouders kiezen niet bewust voor VVE, maar voor een peuterspeelzaal. Lang niet alle ouders
die kinderen op de peuterspeelzaal hebben, weten van het bestaan van voorschoolse educatie.
De gelegenheid om met andere kinderen te spelen vinden ouders het belangrijkst. Dat blijkt
zowel uit de groepsgesprekken met ouders als uit de enquête. Verder wordt de peuterspeelzaal
gewaardeerd omdat het kinderen al enigszins voorbereid op de basisschool. Ze leren wennen
aan een gestructureerde dagindeling, zich aan regels houden e.d.
Van de ouders van doelgroepkinderen vindt ongeveer de helft de hulp bij de taal- en cognitieve
ontwikkeling een reden om voor de peuterspeelzaal te kiezen. Dit zijn vooral allochtone ouders.
Als ouders voor VVE kiezen omdat dat de ontwikkeling van hun kind stimuleert, is dat vaak het
resultaat van voorlichting en toeleiding. Ouders zien de peuterspeelzaal niet als opvang-
voorziening. Slechts een klein deel van de ouders noemt die functie als reden om voor de
peuterspeelzaal te kiezen.
Voor autochtone ouders is de peuterspeelzaal iets laagdrempeliger dan voor allochtonen. Daar
staat tegenover dat een VVE-aanbod sommige autochtone ouders eerder afschrikt dan dat het als
een voordeel wordt gezien.
2. Wat zijn de redenen van ouders om hun kinderen niet aan voorschoolse educatie te laten
deelnemen?
Ouders, professionals en gemeenten zijn het er over eens dat de kosten van de peuterspeelzaal
een belangrijke belemmering kunnen vormen om kinderen te laten deelnemen aan een VVE-
programma. De hoogte van de kosten varieert nogal van gemeente tot gemeente.
Een andere belemmering is onbekendheid. Professionals geven aan dat het bestaan van de VVE-
programma's bij veel ouders niet bekend is. Of het is niet bekend wat het doel van dit aanbod is
en voor wie het bedoeld is. Veel allochtone ouders zijn zelfs niet vertrouwd met het begrip
---
peuterspeelzaal. Door de enquête onder ouders wordt dit deels bevestigd. De bekendheid van
VVE lijkt onder de niet-gebruikers van de peuterspeelzaal groter dan onder de gebruikers.
De ervaring van professionals is dat voorlichting en doorverwijzing van groot belang zijn om
onwetendheid en misverstanden rondom VVE te bestrijden.
Voorlichting kan niet alle bezwaren van ouders wegnemen. Zo hebben sommige ouders
praktische en organisatorische redenen om geen gebruik te maken van de peuterspeelzaal. Voor
werkende ouders is de peuterspeelzaal geen ideale voorziening, omdat hij geen hele-dagopvang
biedt. Het gebruik van kinderopvang komt bij sommige etnische groepen (Surinamers en
Antillianen) meer voor dan bij andere (Turken en Marokkanen). Verder zijn er bezwaren die te
maken hebben met de pedagogische visie van ouders, al dan niet gerelateerd aan hun culturele
of godsdienstige achtergrond. Deze bezwaren worden gevoeld door een beperkte groep ouders,
zowel autochtoon als allochtoon.
Ten slotte is er een kleine groep ouders die onprettige ervaringen hebben met het onderwijs; uit
de tijd dat ze zelf op school zaten of in het contact met de school van hun kinderen.
3. Wat is de rol van de gemeente (toelatingscriteria, voldoende aanbod, instrumenten voor het
bereiken en verwijzen van de doelgroep)?
In de meerderheid van de gemeenten zijn de VVE-voorzieningen toegankelijk voor alle
kinderen. Het streven naar een gemengde populatie, die een afspiegeling vormt van de wijk,
blijkt in de praktijk lastig. Dit geldt nog sterker voor de kinderdagverblijven. De extra dagdelen
zijn soms alleen beschikbaar voor doelgroepkinderen.
In ruim de helft van de geënquêteerde gemeenten is er voldoende capaciteit binnen de
voorschoolse voorzieningen om aan VVE-programma's deel te nemen. Als er onvoldoende
plaats is, moeten kinderen op een andere voorkeurslocatie van de ouders worden geplaatst. Niet
alle gemeenten hebben goed zicht op het voorkomen en op de omvang van wachtlijsten. Dat
geldt nog sterker voor de kinderopvang dan voor het peuterspeelzaalwerk.
Consultatiebureaus spelen de grootste rol bij het vergoten van het bereik van VVE. Ook
voorschoolse voorzieningen en basisscholen zijn hier vaak bij betrokken Een minderheid van de
gemeenten speelt zelf een actieve rol of maakt gebruik van oudercontactfunctionarissen. Andere
instellingen, zoals afdelingen educatie van ROC's en zelforganisaties van etnische minderheden,
spelen slechts in enkele van de geënquêteerde gemeenten een rol.
Voorlichting wordt meestal mondeling gegeven, vaak in combinatie met schriftelijke
informatie. Huisbezoeken, open dagen en VVE-wervingscampagnes komen minder vaak voor;
een minderheid van de gemeenten maakt hiervan gebruik.
Gemeenten zien meer effecten op de deelname aan VVE naarmate de werving intensiever is. In
de gemeenten waar nog weinig effecten zijn waargenomen, voert de gemeente pas sinds kort
een meer intensieve wervingsaanpak of is nog bezig met de plannen daarvoor. Het bereik van
VVE kan daardoor nog aanzienlijk toenemen. Ondanks een effectieve wervingsstrategie zullen
blijven er bij sommige ouders echter belemmeringen blijven. De belangrijkste daarvan zijn de
hoogte van de financiële bijdrage en met name bij werkende ouders praktische en
organisatorische problemen.
---
1. Inleiding
In opdracht van het ministerie van OCW heeft Sardes onderzoek verricht naar de redenen
waarom ouders van kinderen uit de VVE-doelgroep hun kinderen al dan niet laten deelnemen
aan voorschoolse educatie. Hierbij heeft Sardes samengewerkt met FORUM, Instituut voor
Multiculturele Ontwikkeling.
De achtergrond van het verzoek van het ministerie wordt gevormd door de motie Rutte, die in
oktober 2006 is aangenomen door de Tweede Kamer, waarin de regering wordt gevraagd om te
komen tot een plan voor het zo vroeg mogelijk vaststellen van taalachterstanden bij kinderen.
Vóór hun derde verjaardag zouden alle kinderen een verplichte taaltest moeten afleggen op het
consultatiebureau. Op basis van de uitslag zouden kinderen verplicht kunnen worden om
voorschoolse educatie te volgen.
Een belangrijke vraag is in hoeverre een verplichting noodzakelijk is om het bereik van de
voorschoolse educatie te verhogen. Onderzoek naar de overwegingen van ouders kan helpen die
vraag te beantwoorden.
In dit inleidende hoofdstuk presenteren we de onderzoeksvragen en de aanpak van het
onderzoek. De resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd in de hoofdstukken 2 en 3.
1.1 Onderzoeksvragen
Met dit onderzoek wil het ministerie van OCW antwoord krijgen op de volgende vraag:
Wat zijn de overwegingen van ouders om hun kinderen wel of niet te laten deelnemen aan
voorschoolse educatie?
Deelvragen hierbij zijn:
1) Indien ouders hun kinderen wel aan voorschoolse educatie laten deelnemen:
a) Wat zijn de redenen van ouders om hun kinderen aan voorschoolse educatie te laten
deelnemen?
b) Kan worden aangegeven of deze ouders hiertoe gekomen zijn door voorlichting of
doorverwijzing of andere interventiemiddelen? Zo ja, van wie/door wie?
c) Wat zijn de achtergrondkenmerken van deze ouders?
2) Indien ouders hun kinderen niet aan voorschoolse educatie laten deelnemen:
a) Wat zijn de redenen van ouders om hun kinderen (na een verwijzing) niet aan
voorschoolse educatie te laten deelnemen? Ligt de oorzaak niet bij overwegingen van
ouders maar bij eventuele wachtlijsten voor voorschoolse educatie?
b) In hoeverre heeft voorlichting of doorverwijzing plaatsgevonden?
c) Wat zijn de achtergrondkenmerken van deze ouders?
---
3) Over de rol van de gemeente:
a) Welke criteria hanteert de gemeente voor toelating van kinderen tot VVE-
voorzieningen?
b) Is er binnen de gemeente voldoende aanbod (zowel in aantal als in spreiding) van
peuterspeelzalen en kinderopvang om de ze kinderen ook daadwerkelijk VVE te laten
volgen?
c) Welke instrumenten zetten gemeenten in om kinderen die nog niet deelnemen aan een
VVE-programma, en waarvan wel is vastgesteld dat ze VVE nodig hebben, te bereiken
en actief te verwijzen? Kan worden aangegeven wat hiervan de effecten zijn?
1.2 Aanpak
Bij het beantwoorden van de onderzoeksvragen is gebruik gemaakt van informatie die de
afgelopen jaren is verzameld en van nieuwe informatie.
Het onderzoek bestaat uit drie delen:
1. onderzoek onder professionals
2. onderzoek onder ouders
3. onderzoek onder gemeenten
1. Onderzoek onder professionals
Bij de FORUM-campagne `Een goede start' zijn vier consulenten betrokken geweest, die samen
rechtstreeks contact hebben gehad met een groot aantal ouders van kinderen die tot de VVE-
doelgroep behoren.
Aan de drie consulenten die nog werkzaam zijn bij FORUM en aan andere betrokkenen bij de
campagne is in face-to-face interviews informatie gevraagd over de beweegredenen van ouders
om wel of niet hun kind naar een VVE-peuterspeelzaal te laten gaan. Bij de vraagstelling is
gebruik gemaakt van de voorinformatie die al bekend is over:
a) beweegredenen van ouders;
b) verschillen tussen groepen ouders (b.v. autochtone of allochtone ouders), tussen stad en
platteland;
c) belemmerende factoren buiten de ouders, zoals wachtlijsten bij VVE-peuterspeelzalen.
Behalve de medewerkers van FORUM zijn ook professionals geïnterviewd van andere
programma's voor werving en toeleiding. In totaal zijn 20 telefonische interviews gehouden met
professionals van verschillende soorten programma's. Er zijn verschillende soorten
professionals geïnterviewd, zoals oudercontactfunctionarissen, maatschappelijk werkers,
wijkverpleegkundigen. Daarbij is gezorgd voor een goede regionale spreiding en voor dekking
van verschillende doelgroepen.
---
In de gesprekken met professionals is ernaar gestreefd een zo compleet mogelijk beeld te
krijgen van:
· de redenen voor ouders om hun kinderen wel of niet te laten deelnemen aan VVE-
programma's;
· de mate waarin deze redenen gelden, voor verschillende groepen ouders;
· mogelijkheden om deze redenen weg te nemen.
2. Onderzoek onder ouders
Uit het onderzoek onder professionals komt al een tamelijk compleet beeld naar voren van de
beweegredenen van ouders en het gewicht van die beweegredenen.
Daarnaast hebben we ook ouders rechtstreeks in het onderzoek betrokken. Zij kunnen immers
het beste hun beweegredenen toelichten en aangeven wat gedaan zou kunnen om belem-
meringen voor deelname aan VVE weg te nemen. Dit is op twee manieren gedaan:
1. Rechtstreeks enquêteren van ouders die een JGZ-instelling (consultatiebureau) bezoeken.
2. Groepsgesprekken met ouders.
Enquête via JGZ-instellingen
Vrijwel alle ouders bezoeken met hun kind het consultatiebureau. Bij de meeste CB's is er één
contactmoment voor 2-jarigen en eveneens één contactmoment voor 3-jarigen.1 Onder de ouders
van deze kinderen hebben we een beknopte enquête gehouden.
We hebben medewerking verkregen van vier instellingen voor jeugdgezondheidszorg, die de
enquête hebben uitgezet via een aantal consultatiebureaus in wijken met veel kinderen uit de
VVE-doelgroep. De consultatiebureaus zijn gevestigd in de provincies Utrecht, Zeeland, Zuid-
Holland en Drenthe. Aan de consultatiebureaus is gevraagd om na afloop van elk consult met
een twee- of driejarige de ouder te vragen een korte vragenlijst in te vullen. De vragenlijst bevat
enkele vragen over:
· deelname aan peuterspeelzaal of kinderopvang; deelname aan een VVE-programma;
· redenen om wel deel te nemen aan VVE (redenen die we kennen uit onderzoek onder
professionals, plus ruimte om andere redenen in te vullen): gelden deze redenen voor de
ouders en zo ja, hoe belangrijk zijn deze redenen voor hen;
· redenen om niet deel te nemen aan VVE;
· enkele achtergrondkenmerken van de ouders (opleiding, etniciteit).
Aan de enquête is meegewerkt door 115 ouders met kinderen uit de VVE-doelgroep. Voor het
overgrote deel zijn dit moeders (89%). Van 63% van deze ouders zit het 2- of 3-jarige kind op
de peuterspeelzaal, van de overige 37% ouders niet.
Groepsgesprekken
Met de enquête via de consultatiebureaus verkrijgen we een kwantitatief, generaliseerbaar
beeld. Als aanvulling daarop hebben we acht groepsgesprekken gehouden met ouders die
kinderen in de peuterleeftijd hebben.
1 Richtijn Contactmomenten Basistakenpakket JGZ 0-19, 2003.
---
Groepsgesprekken met allochtone ouders zijn georganiseerd via de Platforms Allochtone
Ouders en Onderwijs (PAOO) die zijn opgezet door FORUM. Hierbij is aangesloten bij
geplande voorlichtingsbijeenkomsten rond VVE.
Verder zijn enkele gesprekken georganiseerd met autochtone ouders. Hierbij is gebruik gemaakt
van contacten die er zijn met intermediairen tussen ouders en school, zoals oudercontact-
functionarissen. Deze zijn aangesteld juist om het contact tussen het onderwijs en moeilijk
bereikbare ouders te verbeteren. Het gaat daarbij veelal om autochtone laagopgeleide ouders. De
groepsgesprekken zijn gehouden in het westen, noorden en oosten van het land.
In de groepsgesprekken is dieper ingegaan op de redenen om de kinderen wel of niet aan VVE
te laten deelnemen. Ook was er tijdens deze gesprekken ruimte om eventuele oplossingen te
bespreken. Als kinderen niet deelnemen aan VVE: zijn er omstandigheden denkbaar waaronder
de ouders daar wel voor zouden kiezen?
3. Onderzoek onder gemeenten
Om de vragen over de rol van de gemeente te beantwoorden, hebben we een internetenquête en
aanvullende telefonische interviews gehouden met de verantwoordelijke beleidsambtenaren van
een aantal gemeenten en hebben we gebruik gemaakt van informatie uit de landelijke VVE-
monitor.
Aanvullende internetenquête en telefonische interviews
Voor de vragen 3a en 3b geldt dat aanvullende informatie nodig is om de vraag te kunnen
beantwoorden. Op basis van informatie uit de VVE-monitor is een selectie gemaakt van 80
gemeenten, waaraan een internetenquête is verstuurd; 50 daarvan hebben aan het onderzoek
meegewerkt. Verder hebben 21 gemeenteambtenaren meegewerkt aan een kort telefonisch
interview.
Behalve de vragen over de rol van de gemeente, zijn in de interviews ook enkele vragen gesteld
over de perceptie van de gemeente van de beweegredenen van de ouders.
Analyse gegevens VVE-monitor
Sardes voert de landelijke VVE-monitor uit. Met deze monitor zijn gegevens verzameld die ook
voor dit onderzoek relevant zijn. De monitor geeft met name antwoord op onderzoeksvraag 3c:
Welke instrumenten zetten gemeenten in om kinderen te bereiken en actief te verwijzen. Er is in
de monitor gevraagd op welke manier dit gebeurt.
In de volgende twee hoofdstukken worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. In
hoofdstuk 2 het onderzoek onder professionals en ouders, in hoofdstuk 3 het onderzoek onder
de gemeenten.
---
2. Overwegingen van ouders
In dit hoofdstuk beschrijven we de overwegingen van ouders om wel of niet te kiezen voor een
peuterspeelzaal met VVE voor hun kind. De informatie is gebaseerd op twee soorten informatie:
a) interviews met ouders van jonge kinderen en op interviews met uiteenlopende professionals
die zich in de praktijk bezig houden met toeleiding naar VVE;
b) een schriftelijke enquête onder ouders van 2- en 3-jarige peuters, die het consultatiebureau
bezoeken.
We bespreken eerst de overwegingen van ouders om hun kind wel naar de peuterspeelzaal te
laten gaan (2.1 en 2.2), vervolgens de overwegingen om dat niet te doen (2.2 en 2.4).
Vervolgens gaan we in op de rol van voorlichting en doorverwijzing (2.5) en verschillen tussen
groepen ouders (2.6).
2.1 Redenen om wel te kiezen voor VVE: gesprekken met professionals en ouders
Wat zijn de redenen voor ouders om hun kinderen te laten deelnemen aan voorschoolse
educatie? We geven een overzicht van veel genoemde redenen. We maken in ons overzicht
onderscheid tussen kindgerelateerde redenen en oudergerelateerde redenen.
a) Kindgerelateerde redenen
Sociale en fysieke ontwikkeling
Ouders hechten veel belang aan de ontwikkeling van hun kind. Een doorslaggevende reden om
het kind te brengen naar een peuterspeelzaal (al dan niet met VVE) is de sociale ontwikkeling
die de peuterspeelzaal biedt: de omgang met leeftijdgenootjes, het leren delen met elkaar.
Verder wordt de opbouw van fysieke (en emotionele) weerstand bij het kind als reden genoemd.
Deze beweegredenen staan in principe los van VVE. Ook een peuterspeelzaal zonder VVE biedt
deze voordelen.
Structuur
Een beweegredenen die wel expliciet samenhangt met het aanbod van VVE is de behoefte aan
structuur bij het kind. Zowel ouders als professionals geven aan dat een gestructureerde
dagindeling bij veel kinderen een behoefte is. Ook kinderen zonder (taal)achterstand kunnen
veel baat hebben bij de structuur die in de programma's van de voorschoolse educatie wordt
aangeboden. Professionals gaven aan dat dit bij steeds meer kinderen het geval is en voor steeds
meer ouders een beweegreden om te kiezen voor VVE. In samenhang hiermee speelt de
professionaliteit van de leidsters een grote rol bij de keuze van ouders voor VVE. Leidsters van
VVE-peuterspeelzalen hebben meer scholing gehad dan leidsters van andere peuterspeelzalen.
Voorbereiding op de basisschool
De voorschoolse educatie wordt door de ouders gezien als wenperiode voor de basisschool. Het
kind leert al een beetje afscheid nemen van de ouder, leert de structuur van een schooldag, leert
---
zitten in een kring, vragen om zijn beurt, et cetera. Als het kind dan naar groep 1 gaat is het
gewend aan de school. Deze beweegreden geldt vooral bij voorschoolse educatie die in
hetzelfde gebouw als de basisschool is gevestigd. Ouders geven ook aan dat de voorschoolse
educatie het zelfvertrouwen van het kind positief beïnvloedt.
Taalachterstand en taalontwikkeling
In de praktijk blijkt dat een taalachterstand, zoals een beperkte woordenschat in het Nederlands,
voor weinig ouders reden is om te kiezen voor VVE. Vaak vinden ouders dat hun kind geen
taalachterstand heeft (met name autochtone ouders) of vinden zij dat de moedertaal voorrang
heeft (sommige allochtone ouders). De ouders die toch om deze reden bewust kozen voor
voorschoolse educatie waren altijd doorverwezen of toegeleid door professionals, vaak het
consultatiebureau. Wat wel voorkomt is dat ouders bewust voor voorschoolse educatie kiezen
omdat zij hun kind graag `extra' taalontwikkeling willen aanbieden. Het gaat dan vooral om
ouders van kinderen die graag naar school willen (net zoals oudere broertjes en zusjes) maar
daar nog te jong voor zijn.
b) Oudergerelateerde redenen
Kosten
Hoewel de kosten vaak een reden zijn om niet te kiezen voor de peuterspeelzaal met VVE,
noemen sommige ouders de peuterspeelzaal `goedkoper dan een oppas'.
Sociale contacten
Ouders waarderen de sociale contacten die zij zelf opdoen bij het wegbrengen en halen van hun
kind. Ze hebben contact met andere ouders en met de leidsters.
Andere bezigheden
Als het kind naar de voorschoolse educatie is, kan de ouder andere dingen doen, zoals het
huishouden. Als het kind weer thuis is, is er meer tijd en aandacht beschikbaar voor het kind.
Taal
Soms is de gebrekkige kennis van de Nederlandse taal voor allochtone ouders een drempel om
naar buiten te treden. Met een kind op de peuterspeelzaal komen ze zelf ook in contact met
leidsters en andere ouders en moeten ze Nederlands spreken.
2.2 Redenen om wel te kiezen voor VVE: enquête onder ouders
Om een indruk te krijgen van het relatieve belang van de genoemde redenen, hebben we via een
aantal JGZ-instellingen een enquête gehouden onder ouders van 2- en 3-jarige peuters (zie
paragraaf 1.2).
Aan de ouders hebben we in de eerste plaats gevraagd of hun kind naar de peuterspeelzaal gaat
en zo ja of dit peuterspeelzaal is waar extra hulp wordt gegeven bij de (taal)ontwikkeling, met
andere woorden, een `VVE-peuterspeelzaal'. Van de ouders met kinderen op de peuterspeelzaal
zegt 22% dat dit een VVE-peuterspeelzaal is; van 44% van de ouders gaat het kind naar een
10
`reguliere' peuterspeelzaal en 34% weet niet of de peuterspeelzaal VVE aanbiedt of niet. Het
bestaan van VVE-peuterspeelzalen is bij lang niet alle ouders bekend: 40% had hier nog niet
van gehoord, terwijl hun eigen kind wel naar de peuterspeelzaal gaat.
Omdat we op voorhand al vermoedden dat het aanbod aan VVE niet bij alle ouders bekend zou
zijn, hebben we ook gevraagd naar het aantal dagdelen dat het kind naar de peuterspeelzaal gaat.
Kinderen die een VVE-programma volgen, gaan vaak 3 of 4 dagdelen naar de peuterspeelzaal.
Van 31% van de ouders gaat het kind meer dan 2 dagdelen per week naar de peuterspeelzaal.
Dit zijn maar zeer ten dele dezelfde ouders die zeggen dat hun kind naar een VVE-
peuterspeelzaal gaat. Er is dus kennelijk nogal wat onwetendheid bij ouders omtrent VVE. (In
de volgende paragraaf komen we hier op terug.)
Aan de ouders is gevraagd waarom ze hun kind naar de peuterspeelzaal laten gaan. Hieronder
geven we een overzicht van de genoemde redenen.
Tabel 2.1 Redenen van ouders om hun kind wel naar peuterspeelzaal/voorschool te laten
gaan
Redenen laag opgeleid midden/hoog
(bao, vmbo) opgeleid
(havo/vwo,
hbo, wo)
Kindgerelateerde redenen
kind leert omgaan met leeftijdgenootjes 80% 77%
kind kan spelen met leeftijdgenootjes 64% 72%
kind krijgt goede voorbereiding op de basisschool 56% 77%
kind krijgt hulp bij de (taal)ontwikkeling 48% 36%
Oudergerelateerde redenen
ouder kan andere dingen doen (b.v. werken) 8% 23%
Andere redenen 4% 2%
Totaal * 260% 287%
* Totaalpercentages zijn groter dan 100, aangezien respondenten meer dan één reden konden noemen.
Voorop staat bij de meeste ouders dat hun kind kan spelen en leren omgaan met
leeftijdgenootjes. De voorbereiding op de basisschool wordt ook belangrijk gevonden, vooral
door de hoger opgeleide ouders. Hulp bij de taalontwikkeling blijkt een minder belangrijke
reden te zijn om voor de peuterspeelzaal te kiezen. De helft van de ouders (48%) met kinderen
in de VVE-doelgroep noemt dit als reden. Dit zijn voornamelijk allochtone ouders.
Oudergerelateerde redenen spelen een veel minder grote rol dan kindgerelateerde redenen,
vooral bij de ouders van de VVE-doelgroep.
Al met al is dit beeld een bevestiging van hetgeen uit de gesprekken met professionals en ouders
naar voren is gekomen (paragraaf 2.1).
We hebben nagegaan of bepaalde redenen vaker worden genoemd door autochtone of juist door
allochtone ouders. Daarvoor hebben we geen aanwijzingen. Voor een deel heeft dit te maken
met de beperkte omvang van de responsgroep. Bij grotere responsgroep kunnen wellicht wel
verschillen worden aangetoond.
---
2.3 Redenen om niet te kiezen voor VVE: gesprekken met professionals en ouders
Wat zijn nu redenen voor ouders om hun kinderen niet te laten deelnemen aan voorschoolse
educatie? Om antwoord op deze vraag te krijgen bleken vooral de gesprekken met de
professionals erg nuttig. Met name de consulenten van FORUM hebben bij hun campagne
contact gehad met zeer veel ouders.
We onderscheiden de volgende soorten redenen: onbekendheid, pedagogische/culturele
overwegingen, slecht imago van het onderwijs, financiële en organisatorische redenen.
a) Onbekendheid
Onbekendheid met VVE
Veel ouders kennen de VVE-programma's niet. Ze weten niet dat er met die programma's
gewerkt wordt aan de (taal)ontwikkeling van kinderen. Zoals al eerder opgemerkt, weten zelfs
ouders van wie de kinderen op een voorschool/VVE-peuterspeelzaal zitten, niet altijd dat hun
kind deelneemt aan VVE. Als ze het bestaan van de programma's kennen, zijn ouders niet altijd
geïnformeerd over de inhoud van de programma's. Nog minder is bij hen bekend wat de
effecten van de programma's zijn. Verder weten veel ouders niet op welke peuterspeelzalen/
voorscholen VVE wordt aangeboden. Ouders weten ook niet hoe ze aan die informatie moeten
komen. Onbekendheid speelt het sterkst bij allochtone ouders. Maar ook veel autochtonen zijn
niet op de hoogte van het bestaan van VVE-programma's, ook als hun kinderen naar de
peuterspeelzaal gaan.
Onbekendheid met nut en noodzaak van VVE
Ouders onderschatten de vaardigheden die een kind nodig heeft om naar school te gaan, vinden
professionals. Op school wordt van kinderen verwacht dat ze kunnen stilzitten, vinger opsteken
als je een vraag hebt, op je beurt kunnen wachten, luisteren, speelgoed opruimen, enz. Op de
peuterspeelzaal/ voorschool kunnen kinderen dat allemaal al leren, maar veel ouders hebben
daar geen besef van. Ouders zien hun kinderen niet graag als kinderen met een achterstand. Het
is niet zo gemakkelijk om te erkennen dat je kinderen al in de voorschoolse periode een
achterstand hebben opgelopen. Voor autochtone ouders geldt dit nog iets sterker dan voor
allochtone ouders, want hun kinderen hebben immers van huis uit Nederlands leren spreken.
Onduidelijkheid over de doelgroep van VVE
Bij zowel autochtone als allochtone ouders is niet altijd duidelijk wat de doelgroep van VVE is.
Velen denken dat VVE er alleen voor allochtone ouders is. Dat kan voor autochtonen een reden
zijn om er geen gebruik van te maken. Als wel duidelijk is dat autochtone kinderen ook tot de
doelgroep kunnen behoren, gelden voor hun ouders weer andere bezwaren. Velen dat hun kind
helemaal geen achterstand heeft, het is immers in Nederland geboren? Ook speelt schaamte een
rol bij laagopgeleide ouders die het wel ver geschopt hebben, maar toch op basis van hun lage
opleiding in de doelgroep vallen. Verder is er weerstand bij `witte' ouders om hun kind naar een
`zwarte' peuterspeelzaal te sturen. Autochtone ouders die niet in de doelgroep vallen, vinden het
soms discriminerend dat hun kind niet in aanmerking komt voor de (gratis) extra dagdelen.
12
b) Financiële redenen
De ouderbijdrage voor de peuterspeelzaal is een belangrijke drempel voor ouders om hun
kinderen gebruik te laten maken van VVE. In sommige gemeenten worden hoge maandelijkse
bijdragen gevraagd, meer dan 50,--. In sommige andere gemeenten is bijdrage minder dan de
helft van dat bedrag. Vaak stopt één van de ouders met werken als het kind geboren is, dit zorgt
voor een terugval in inkomen terwijl de kosten stijgen. Een peuterspeelzaal is dan al snel te
duur.
Een deel van de ouders weet niet hoe hoog de ouderbijdrage is. Deze onwetendheid kan ook een
belemmering zijn. Sommige ouders hebben het beeld van het peuterspeelzaalwerk als een dure
voorziening, terwijl de ouderbijdrage in werkelijkheid soms wel meevalt. Een deel van de
ouders vindt dat er geen ouderbijdrage zou moeten zijn. Het onderwijs vraagt immers ook geen
bijdrage. Als VVE zo belangrijk is voor de ontwikkeling van de kinderen, waarom betaalt de
overheid het dan niet volledig, net als het onderwijs? Er zijn echter ook ouders die een gratis
voorziening wantrouwen. Als het gratis, heeft het dan wel kwaliteit?
Goede voorlichting over VVE kan een deel van de ouders over de streep trekken, maar er blijft
een groep ouders voor wie de ouderbijdrage een te grote belasting is. Ouders die van een
minimuminkomen moeten rondkomen, hebben vaak al moeite om voldoende geld vrij te maken
om hun kinderen goed te kleden. Vaak is er sprake van schulden. Eigenlijk moet eerst iets aan
die problemen worden gedaan, voordat gesproken kan worden over VVE, menen sommige
professionals. In gemeenten waarin de ouderbijdrage inkomensafhankelijk is, vormen de kosten
geen of een veel minder grote belemmering.
c) Organisatorische redenen
Vooral voor werkende ouders is de peuterspeelzaal niet handig. Als ze gebruik maken van het
kinderdagverblijf op van informele opvang (oppas), valt de peuterspeelzaal al snel af. Kinderen
zijn er maar 2 of 3 uur per dag, dus als opvangvoorziening heb je er niet veel aan, terwijl je de
kinderen wel moet brengen en halen. Als er meerdere kinderen in het gezin zijn, is het lastig om
het ene kind naar de peuterspeelzaal te brengen en het andere naar de basisschool. Dit laatste
argument vervalt uiteraard bij een peuterspeelzaal die gevestigd is in de basisschool. Dit
bezwaar leeft met name onder Antilliaanse en Surinaamse ouders. Bij deze groepen is het
aandeel werkende moeders hoger dan onder Marokkaanse en Turkse ouders.
Voor een aantal (allochtone) ouders is vroeg opstaan een drempel om het kind te brengen in de
ochtend. De aanvangstijd van half negen is te vroeg voor zowel de moeder als het kind omdat de
kinderen vaak laat naar bed gaan.
Verder vinden ouders het bezwaarlijk als de afstand van huis tot de peuterspeelzaal groot is. Het
halen en brengen neemt daardoor meer tijd in beslag.
d) Pedagogische/culturele redenen
Pedagogische visie en moederschap
Waarom zou je je kind naar de peuterspeelzaal sturen als je als moeder zelf op ze kunt passen?
Een deel van de moeders heeft het gevoel dat ze hun kind `uitbesteden' als het naar de
13
peuterspeelzaal gaat. Ze voelen zich daardoor een minder goede moeder. Dit speelt vaak bij
autochtone moeders. Deze moeders kiezen bewust om minder te gaan werken of helemaal te
stoppen en vinden het dan ongepast om hun kind weg te brengen. Het kind kan thuis immers
ook spelen. De onwetendheid over de inhoud van VVE-programma's speelt bij deze ouders
eveneens een rol. Sommige, met name Marokkaanse ouders, nemen de peuterspeelzaal minder
serieus. Deze heeft geen status in vergelijking met de basissschool.
Er zijn ook ouders die het niet eens zijn met de pedagogische visie in het Nederlandse
onderwijs. Ze vinden dat de leerlingen te mondig worden, vrijpostig gedrag wordt geen halt
toegeroepen. Voor een deel heeft dit verschil in visie te maken met de culturele of godsdienstige
achtergrond van ouders. Professionals hebben deze bezwaren gehoord bij allochtone ouders,
maar ook bij autochtone ouders met een (zwaar) gereformeerde achtergrond.
Eigen taal
Als kinderen al heel vroeg Nederlands leren, is dat dan niet nadelig voor de ontwikkeling van de
moedertaal? Ouders zijn bang dat de eigen taal wordt verwaarloosd vanaf het moment dat
kinderen naar de peuterspeelzaal gaan. Professionals dringen er soms op aan dat de ouders ook
Nederlands met hun kinderen gaan spreken. Dat staat een tweetalige opvoeding in de weg. Dit
bezwaar leeft volgens professionals vooral onder Turkse ouders.
Sommige allochtone ouders hechten eraan dat er ook allochtone leidsters zijn. Op veel
peuterspeelzalen is dat niet het geval.
e) Negatieve ervaringen met onderwijs
Onprettige ervaringen in het contact met school
Een deel van de ouders voelt zich niet serieus genomen door de school. De communicatie is
vaak een soort eenrichtingsverkeer, het is weinig interactief, vinden ze. Pas als de school iets
van de ouders wil, wordt er contact gezocht. Vaak gaat het dan om slecht-nieuwsgesprekken. De
ouders vinden dat ze daarbij niet als partner worden behandeld, de school lijkt niet benieuwd te
zijn naar hun mening. De leerkrachten geven deze ouders de indruk dat ze niet competent zijn
als opvoeders.
Onprettige ervaringen in de eigen schooltijd
Voor sommige laagopgeleide ouders geldt dat zij een negatief beeld hebben overgehouden aan
hun eigen schooltijd. Het heeft hun `niets gebracht'. Deze ouders verwachten ook voor hun
kinderen weinig goeds van school, inclusief de voorschoolse educatie en brengen hun kind om
die reden daar niet naar toe. Dit is vooral een mentaliteitsprobleem dat speelt onder zowel
autochtone als allochtone ouders.
2.4 Redenen om niet te kiezen voor VVE: enquête onder ouders
Het grootste deel van de bovengenoemde redenen hebben we via JGZ-instellingen voorgelegd
aan ouders met kinderen van 2 en 3 jaar. Aan de ouders die hun kind niet naar de
peuterspeelzaal/voorschool laten gaan, hebben we in de eerste plaats gevraagd of ze bekend zijn
met deze voorziening. Vrijwel alle ouders (93%) weten van het bestaan van peuterspeelzalen.
14
Niet iedereen weet dat er speciale peuterspeelzalen of voorscholen zijn met VVE-programma's;
24% heeft hier nooit van gehoord. Onder ouders met een laag opleidingsniveau is de
bekendheid van VVE-peuterspeelzalen groter dan onder de overige ouders. Dat lijkt er op te
wijzen dat voorlichting over VVE effect heeft. Anderzijds: van de ouders die wel voor de
peuterspeelzaal kiezen, had 40% nooit gehoord van VVE-peuterspeelzalen (zie 2.2). Het is
opmerkelijk dat de bekendheid onder de niet-gebruikers groter is dan onder de gebruikers! Een
verklaring hiervoor ligt niet één, twee, drie voor de hand. Mogelijk vinden ouders die niet voor
de peuterspeelzaal kiezen, het vervelend toe te geven dat ze niet precies weten waar ze nee
tegen zeggen.
Het onderstaande overzicht laat zien wat volgens deze ouders de belangrijkste redenen zijn om
hun kind niet naar de peuterspeelzaal te laten gaan.
Tabel 2.2 Redenen van ouders om hunkind niet naar peuterspeelzaal/voorschool te laten
gaan
Redenen laag opgeleid midden/hoog
(bao, vmbo) opgeleid
(havo/vwo,
hbo, wo)
Onbekendheid
ouder kent geen peuterspeelzalen in de buurt 8% 0%
ouder vindt aandacht voor (taal)ontwikkeling niet nodig 2% 19%
ouder kent geen peuterspeelzalen die extra aandacht besteden aan 1% 0%
(taal)ontwikkeling
Financieel
peuterspeelzaal is te duur 25% 12%
Organisatorisch
kind gaat naar kinderdagverblijf 15% 50%
geen tijd om kind te brengen en op te halen 13% 8%
kind heeft oppas 8% 27%
wachtlijsten bij peuterspeelzalen 7% 0%
Pedagogisch
ouder houdt kind liever thuis 15% 23%
peuterspeelzaal heeft andere ideeën over opvoeding 2% 12%
ouder wil niet dat kind naar achterstandspeuterspeelzaal gaat 0% 0%
Andere redenen 27% 19%
Totaal * 123% 170%
* Totaalpercentages zijn groter dan 100, aangezien respondenten meer dan één reden konden noemen.
Geld is de meest genoemde reden om niet gebruik te maken van de peuterspeelzaal. Een kwart
van de ouders uit de doelgroep vindt de peuterspeelzaal te duur. Onbekendheid blijkt volgens de
ouders zelf een minder grote belemmering te zijn dan volgens de professionals. Van de ouders
uit de doelgroep zeggen er slechts enkele dat ze geen peuterspeelzaal in de buurt kennen. De
ouders bestrijden niet het nut van VVE. Vrijwel niemand zegt dat extra aandacht voor de
ontwikkeling van kinderen niet nodig is. (Onder de ouders met een gemiddeld of hoog
opleidingsniveau ligt dit percentage hoger.)
Een aanzienlijk percentage ouders vindt het lastig te regelen om het kind naar de peuterspeelzaal
te brengen. Een deel van de kinderen gaat al naar een kinderdagverblijf of heeft een oppas, en
dat is lastig te combineren met de peuterspeelzaal. Bij de hoger opgeleide ouders liggen deze
percentages overigens veel hoger dan bij de ouders van doelgroepkinderen.
15
Pedagogische of culturele redenen om kinderen thuis te horen spelen een minder belangrijke rol.
Een klein deel van de doelgroepouders houdt het kind liever thuis. Verschillen in opvattingen
over opvoeding spelen nauwelijks een rol.
Bij de andere redenen wordt meestal genoemd dat het kind voldoende andere kinderen heeft om
mee te spelen, zoals broers en zussen of kinderen uit de buurt. Deze ouders zien de
peuterspeelzaal blijkbaar in de eerste plaats als een plaats om met andere kinderen te spelen (en
niet zozeer als een voorziening die de ontwikkeling van hun kind kan stimuleren).
We hebben geen systematische verschillen kunnen vaststellen tussen de antwoorden van
autochtone en allochtone ouders.
2.5 De rol van voorlichting en doorverwijzing
Voorlichting, doorverwijzing en toeleiding door professionals die contact hebben met het kind
en het gezin spelen een belangrijke rol bij bereiken van de doelgroep, omdat ouders zelden uit
eigen beweging kiezen voor VVE. We hebben gezien dat onwetendheid onder ouders een
belangrijke reden is voor het beperkte bereik van VVE. Onwetendheid hoeft echter niet altijd
een probleem te zijn, vinden professionals. Dit geldt vooral voor de autochtone doelgroep,
waarvan een groot deel gewend is kinderen naar de peuterspeelzaal te brengen. Als autochtone
ouders weten dat VVE bedoeld is voor kinderen met een (taal)achterstand, zouden zij massaal
voor een andere peuterspeelzaal kunnen kiezen. Het vormen van gemengde groepen wordt dan
onmogelijk. Sommige ouders wijzen VVE af om pedagogische redenen maar staan wel positief
tegenover de peuterspeelzaal. Als deze ouders geïnformeerd worden over het speelse karakter
van het leren in de voorschoolse educatie, staan zij vaak positiever tegenover VVE. Ook
informatie over de, in sommige gevallen meevallende, kosten van VVE kan ouders over de
streep trekken.
Belangrijke verwijzende instanties zijn volgens de professionals de consultatiebureaus,
basisscholen en peuterspeelzalen. Consultatiebureaus zien het kind op meerdere momenten in
diens ontwikkeling. Zij letten niet alleen op taalontwikkeling maar ook op sociaal-emotionele
ontwikkeling. Risicogezinnen worden vaak al snel herkend via de consultatiebureaus en
doorverwezen. Eveneens een belangrijke rol, maar misschien minder bekend, spelen de
basisscholen. De ouders met oudere kinderen op de basisschool zien hoe de voorschoolse
educatie een plaats heeft op de basisschool, zij komen in contact met andere ouders,
leerkrachten van groep 1 en nemen deel aan inloopochtenden. Vaak worden zij enthousiast voor
voorschoolse educatie omdat zij met eigen ogen zien en meemaken wat het inhoudt. Ten slotte
zijn ook de peuterspeelzalen zelf, ook de peuterspeelzalen zonder VVE, een belangrijke
verwijzende instantie. In gemeenten waar VVE al langer bestaat, speelt uiteindelijk mond-tot-
mond reclame van ouder naar ouder ook een rol.
16
2.6 Verschillen tussen groepen ouders
Voor alle groepen ouders geldt dat onbekendheid met VVE een belangrijke reden is om er geen
gebruik van te maken. Ook de meeste andere redenen gelden voor verschillende groepen ouders.
Dit geldt voor het financiële aspect, voor organisatorische problemen en voor pedagogische
overwegingen. Niettemin zijn er ook verschillen. In dit hoofdstuk zijn deze al terloops aan de
orde gekomen. We noemen hier nogmaals de belangrijkste verschillen.
Een belangrijk verschil tussen autochtone en allochtone ouders is de bekendheid met de
peuterspeelzaal. Autochtone ouders weten vrijwel altijd van het bestaan van peuterspeelzalen,
dit geldt niet voor allochtone ouders. Als we kijken naar de bekendheid met VVE dan is het
verschil minder groot. Lang niet alle autochtone ouders weten dat VVE bedoeld is voor
kinderen met taalachterstand, allochtone ouders weten dit weer wel. Over de inhoud van VVE is
bij beide groepen onbekendheid.
Autochtone ouders vinden vaak dat hun kinderen geen taalachterstand hebben. Ze vinden het
soms bezwaarlijk om hun kind naar een `zwarte' peuterspeelzaal te brengen. Voor hen is de
doorslaggevende reden om deel te nemen aan de peuterspeelzaal de sociaal-emotionele
ontwikkeling van hun kind. Daarbij gaat het met name om de sociaal-emotionele vaardigheden
die het kind nodig heeft voor de basisschool. Voor allochtone ouders is het makkelijker te
erkennen dat hun kind een taalachterstand heeft. Nederlands is immers voor hen niet de eerste
taal.
Er zijn ook enkele verschillen in overwegingen tussen etnische minderheidsgroepen.
Antilliaanse en Surinaamse moeders maken meer gebruik van kinderopvang dan Marokkanen
en Turken. Daardoor is de peuterspeelzaal voor hen minder praktisch. Marokkanen en vooral de
Turken vinden het soms jammer dat hun kind al zo jong een andere taal moet leren. Ze zijn bang
dat dit een nadelige invloed heeft op de beheersing van de moedertaal.
2.7 Samenvatting
Overwegingen om voor VVE te kiezen De redenen om voor een VVE-peuterspeelzaal te kiezen
hebben maar deels te maken met het stimuleren van de taal- en cognitieve ontwikkeling van de
peuters. Vooral de gelegenheid om met andere kinderen te spelen wordt belangrijk gevonden.
Verder wordt de peuterspeelzaal gewaardeerd omdat het kinderen al enigszins worden
voorbereid op de basisschool. Ze leren wennen aan een gestructureerde dagindeling, zich aan
regels houden e.d. Ook de genoemde oudergerelateerde redenen, zoals sociale contacten opdoen
en opvang voor het kind, hebben niet primair met de opbrengst van VVE te maken. Als ouders
voor VVE kiezen omdat dat de ontwikkeling van hun kind stimuleert, is dat vaak het resultaat
van voorlichting en toeleiding.
Uit de enquête die via consultatiebureaus is gehouden onder ouders, blijkt dat er veel
onwetendheid is omtrent VVE. Veel ouders met kinderen op de peuterspeelzaal zijn niet bekend
met VVE-programma's en weten niet of hun kind een dergelijk programma krijgt aangeboden.
De belangrijkste reden om voor de peuterspeelzaal te kiezen zijn volgens respondenten op de
enquête dat het kind kan spelen en leren omgaan met leeftijdsgenootjes. Van de ouders van
doelgroepkinderen vindt ongeveer de helft de hulp bij de (taal)ontwikkeling een reden om voor
17
de peuterspeelzaal te kiezen. Dit zijn vooral allochtone ouders. Oudergerelateerde redenen,
zoals het gebruik van de peuterspeelzaal als opvangvoorzieningen, spelen nauwelijks een rol.
Overwegingen om niet voor VVE te kiezen Onbekendheid is een belangrijke reden waarom
ouders niet voor VVE kiezen. Het bestaan van de VVE-programma's is bij veel ouders niet
bekend. Allochtone ouders zijn zelfs niet vertrouwd met het begrip peuterspeelzaal. Maar ook
ouders die wel het aanbod kennen, kiezen niet allemaal voor VVE. De kosten van VVE zijn een
veel genoemd bezwaar, vooral ouders die van een minimuminkomen leven of schulden hebben.
Voor werkende ouders is de peuterspeelzaal geen ideale voorziening, omdat hij geen hele-
dagopvang biedt. Verder zijn er bezwaren die te maken hebben met de pedagogische visie van
ouders, al dan niet gerelateerd aan hun culturele of godsdienstige achtergrond en ten slotte is er
een beperkte groep ouders die onprettige ervaringen hebben met het onderwijs; uit de tijd
dat ze zelf op school zaten of in het contact met de school van hun kinderen.
Opvallend genoeg lijkt de bekendheid van VVE onder de niet-gebruikers groter dan onder de
gebruikers, blijkt uit de enquête die via de consultatiebureaus is gehouden.
Een kwart van de niet-gebruikers vindt de peuterspeelzaal te duur. Ook zijn er veel ouders uit de
doelgroep voor wie het lastig te organiseren is om hun kind naar de peuterspeelzaal te brengen,
bijvoorbeeld omdat het kind al naar de kinderopvang gaat. Onbekendheid en pedagogische of
culturele overwegingen lijken een minder belangrijke rol te spelen.
Voorlichting en doorverwijzing Ouders kiezen wel uit zichzelf voor de peuterspeelzaal, maar
niet zo snel voor VVE. Voorlichting en doorverwijzing zijn daarom van groot belang.
Onwetendheid en misverstanden rondom VVE (doel, doelgroep, effecten, kosten) kunnen
hiermee uit de wereld worden geholpen. Volgens de professionals spelen consultatiebureaus,
peuterspeelzalen en basisscholen de belangrijkste rol bij de voorlichting. Na verloop van tijd
gaat mond-tot-mond-reclame een grotere rol spelen.
Verschillen tussen groepen ouders Hoewel de genoemde overwegingen eigenlijk voor alle
groepen ouders gelden, zijn er toch enkele verschillen. Autochtone ouders zijn bekend met de
peuterspeelzaal, het is voor hen een laagdrempeliger voorziening dan voor allochtonen. Daar
staat tegenover dat autochtone ouders niet graag erkennen dat hun kind een taalachterstand heeft
en dus niet zo snel voor een VVE-peuterspeelzaal zullen kiezen. Het gebruik van kinderopvang
komt bij sommige etnische groepen (Surinamers en Antillianen) meer voor dan bij andere
(Turken en Marokkanen). Als de kinderen al naar het kinderdagverblijf gaan, is het bezoek van
de peuterspeelzaal lastig te organiseren.
18
3. Rol van de gemeente
Om de rol van de gemeente in beeld te krijgen, is een internetenquête gehouden onder 80
gemeenten, zowel grotere als wat kleinere gemeenten. Daarvan hebben er (tot nu toe) 35 de
vragenlijst ingevuld. Tevens zijn telefonische interviews gehouden met vertegenwoordigers van
20 gemeenten. In dit hoofdstuk gaan we in op de criteria voor toelating (3.1), capaciteit van het
aanbod (3.2) en activiteiten binnen de gemeente om het bereik van VVE te vergroten (3.3).
3.1 Criteria voor toelating tot VVE-voorzieningen
De peuterspeelzalen en kinderdagverblijven die een VVE-programma aanbieden, zijn meestal
niet uitsluitend bedoeld voor kinderen uit de doelgroep. Uit de VVE-monitor blijkt dat er op de
meeste voorzieningen een gemengde populatie zit. In aanvulling op deze monitor zijn enkele
vragen voorgelegd aan een selectie van VVE-gemeenten, onder nadere over het plaatsingsbeleid
op VVE-peuterspeelzalen.
Tabel 3.1 Welke kinderen kunnen worden geplaatst op VVE-peuterspeelzalen/ voorscholen?
Categorieën leerlingen Aantal Pct.
gemeenten gemeenten
Alle kinderen, zolang er plaats is 15 47%
Alleen kinderen uit VVE-doelgroep 7 22%
Er wordt gestreefd naar afspiegeling van de wijk 2 6%
Anders 8 25%
Totaal 32 100%
Het is duidelijk dat het VVE-aanbod meestal niet is voorbehouden aan kinderen uit de
doelgroep. Slechts enkele gemeenten hanteren een strikt toelatings- en plaatsingsbeleid.
Ongeveer de helft van de gemeenten stelt de VVE-peuterspeelzalen open voor alle kinderen,
ongeacht etnische of sociaal-economische achtergrond. De categorie `anders' bestaat voor het
grootste deel uit gemeenten waar alle kinderen welkom zijn op de VVE-peuterspeelzalen, maar
alleen kinderen uit de VVE-doelgroep extra dagdelen krijgen aangeboden.
In twee gemeenten worden naast de definitie van de VVE-doelgroep andere criteria gehanteerd,
bijvoorbeeld een indicatie van een achterblijvende ontwikkeling op het gebied van taal,
motoriek of sociaal-emotioneel gebied. Deze ontwikkelingsachterstanden wordt doorgaans
vastgesteld door de JGZ. Kinderen komen pas in aanmerking voor een derde (en eventueel een
vierde) dagdeel als ze geïndiceerd en doorverwezen zijn door het consultatiebureau.
Enkele gemeenten streven naar een afspiegeling van de wijk. In de telefonische interviews is
gevraagd hoe dat gebeurt. Voorlichting en toeleiding zijn de meest genoemde instrumenten om
dit doel te behalen. In enkele gemeenten wordt bij het ontstaan van wachtlijsten voorrang
gegeven aan kinderen uit de VVE-doelgroep. In de praktijk blijkt het echter lastig om invloed
uit te oefenen op de samenstelling van de groepen kinderen op de peuterspeelzaal, als er geen
strikte toelatingscriteria worden gehanteerd.
19
Bij de kinderopvang beschikt de gemeente over nog minder mogelijkheden om invloed uit te
oefenen op toelating en plaatsing van kinderen. De kinderopvang is immers geprivatiseerd en
wordt niet gesubsidieerd door de gemeente. Binnen 5 van de 8 gemeenten waar VVE op
kinderdagverblijven wordt aangeboden, worden alle kinderen toegelaten. In één gemeente is het
toelatingsbeleid van het kinderdagverblijf niet precies bij de gemeente bekend, in twee andere
gemeenten zijn er kinderdagverblijven die speciaal voor de VVE-doelgroep zijn bedoeld.
3.2 Capaciteit van het aanbod
Wachtlijsten kunnen ontmoedigend zijn als ouders hun kinderen willen opgeven voor de
peuterspeelzaal. In dat geval heeft een succesvolle wervingsstrategie uiteindelijk weinig zin.
Gelukkig kunnen de meeste gemeenten alle doelgroepkinderen plaatsen op de VVE-locatie van
hun voorkeur. Hieronder geven we een overzicht.
Tabel 3.2 Kunnen alle kinderen uit de doelgroep worden geplaatst op VVE-locatie van hun
voorkeur?
Aantal Pct.
gemeenten gemeenten
Ja 20 59%
Nee, er is voldoende plaats, maar niet altijd op voorkeurslocatie 5 15%
Nee, er is onvoldoende plaats 5 15%
Anders 4 12%
Totaal 34 100%
In ongeveer 3 op de 10 gemeenten lukt het niet om alle kinderen onmiddellijk geplaatst te
krijgen. Soms wel op een andere locatie, soms lukt ook dat niet. Ouders hechten vaak aan een
bepaalde peuterspeelplaats en voelen er weinig voor om hun kind elders te plaatsen.
Gemeenten die `anders' hebben aangekruist, hebben niet goed zicht op het voorkomen van
wachtlijsten.
Voor zover er wachtlijsten zijn, is de omvang daarvan meestal niet exact bij de gemeente
bekend. Bij de gemeenten waar de omvang wel bekend is, varieert deze tussen 10 en 40
leerlingen. Door een enkele gemeente wordt in het telefonische interview aangegeven dat de
wachtlijst dermate lang is dat nieuwe aanmeldingen voorlopig eigenlijk geen zin meer hebben.
Dat is echter een uitzondering. Eén van de geïnterviewde gemeenten stelt peuterspeelzalen ook
's middags open, om wachtlijsten weg te werken.
Op het voorkomen van wachtlijsten bij kinderdagverblijven hebben de gemeenten minder zicht.
Vier van de 8 gemeenten melden dat alle kinderen onmiddellijk terecht kunnen, de anderen
weten het niet.
20
3.3 Vergroten bereik
Verscheidene instellingen kunnen een rol spelen bij het bevorderen van de deelname aan VVE.
Hieronder volgt een overzicht van deze instellingen.
Tabel 3.3 Welke instellingen spelen een actieve rol bij het bereiken van ouders van
doelgroepkinderen?
Instellingen Aantal Pct.
gemeenten gemeenten
Jeugdgezondheidszorg (consultatiebureaus) 30 94%
VVE-locaties (peuterspeelzalen/kinderdagverblijven) 26 81%
basisscholen 21 66%
gemeente 11 34%
oudercontactpersonen/contactouders 9 28%
ROC (afdeling volwasseneneducatie) 2 6%
(school)maatschappelijk werk 2 6%
jeugdzorg 1 3%
zelforganisaties etnische minderheden 2 6%
huisartsen 1 3%
Andere instellingen 7 22%
Totaal 32 100%
De jeugdgezondheidszorg staat op nummer 1. In vrijwel alle gemeenten wordt op het
consultatiebureau voorlichting gegeven over VVE. Vaak gebeurt dit bij het contactmoment
wanneer de peuter net 2 jaar is geworden. De telefonische interviews bevestigen dat de
consultatiebureaus de belangrijkste rol vervullen bij het toeleiden van kinderen naar VVE-
programma's. Ook de VVE-locaties en basisscholen zijn in de meeste gemeenten betrokken bij
het werven van ouders. Daarmee zijn de belangrijkste partijen genoemd.
Eén op de drie gemeenten speelt zelf een actieve rol bij het bereiken van ouders. Van
oudercontactpersonen wordt in ruim een kwart van de gemeenten gebruik gemaakt. Dat is niet
erg veel, terwijl er over het algemeen positieve ervaringen zijn met oudercontactpersonen. In
slechts enkele gemeenten heeft de volwasseneneducatie van het ROC een rol bij de werving.
Opmerkelijk weinig, want deze instellingen bereiken veel ouders uit de doelgroep. Ook de
zelforganisaties van etnische minderheden zouden wellicht een grotere rol kunnen gaan spelen.
Volgens de meeste gemeenten zijn ze momenteel niet actief betrokken bij het bereiken van
ouders van doelgroepkinderen.
Behalve de genoemde instellingen noemden twee gemeenten de bibliotheek, en enkele
gemeenten noemden combinaties en samenwerkingsverbanden van instellingen. Andere
instellingen die in de interviews werden genoemd, zijn de opvoedwinkel en de brede school.
Een interessante vraag is vervolgens op welke manier deze instellingen de doelgroep bereiken.
Ook dat is gevraagd in de enquête.
21
Tabel 3.4 Op welke manier wordt er aan gewerkt om deelname aan VVE te bevorderen?
Manieren van voorlichting/werving Aantal Pct.
gemeenten gemeenten
Mondelinge voorlichting aan ouders van doelgroepkinderen 23 72%
Schriftelijke voorlichting aan ouders van doelgroepkinderen 15 47%
(flyers, brochures)
Telefonische benadering van ouders van doelgroepkinderen 3 9%
Huisbezoek bij ouders van doelgroepleerlingen 10 31%
Open dagen op de VVE-locaties 7 22%
Speciale VVE-wervingsprojecten (b.v. Stap-in) 7 22%
Anders 4 12%
Totaal 32 100%
Het bovenstaande overzicht laat zien dat mondelinge voorlichting het meest voorkomt, gevolgd
door schriftelijke voorlichting. Dit geldt bijvoorbeeld voor de voorlichting vanuit de
consultatiebureaus. Tijdens het consult wordt er iets verteld over VVE en de ouders krijgen een
folder of flyer uitgereikt.
Een minderheid van de gemeenten organiseert meer intensieve werving, zoals huisbezoek of
speciale VVE-wervingsprojecten. Een aantal van de geïnterviewde gemeenten meldt dat de JGZ
actiever is geworden bij het signaleren en doorverwijzen van kinderen naar de VVE-
peuterspeelzaal. Er worden meer huisbezoeken afgelegd dan enkele jaren geleden. Eén
gemeente hanteert een `drietrapsdoorverwijzing', op de contactmomenten bij 9 maanden, 18
maanden en 30 maanden. Is het kind dan nog niet aangemeld, dan wordt een afspraak geregeld
tussen ouders en peuterspeelzaal.
Ook open dagen op VVE-locaties blijken niet algemeen gebruikelijk te zijn. In één van de
geïnterviewde gemeenten organiseert het peuterspeelzaalwerk `spelochtenden'. Voor een klein
bedrag ( 1,-) kunnen ouders een aantal keren kennismaken met de peuterspeelzaal. Een andere
interessante wervingsstrategie is het organiseren van opvang op de peuterspeelzaal voor ouders
die een oudkomerstraject volgen.
Over de VVE-wervingsprojecten hebben we aanvullende informatie uit de VVE-monitor.
Hieraan is meegewerkt door 130 gemeenten met VVE-budget. Aan de gemeente is gevraagd
welke programma's ze gebruiken. In de rapportage is onderscheid gemaakt tussen vier
categorieën gemeenten, van groot naar klein.
Tabel 3.5 Gebruik van programma's voor werving en toeleiding
Programma's voor werving en toeleiding G4 G27 > 30.000
Samenspel en Stap-in worden het meest gebruikt. Het eerste programma vooral in de grootste
steden, het tweede in de overige grote steden. Behalve deze drie programma's zijn er nog wel
alternatieven. Enkele gemeenten maken gebruik van een felicitatiedienst, waarbij moeders van
---
jonge kinderen thuis worden bezocht. Bij sommige VVE-programma's, zoals `Peuterpraat en
kinderklanken', is de toeleiding onderdeel van het programma.
Al met al ontstaat de indruk dat er weinig gebruik gemaakt wordt van speciale
wervingsprogramma's.
Effecten
Wat is het effect van alle inspanningen om het bereik van VVE te vergroten? In de telefonische
interviews is daarnaar gevraagd. In de gemeenten waar intensief wordt geworven, met
verschillende instrumenten, ervaart men successen. `Het werkt, maar het kost veel tijd en
energie,' zegt een ambtenaar uit van de vier grote steden. Dat is ook de ervaring in andere
gemeenten die intensief aan het werven zijn. Welke maatregelen veel resultaat opleveren en
welke minder, is op basis van de interviews moeilijk te zeggen. In het algemeen kan gezegd
worden dat naarmate de voorlichting minder vrijblijvend is, het effect ervan volgens de
gemeente groter is. Een vasthoudende aanpak, met betrokkenheid van verschillende instellingen
en herhaalde contactmomenten, lijkt veelbelovend.
Ongeveer de helft van de geïnterviewden vindt het wat vroeg om over effecten te spreken.
Sommige van deze gemeenten zijn pas sinds kort meer intensief gaan werven. Of die pogingen
vrucht afwerpen, moet nog blijken. Andere gemeenten zijn iets minder ver. Ze hebben
geconstateerd dat de werving en toeleiding tot nu toe onvoldoende oplevert, en hebben net
plannen gemaakt voor aanvullende maatregelen.
Bij het vergroten van het bereik stuit een deel van de gemeenten op belemmeringen.
Voorlichting is geen oplossing voor de financiële barrières die sommige ouders ervaren. Geld
blijft voor hen een probleem, ook als ze overtuigd zijn van het nut van VVE. Verder blijft er een
groep ouders die principieel niet voelt voor voorschoolse voorzieningen. Dat geldt vooral voor
streng gereformeerd gezinnen en een deel van de allochtone gezinnen. Ten slotte ervaren
gemeenten de `knip' die er is tussen de voorschoolse en de vroegschoolse educatie als een
complicatie, met name bij het tot stand brengen van een doorgaande lijn. De samenwerking
tussen gemeente en schoolbesturen is daardoor ingewikkelder geworden.
3.4 Samenvatting
Criteria voor toelating In de meerderheid van de gemeenten zijn de VVE-voorzieningen
toegankelijk voor alle kinderen. Het streven naar een gemengde populatie, die een afspiegeling
vormt van de wijk, blijkt in de praktijk lastig. Dit geldt nog sterker voor de kinderdagverblijven.
Wel zijn de extra dagdelen soms alleen beschikbaar voor doelgroepkinderen.
Capaciteit van het aanbod In ongeveer zestig procent van de gemeenten is er voldoende
capaciteit binnen de voorschoolse voorzieningen om aan VVE-programma's deel te nemen. In
dertig procent van de gemeenten is er niet voldoende plaats, of moeten kinderen op een andere
voorkeurslocatie van de ouders worden geplaatst. Niet alle gemeenten hebben goed zicht op het
voorkomen en op de omvang van wachtlijsten. Dat geldt nog sterker voor de kinderopvang dan
voor het peuterspeelzaalwerk.
23
Vergroten van het bereik Consultatiebureaus spelen de grootste rol bij het vergoten van het
bereik van VVE. Ook voorschoolse voorzieningen en basisscholen zijn hier vaak bij betrokken.
Een minderheid van de gemeenten (ongeveer een derde) speelt zelf een actieve rol of maakt
gebruik van oudercontactfunctionarissen. Andere instellingen spelen slechts in enkele
gemeenten een rol. Dat geldt ook voor instanties die veel ouders uit de doelgroep bereiken,
zoals afdelingen educatie van ROC's en zelforganisaties van etnische minderheden.
Voorlichting wordt meestal mondeling gegeven, vaak in combinatie met schriftelijke
informatie. Huisbezoeken, open dagen en VVE-wervingscampagnes (zoals Samenspel, Stap in
of Speel mee) komen minder vaak voor; een minderheid van de gemeenten maakt hiervan
gebruik.
Gemeenten zien meer effecten op de deelname aan VVE naarmate de werving intensiever is. In
de gemeenten waar nog weinig effecten zijn waargenomen, voert de gemeente pas sinds kort
een meer intensieve wervingsaanpak of is nog bezig met de plannen daarvoor. Ondanks een
effectieve wervingsstrategie blijven er bij sommige ouders belemmeringen. De meest genoemde
daarvan is de financiële bijdrage die van ouders gevraagd wordt.
24